Hoorcollege 1: Neuro-imaging Flashcards

1
Q

Röntgen

A

Onderscheid bot (wit) en lucht (zwart). Weke delen zijn niet goed te onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Angiografie

A

Bloedvaten weergeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

CT scan

A

Ook röntgen, maar dan in plakjes en vanuit verschillende hoeken foto’s gemaakt, waardoor er meer details te zien zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Röntgen vs CT scan

A

Beter weke delen contrast en meer details te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

CT scan handig voor

A

Detectie bloedingen (hematomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Epidurale bloeding

A

Tussen hard hersenvlies en schedel. Buiten de hersenen, dus schade hoeft niet groot te zijn, maar door druk op de hersenen kan je dood gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Subdurale bloeding

A

Tussen hard en zacht hersenvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Subarachnoidale bloeding

A

In subarachnoidale ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Take home message CT

A

Bij elke acute verandering in neurologisch beeld (coma, verlamming, hoofdpijn of trauma) is er een kans op bloeding, dus CT scan!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

MRI vs CT

A
  1. Superieur weke delen contrast: onderscheid tussen witte en grijze stof
  2. Je kan MRI in elk vlak afbeelden, CT alleen transversaal/horizontaal (vanaf bovenaf)

MAAR: CT is sneller, dus beter bij acute detectie van bloedingen en bij CT geen contraindicatie die MRI wel heeft (metalen implantaten, claustrofobie, overgewicht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Frontaal kwab

A

Beslissingen maken, probleem oplossend vermogen, vrijwillige bewegingen, bewustzijn, emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pariëtaal kwab

A

Sensorische informatie verwerken, lichamelijke oriëntatie, aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Temporaal kwab

A

Auditorische informatie verwerken, taal, spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Occipitaal kwab

A

Visuele informatie verwerken, object herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Slaapbeen

A

Kwetsbaar bot waaron een arterie zit die de hersenvliezen voeden, dan krijg je een epiduraal hematoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Falx

A

Scheidt linker en rechter hersenhelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tentorium

A

Scheiden kleine hersenen van grote hersenen.
Supra tentorieel: boven tentorium
Infra tentorieel: onder tentorium

18
Q

Arachnoidale ruimte

A

Bevat liquorcirculatie en slagaderen die de hersenen voeden. Aneurisma in deze slagaderen zorgen voor subarachnoidaal hematoom - worst headache ever (belangrijk!!)

19
Q

Communicerende hydrocephalus

A

Vocht kan niet worden heropgenomen in de bloedbaan

20
Q

Meningitis

A

Subarachnoidale vlies kan geen liquor meer heropnemen

21
Q

Anterior cerebral artery (ACA)

A

Bovenste deel van frontaal tot occipitaal

22
Q

Posterior cerebral artery (PCA)

A

Achterste deel occipitaal en onderste deel van temporaal

23
Q

Middle/medial cerebral artery (MCA)

A

Grootste deel van de kwabben, hier ook de meeste infarcten in

24
Q

Vertebro-basilaraire systeem

A

Hersenstam en verlengde merg

25
Q

Circle of Willis

A

Komt de MCA op uit

26
Q

Voorste circulatie

A

Carotis, media en anterior verzorgen de hemisferen

27
Q

Achterste circulatie

A

Vertebro-basilaire systeem verzorgen de hersenstam, cerebellum en occipitaalkwab

28
Q

Bovenste vene in hersenen

A

Sinus sagitalus superior

29
Q

Bekendste ziekte sinus sagitalus

A

SSS trombose, bloed gaat er wel in, maar er niet meer uit

30
Q

SAB (SAH)

A

Worst headache ever, hoge mortaliteit, na 3 maanden 50% dood, 25% uitval en 25% normaal (maar vaak cognitieve klachten)

31
Q

Behandeling aneurysma

A

Coiling of clipping

32
Q

Behandeling infarct

A

Stand

33
Q

SPECT & PET-scan

A

Radioactieve vloeistof inbrengen en dit afbeelden, kan worden afgeleid of bepaalde NT’s afwijkend functioneren (radioactieve deeltjes gaan aan specifieke NT’s binden)

34
Q

MEG

A

Magneto-encefalografie (MEG) meet magnetische velden die worden geproduceerd bij neurale activiteit.

35
Q

EROS

A

Event-related optical signal maakt gebruik van infrarood licht om hersenactiviteit te meten

36
Q

MRI T1

A

Gewone hersenscan, goed onderscheid tussen grijze en witte stof

37
Q

MRI T2

A

Witte stof tensiteiten (ander contrast, dus ligt eraan wat je wilt zien)

38
Q

MRS

A

Magnetische resonantiespectroscoptie: concentraties van bepaalde moleculen in de hersenen

39
Q

Functionele beeldvorming

A

Relatie tussen gedrag en neurale activiteit (bijvoorbeeld EEG)

40
Q

Structurele beeldvorming

A

In kaart brengen van volume, dikte, oppervlakte etc van de hersenen in kaart te brengen (bijvoorbeeld MRI)

41
Q

EEG

A

Meten van hersenactiviteit, temporele resolutie hoog (maar niet hoog genoeg voor het meten van individuele neuronen) en spatieel laag, drie soorten informatie:

  1. Informatie die de elektrode oppikt van het dichtsbijzijnde weefsel - event-related potential (ERP) is het gemiddelde signaal die informatie kan geven over het tijdsverloop en de sterkte van de neurale reactie.
  2. Schommelingen van het EEG signaal, veroorzaakt door verschillende hersenritmen (alfa, beta etc)
  3. EEG data kan worden omgerekend zodat de locaties van gebieden die reageren op een taak kunnen worden bepaald.
42
Q

Meten hersenactiviteit

A

Verschil in energieverbruik tussen actieve en rusttoestand en deze van elkaar aftrekken