College 2: Dementia Flashcards

1
Q

Event-related potentials

A

Elektrofysiologische reacties van de hersenen op gebeurtenissen (’events’) in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Old-new effect ERP

A

Reeds herkende stimuli zijn positiever dan nieuwe stimuli, dit laat zien dat er een leerproces is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Young vs eldery ERP

A

ERP vorm verschilt tussen ouderen en jongeren, andere morfologie, old-new effect ook anders (bij ouderen minder verschil tussen old en new en het effect is minder lang). Betekent niet dat oudere mensen niet kunnen leren!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Healthy vs AD ERP

A

Positieve pieken worden minder naarmate AD verder vordert. Hersenen reageren nog wel op nieuwe stimulus, maar reactie wordt steeds minder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

MCI definitie

A

Staat die tussen cognitieve achteruitgang van het normale verouderingsproces en AD in zit, maar geeft geen problemen in het dagelijks leven. Kan wel doorgaan naar dementie, maar kan ook beter worden als er bijvoorbeeld een depressie achter zit of bij verandering van leefstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Problemen MCI

A

Geheugen, taal, denken, beslissingen maken - meer problemen dan die bij een normaal verouderingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Amnestische MCI

A

Bij geheugenproblemen en andere cognitieve problemen, hoger risico op AD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Non-amnestische MCI

A

Cognitieve problemen behalve geheugenproblemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neuropathologie MCI (en AD)

A

Atrofie hippocampus, minder witte en grijze stof (celverlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Brain reserve

A

Wat er overblijft aan grijze en witte stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Cognitieve reserve

A

Hoe de hersenen functioneren. Bij AD zullen de hersencellen afnemen, maar hoe je functioneert is afhankelijk van samenwerking tussen de hersencellen. Sommige mensen hebben neuropathologie, maar niet zoveel klachten (grote reserve) en andere weinig neuropathologie en veel klachten (weinig reserve)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Betere cognitieve reserve door

A

Opleiding (niveau zegt meer dan jaren van opleiding), hoger IQ, goede baan. Beweging en leefstijl waarschijnlijk ook, maar dat is minder goed klinisch na te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer achteruitgang bij betere cognitieve reserve

A

Vaak na de diagnose snelle achteruitgang, omdaat de atrofie al een lange tijd heeft voortgeduurd en er voor de diagnose gebruik is gemaakt van de cognitieve reserve (kon daarmee compenseren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verschil dementie en normaal ouder worden

A

Vooral omdat ze door hun klachten niet meer goed kunnen functioneren. Ziekteinzicht ook een beetje, maar men heeft in het begin nog wel ziekteinzicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschil dementie en depressie

A

Depressie is vaak reactie op een event, sneller ontstaan. Depressieve mensen vaak ook minder gemotiveerd.

Probleem: er is vaak comorbiditeit, waardoor het onderscheidt lastiger te maken is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diagnose dementie DSM-IV

A
  • Geheugen verlies samen met minimaal één ander symptoom: afasie, apraxie, agnosie of EF disfunctioneren
  • Verstoring van onafhankelijkheid in dagelijks leven (anders MCI)
  • Diagnose wordt niet gemaakt tijdens delier (want dan kan je iemand niet testen)

DSM criteria focus ligt op geheugenproblemen, veel mensen krijgen diagnose AD, maar is dat altijd terecht? Hebben veel mensen misschien een gemengde vorm? Door classificatie worden je ideeën gekleurd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke onderdelen testen bij dementie

A

Geschiedenis checken, klachten uitvragen, cognitief functioneren in kaart brengen en ADL (activities of daily living) in kaart brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voordeel vroege diagnose

A

Meer kans om de progressie af te remmen, voor patiënt en familie meer tijd om plannen te maken voor de toekomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Nieuwe richtlijnen AD

A

Preclinical, MCI, AD early/mild/moderate/severe ipv early/mild/moderate/severe.
Meer onderzoek naar biomarkers, wordt nu vooral in onderzoek gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Biomarkers hersenvocht

A

T-tau: total tau
P-tau: hyperphosphorylated tau
amyloid beta: Abeta42

Volgens het artikel zouden deze biomarkers 10-20 jaar voor diagnose te vinden zijn in het hersenvocht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vorming plaque

A

Door abnormale afbreking van beta amyloid eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vorming tangle

A

Door de abnormale afbreking van beta amyloid kan er ook geen fosfos groep meer worden toegevoegd aan het Tau-eiwit, waardoor tangles ontstaan. Tangles komen later dan plaques

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gevolgen plaques en tangles

A

Neurodisruptie en neurodegeneratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Scan voor AD

A

MRI scan, hippocampale atrofie checken voor achteruitgang AD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Volgorde biomarkers AD

A
  • Amyloïd beta
  • Tau
  • Atrofie hersenstructuren
  • Geheugenproblemen
  • Klinisch disfunctioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Pathologie rond diagnose

A

Voor de diagnose al amyloïd beta, daarna functionele/metabole biomarkers (Tau) en ook al atrofie. Na diagnose gaat atrofie verder, eerst ENTORHINAL cortex atrofie, daarna hippocampus en temporale neocortex atrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Eerste tekenen dementie

A

Concentratie, verlies interesse, emotioneel labiel, prikkelbaar, vermoeid, moeite met woorden vinden, ‘head turning sign’ (lijken dus erg op depressie!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom prevalentie omhoog

A

Diagnose komt meer voor of wordt meer aandacht aan besteed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Warning signs AD (volgens Kessels)

