Chapter 9 - goed Nieuws Flashcards
(48 cards)
1
Q
One says
A
Men zegt
2
Q
To cheat
A
Bedriegen
3
Q
Follow the signs
A
De borden volgen
4
Q
Capital letter
A
De hoofdletter
5
Q
The ferry
A
De pont
6
Q
To pass an exam
A
Een examen halen
7
Q
Pronunciation
A
De uitspraak
8
Q
Something
A
Het een en ander
9
Q
- The case 2. The company
A
De zaak
10
Q
Discuss
A
Bespreken
11
Q
- To sit on 2. To be a member
A
Zitten op
12
Q
At a certain moment
A
Op een bepaald moment/ op een gegeven moment
13
Q
At an undefined location, somewhere
A
Op een bepaalde plek
14
Q
Everywhere
A
Overal
15
Q
Both (people)
A
Beide / beiden
16
Q
A few
A
Enkele
17
Q
To register
A
Zich aanmelden voor
18
Q
To make an offer
A
Een aanbod doen
19
Q
To accept
A
Aannemen
20
Q
The characteristic
A
De eigenschap
21
Q
The secretary
A
De secretaresse
22
Q
To guess
A
Raden
23
Q
Awesome
A
Te gek!
24
Q
The candle
A
De kaars
25
To put down
Neerzetten
26
Certain, definite
Vast
27
To smell
Ruiken
28
Too bad, a waste
Zonde
29
The invention / to invent
De uitvinding / uitvinden
30
Unknown
Onbekend
31
The submarine
De onderzeeboot
32
In the world
Ter wereld
33
To move
Bewegen
34
The hose, to tube
De slang
35
To roll up
Oprollen
36
The way
De manier
37
The canal
De gracht
38
The fire brigade
De brandweer
39
To come into existence
Ontstaan
40
Nowadays
Tegenwoordig
41
The muscle
De spier
42
The four weel drive
De vierwielaandrijving
43
Speed trap cam
De flitspaal
44
To flash
Flitsen
45
The chance
De kans
46
The fine
De boete
47
The cassette tape
Het cassettebandje
48
Cooperate with
Samenwerken met