College 10: Epilepsie Flashcards

1
Q

Definitie epilepsie

A

Neurologische stoornissen die gekarakteriseerd worden door epileptische aanvallen of excessieve/abnormale corticale activiteit in de hersenen. Epilepsie heeft van alle neurologische stoornissen de meest complexe terminologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diagnose epilepsie

A

Meerdere aanvallen nodig voor de diagnose. In de meeste gevallen is de oorzaak onbekend, maar soms veroorzaakt door TBI, CVA, tumor, drugs/alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Epileptische aanvallen

A

Korte en bijna niet te merken aanvallen tot langdurige stuiptrekkingen. Één aanval betekent vaak niet epilepsie (bij kinderen met koorts vaker eenmalige aanvallen - overactivatie hersenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bewijs voor epileptische aanval

A

EEG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drie verschillen epileptische aanvallen obv EEG

A
  1. Idiopathisch: onbekende oorzaak/geen afwijking te vinden, meestal genetisch (primair)
  2. Symptomatisch: bekende oorzaak/afwijking gevonden (stroke/cancer, ontwikkelen niet allemaal epilepsie) (secundair)
  3. Cryptogeen: mix van deze twee, kan ideopathisch zijn of symptomatisch (voorafgaand aan de diagnose, als er een vermoeden is, maar deze is nog niet bevestigd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Twee verschillende soorten aanvallen + bijbehorende soorten

A
  1. Partial: simple partial & complex partial

2. Generalized: absence, tonisch-clonisch & myoclonisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Partial/focaal aanval

A

Vanuit één punt in de hersenen, in de EEG afwijkingen in het ene hersengebied, maar niet in het andere. Kan zowel een groot gebied betreffen als een zeer klein gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Generalized aanval

A

Verhoogde activiteit over het hele brein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Refractory epilepsie

A

Geen medicatie mogelijk, want dit werkt niet op de langere termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken van aanvallen

A
  • Meeste zijn heel kort en onaangekondigd
  • Kunnen per persoon verschillen
  • Triggers kunnen per persoon verschillen, maar algemene triggers zijn verminderde slaap, stress, alcohol, flikkerende lichten (fotosensitief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Simple partial aanval

A

Epileptische aanval in één deel van de hersenen, waarbij iemand zowel bij bewustzijn is, dingen kan begrijpen en het geheugen van de aanval in tact blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Complex partial aanval

A

Epileptische aanval in één deel van de hersenen, waarbij er verminderd bewustzijn is en men verward kan zijn. Groter gebied dan simple partial.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Absence seizure epilepsie

A

Generalized. Korte tijd verlies van bewustzijn: blanko voor zich uit staren, knipperen oogleden, neus wrijven. Reageren niet op omgeving, vaak verward met dagdromen - worden vaak niet opgemerkt!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tonisch-clonische seizure epilepsie

A

Generalized.
Tonisch: verlies bewustzijn, lichaam wordt stijf, iemand kan op tong/wang bijten
Clonisch: trekkende schuddende bewegingen over het hele lichaam, moeizame ademhaling, huid veranderd van kleur, verlies controle blaas/endeldarm
Postconvulsive coma: aanval is voorbij, maar reageert nog steeds niet goed op omgeving. Kleur van huid en ademhaling wordt weer normaal. Patiënt kan zich gedurende een paar uur moe en verward voelen, soms met hoofdpijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Myoclonisch seizure

A

Generalized. Alleen clonische fase (schokken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eerste hulp bij epilepsie

A

Bewegingen niet tegenhouden, bril af/strakke kleding rond de nek los, hoofd beschermen, zorgen dat iemand zich niet kan bezeren, op de zij leggen, tijd bijhouden en hulp bieden als iemand bijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Normale EEG

A

Afhankelijk van welk hersengebied actief is zijn daar wisselende hersengolven te zien, geen grote pieken in rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Tonisch-clonisch EEG

A

Tonisch: hoge en lage pieken dicht op elkaar
Clonisch: hoge en lage pieken dicht op elkaar, maar met rustige perioden ertussen
> Generalized, dus alle hersengebieden betrokken
> Na aanval: postconvulsive coma (EEG wordt meer golvend ipv de normale kleine piekjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Absence EEG

A

Hoge pieken die wat meer van elkaar af liggen.

> Generalized, dus alle hersengebieden betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Partial seizure EEG

A

Korte op elkaar liggende pieken met rustige perioden ertussen, alleen in bepaalde hersengebieden (want partial aanval).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

EEG occipitaal kwab

A

Komt door spierbewegingen en spanning in de nek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Piek op EEG bij frontaalkwab

A

Epilepsie hoeft daar niet vandaan te komen, kan een andere bron hebben. Van groot belang dat je erachter komt waar de bron ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bron vinden van epileptische aanval

A

In-depth elektroden, dunne naalden om epileptische activiteit te lokaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Temporaal kwab simple partial

A

Aura’s:

  • Gevoel in de buik
  • Deja vu
  • Gekke geur/smaak
  • Plotseling gevoel van angst/plezier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Frontaal kwab simple partial

A

Aura’s:

  • Gek gevoel wat als een golf door het hoofd gaat
  • Verstijving of tinteling in deel van het lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Pariëtaal kwab simple partial

A

Aura’s:

  • Verdoofd/tintelend gevoel
  • Brandend/warm gevoel
  • Gevoel dat arm of been groter of kleiner is dan dat hij eigenlijk is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Occipitaal kwab simple partial

A

Aura’s:

  • Visuele verstoring: kleuren of flikkerende lichten
  • Hallucinaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom focal beter dan generalized

A

Als je weet waar de bron zit, is het beter te behandelen. Als het over het hele brein zit, kan je daar niets aan verhelpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Complex partial meestal in

A

Temporale kwab, zijn het meest kwetsbaar voor aanvallen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Temporaal kwab complex partial kan bestaan uit

A
  • Objecten oppakken
  • Aan kleren friemelen
  • Kauwen/smakken
  • Onbegrijpelijk woorden mompelen
  • Verward rondwandelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Frontaal kwab complex partial kan bestaan uit

A
  • Hard huilen of schreeuwen

- Vreemde houding/beweging (fietsbeweging/schoppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Secondary generalized seizures

A

Beginnen focaal, worden daarna generalized

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Twee verschillende absences

A
  • Typische absences

- Atypische absences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Typisch absences

A

Iemand is voor een paar seconden blanko en reageert niet, worden door korte tijd vaak niet opgemerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Atypische absences

A

Duren wat langer en soms gepaard met kleine motorische bewegingen, zoals met het hoofd knikken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

‘ictal’

A

Periode van activiteit, minuten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Interictal

A

Tussen aanvallen, kan dagen/maanden duren

38
Q

Postictal

A

Periode na aanval voordat activiteit weer op normale niveau komt. Meestal 3-15 minuten. Voelen zich moe, hebben hoofdpijn, moeite met praten, abnormaal gedrag, heel soms een psychose

39
Q

Todd’s paralyse

A

Gelokaliseerd zwak gevoel in deel van het lichaam, na focale aanval

40
Q

Differentiaal diagnose epilepsie

A
  • Syncope
  • Hyperventilatie
  • Migraine
  • Narcolepsie
  • Paniekaanval
  • PNES: psychogene epilepsie
    > Kinderen: kunnen diagnose ADHD krijgen, omdat het lijkt op een leerprobleem (door absences krijgen ze niet alles mee)
41
Q

PNES vs epilepsie

A

1:5 mensen met epilepsie heeft PNES

10% met PNES heeft epilepsie

42
Q

Comorbiditeit PNES en epilepsie

A

Met behulp van EEG kan je kijken of PNES meer aanwezig is of epilepsie zelf, aan de hand daarvan ga je je behandeling inrichten. PNES: CGT, epilepsie medicatie.

43
Q

Epidemiologie

A

7:1000

44
Q

Meest voorkomende oorzaak epilepsie

A

Hersenschade bij geboorte, congenitale/metabole stoornissen, drugs/alcohol, TBI, CVA, meningitis en hersentumor.

45
Q

Effect epilepsie in kinderen

A
  • Kan invloed hebben op QoL
  • Hoe vroeger, hoe meer invloed op cognitie: hersenen zijn volop in ontwikkeling
  • 70% heeft normaal IQ, echter kinderen met epilepsie wat slecht onder controle is hebben meestal lagere IQ (correlatie tussen epilepsie frequentie en IQ)
46
Q

Welke vorm van epilepsie doet het slecht op school

A

Refractory epilepsie (niet onder controle te houden door medicatie)

47
Q

Waarom onderschatting van kinderen met epilepsie

A

Kinderen, maar ook de ouders zelf zoeken niet altijd hulp!

48
Q

Epilepsie en mental retardation

A

Groot deel van kinderen met mental retardation en cognitieve problemen ontwikkelt epilepsie voor 22 jaar.

49
Q

Epilepsie en ADHD

A

2/3 voldoet aan de criteria van ADHD

50
Q

Vier typen leerproblemen bij kinderen met epilepsie

A
  • Geheugen problemen
  • Leer problemen
  • Langzame informatie verwerking
  • Probleem oplossend vermogen
51
Q

Epilepsie en EF

A

Komen bij kinderen pas later, omdat de PFC bij kinderen nog niet is ontwikkeld. EF problemen komen daarom dus ook pas later aan het licht

52
Q

Attitudes tegenover epilepsie

A

Leraren onderschatten kinderen met epilepsie, ouders zijn vaak overbeschermend

53
Q

Epilepsie en educatie

A

Epilepsie zorgt er niet voor dat kinderen minder naar school gaan, maar wel voor een kortere educatie periode > grotere hoeveelheden van werkeloosheid of werken onder niveau

54
Q

Kinderen vs ouderen

A

Daling van prevalentie van epilepsie na kinderleeftijd, maar stijging na 60 (boven 70 komt het meer voor bij ouderen dan bij kinderen!)

55
Q

Meest voorkomende oorzaken epilepsie bij ouderen

A

Cerebrovasculaire ziekte (40-50%), TBI (vallen), CNS infecties en dementie

56
Q

Epilepsie in volwassenleeftijd

A

Eerste teken van een hersentumor

57
Q

Waarom epilepsie lastig te diagnosticeren bij ouderen

A

Laten minder interictal activiteit zien, aanvallen zijn meer extratemporaal dan temporaal (meer aan de buitenkant van de temporaal kwab) en symptomen worden sneller aangezien als een symptoom van een comorbide ziekte (HVZ, hypertensie). Ook heel vaak gediagnosticeerd als een delier!

58
Q

Medicatie bij ouderen met epilepsie

A

Grotere kans op interactie met andere medicatie

59
Q

Bijwerkingen medicatie

A

Duizelig, problemen met coördinatie > grotere kans op vallen. Meer bijwerkingen bij ouderen dan bij jongeren

60
Q

Algemene bevinding artikel Jokeit & Schacher

A

Cognitieve beperkingen komen vaak voor bij epilepsie en kunnen soms meer beperkend zijn dan de epileptische aanvallen zelf. Daarbij komt dat cognitieve problemen niet te zien zijn vanaf de buitenkant en men kan niet mee meedraaien in de maatschappij > sociale isolatie.

61
Q

Interactie factoren epilepsie (Jokeit)

A

Leeftijd van begin epilepsie, oorzaak, type epilepsie, type aanval (+ frequentie + duur + ernst), medicatie en duur van epilepsie

62
Q

Rol van de neuropsycholoog bij epilepsie

A
  • Cognitieve beperkingen in kaart brengen
  • Impact hiervan op QoL en ADL
  • Behandelplan voorstellen
  • Rehabilitatie van individuele patiënten: geheugen training etc

> Persoon is geen epilepsie, maar heeft epilepsie

63
Q

Meest voorkomende cognitieve symptoom bij medial temporal lobe epilepsy (MTLE)

A

Episodisch geheugen, aantasting intelligentie taal en visuospatiële functies. Bij LH: moeite met woordvinding.

64
Q

Welke cognitieve functies meestal gespaard bij MTLE

A

Aandacht en EF

65
Q

Klachten bij frontal lobe epilepsy (buiten de aanvallen om)

A

Verminderde aandacht en psychomotorische snelheid. Maar is complex, dus veel variatie!

66
Q

Klachten bij pariëtaal lobe epilepsy

A

Zwak, brandend of pijnlijke symptomen, seksuele gevoelens, apraxie en verstoring van lichaamsbeeld

67
Q

Klachten bij occipital lobe epilepsy

A

Hallucinaties en verstoringen in oogbewegingen

68
Q

Impact van epilepsie testen bij schoolkinderen

A
  • WISC: intelligentie is het belangrijkste om naar te kijken.
  • EF: maar nog niet altijd ontwikkeld!
  • Aandacht
  • Taal
  • Academische ontwikkeling: checken of iemand niet achterloopt
  • Geheugen/leren
  • Visuomotorisch
  • Fijne motorische handelingen
  • Sensorische perceptie
  • Persoonlijkheid

> Cognitieve functies zijn allemaal belangrijk, ook voor sociaal functioneren en alles buiten school

69
Q

Onderdelen WISC

A
  • Verbale comprehension index
  • Perceptual reasoning index
  • Working memory index
  • Processing speed index
70
Q

Verminderd IQ afhankelijk van

A

Ernst, frequentie en type aanvallen, wanneer epilepsie is begonnen (en hoe lang al epilepsie)

71
Q

Klachten LH

A

Verbaal

72
Q

Klachten RH

A

Non-verbaal

73
Q

Problemen met taal

A

Ook afhankelijk van waar epilepsie en hoe ernstig vaak problemen met woordvinding/op namen komen

74
Q

Geheugenproblemen

A

Consolidatie episodisch geheugen

75
Q

Psychosociale problemen

A

Depressie, angst, laag zelfvertrouwen, slechte coping komt bij ongeveer 15-30% voor. Sociale isolatie door cognitieve problemen of niet meer mogen rijden/zwemmen.

> Kan wel heel erg tussen personen verschillen: voor de ene een ramp en voor de ander iets waar je mee kan leven

76
Q

Medicatie bij epilepsie

A

Niet altijd nodig, maar 70% van de epileptische aanvallen kan door medicatie onder controle worden gehouden. Maar hebben niet altijd een langdurend effect en soms meerdere medicaties die gebruikt moeten worden.

77
Q

Refractory epilepsie diagnose

A

Wanneer je na twee keer een monotherapie geen afname van klachten ziet

78
Q

Voorbeelden van medicatie voor epilepsie

A

Dilantine, fenobarbital

79
Q

Bijwerkingen antiepileptica

A

Vaak: wazig/dubbel zien, vermoeidheid, slaperigheid, instabiel en maagklachten

80
Q

Operatie epilepsie

A

Operatie van de epileptische haard, wanneer iemand niet goed reageert op medicatie en de epilepsie ernstig is. Goede resultaten!

81
Q

Atonische aanvallen

A

Plotselinge spierslapte

82
Q

Epileptische ontlading

A

Ontstaat als gevolg van een verstoorde werking van ionkanalen in celmembraan of een verstoorde balans in neurotransmitters, maar de precieze oorzaak is nog niet bekend.

83
Q

Gegeneraliseerde aanval hersenen

A

Diffuse verlaging van de aanvalsdrempel in de cortex (blijkt vaak genetisch)

84
Q

Focale aanval hersenen

A

Epileptische ontladingen in specifiek deel van de hersenen

85
Q

Werking antiepileptica

A

Remmen glutamaat of versterken GABA (inhibitoire NT)

86
Q

Wada test

A

Één hemisfeer tijdelijk uitschakelen, zodat de betrokkenheid van die hemisfeer kan worden ingeschat

87
Q

Ingrepen bij epilepsie

A
  • Nervus vagus stimulatie: elektrode op de nervus vagus, stimulatie hiervan zou zorgen voor desynchronisatie.
  • Deep brain stimulation: stimulatie thalamus om ontladingen te onderbreken
  • Ketogeen dieet: zeer vetrek en zeer eiwitarm, werkt bij sommige mensen anti epileptisch
88
Q

Status epilepticus

A

Een aanval of meerdere aanvallen die in totaal langer dan 5 minuten duren. Hoe vaker je dit hebt, hoe meer invloed op cognitief functioneren.

89
Q

Welke factoren invloed op cognitief functioneren

A

Vroege leeftijd debuteren epilepsie, lange duur van de aanvallen (frequentie + duur + ernst), aantal tonische-clonische aanvallen, doormaken van één of meer status epileptica en lengte van behandeling met antiepileptica

90
Q

Belangrijkste determinant van kwaliteit van psychosociaal functioneren

A

Aanvalsvrijheid (maar patiënten zonder aanvallen ook last door cognitieve problemen)