A
  • Belangrijke gebeurtenissen vergeten
  • Nieuwe dingen aanleren gaat moeilijker en episodisch geheugen is zwakker
  • Snel draad van verhaal kwijt raken (film, boek)
  • Tip of the tongue fenomeen
  • Veel schrijffouten maken
  • Problemen bij allerdaagse activiteiten
  • Moeite dingen te vinden in kastjes, laatjes
  • Kritisch inzicht verliezen
  • BELANGRIJK: kunnen nog wel emotioneel contact onderhouden en plezier/verdriet ervaren
30
Q

Screening dementie

A

Bredase/Amsterdamse Dementie Screening

31
Q

Differentiaal diagnose AD

A

Ernstige problemen bij episodisch geheugen en taal

32
Q

Differentiaal diagnose vasculaire dementie (subcorticaal)

A

Langzaam tempo, vermindering EF aandacht problemen, geheugenproblemen (maar minder erg dan bij AD, dus daar ligt niet de focus op)

33
Q

Differentiaal diagnose Lewy body

A

Ernstig amnestisch syndroom, visuoconstructieve problemen, FLUCTUATIE van cognitie, hallucinaties, Parkinsonachtige symptomen

34
Q

Differentiaal diagnose frontotemporaal dementie

A

Gedragsproblemen in het begin, daarna taal en EF. Geheugen vrij lang onaangetast.

35
Q

Wanneer differentiaal diagnose

A

Alleen in de beginfase goed mogelijk, later komen er steeds meer cognitieve stoornissen bij en is het onderscheid daardoor slechter te maken.

36
Q

Cognitieve testen dementie

A

MMSE - Mini mental state examination

CAMDEX - Cambridge Mental Disorders of the Elderly Examination

37
Q

Functionele testen dementie

A

FAQ: Functional Assessment Questionnaire

38
Q

Globale assessment dementie

A

Global Deterioration Scale (GDS)

39
Q

Caregiver based assessment

A

IQCODE: Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the Elderly

40
Q

Learning, recall and recognition

A

Learning: plattere leercurve, delayed recall is zeer slecht, meer herhalingen en aandacht afgeleid, informatie opslaan verminderd, positieve respons bias (meer false positives/vals alarm)

41
Q

Encoding, storage and retrieval

A

Encoding en storage verminderd, maar vooral last van minder goed nieuwe informatie kunnen opslaan, ook snel dingen vergeten.

42
Q

Amnesie

A

Zowel anterograad als retrograad, maar retrograad is lastiger om na te gaan

43
Q

In welke typen geheugen problemen

A

Vooral episodisch erg aangedaan, semantisch geheugen en temporele oriëntatie ook aangedaan. Procedureel geheugen redelijk intact

44
Q

Hersengebieden betrokken bij episodische geheugenproblemen

A

Bilaterale mediale temporaal, hippocampus, amygdala, parahippocampale gyrus

45
Q

Hersengebieden betrokken bij stoornis in organisatie, encoding en bron voor geheugen

A

Frontaal kwab

46
Q

Hersengebieden betrokken bij procedureel geheugen

A

Basale ganglia (deze zijn dus redelijk intact)

47
Q

ADL

A

Eten, aankleden, lopen etc.

48
Q

IADL

A

Koken, huishouding, financiën, winkelen - hier is EF voor nodig, verschil met ADL is dat je bij IADL stap voor stap een procedure moet doorlopen, bij ADL alleen ja/nee

49
Q

Vascular cognitive impairment oorzaken

A

Beroerten, infarcten, wittestof ziekten, lucanaire infarcten.

VCI kan overgaan naar vasculaire dementie.

50
Q

VCI symptoms

A

Motorische en psychomotorische traagheid en verstoring in EF, taal en geheugen intact.

51
Q

Percentage vasculaire dementie

A

20% (vooral veel voorkomend na 75 jaar)

52
Q

Vasculaire dementie vs AD

A

Meer stapsgewijze achteruitgang ipv gradueel, hogere mortaliteit dan AD (waarschijnlijk door het samengaan met atherosclerose), meer last van aandacht/EF dan episodisch geheugen, afasie vaak eerder bij VD dan AD, meer verbale fluency problemen en blijven consistent fouten maken bij VD

53
Q

Criteria VD volgens de National Institute of Neurological Disorders and Stroke (NINDS)

A
  • CVD in aanwezigheid van tekenen van neurologische schade, zoals hemiparese, facial weakness, babinski (tenen omhoog ipv omlaag als je over de hiel wrijft), hemianopsie, dysartrie en bewijs van CVD via neuroimaging
  • Begin van dementie binnen drie maanden van een stroke (abrupte achteruitgang of stapsgewijs)
  • Afwezigheid van tumor, hematomen, structurele hersenlaesies (is CT of MRI voor nodig)
54
Q

Symptomen van VD

A
  • Geheugenproblemen: meer focus op aandacht/EF problemen
  • Taal problemen: ook met praten (dubbele tong)
  • Abnormaal gedrag
  • Duizelig
  • Zwakte in armen of benen
  • Minder concentratie
  • De weg kwijtraken in vertrouwde omgeving
  • Met schuivelende pasjes lopen
  • Verlies controle over blaas of darmen
  • Lachen/huilen als dit niet past bij de situatie
  • Moeite om instructies op te volgen
  • Moeilijk met geld kunnen omgaan
55
Q

Dementie Lewy Body drie kernmerken

A
  • Fluctuatie in cognitie
  • Hallucinaties
  • Parkinsonachtige symptomen: traagheid, stijfheid, trillen van ledematen, verminderde gezichtsuitdrukking etc.

> Twee voor probable diagnose, één voor possible diagnose

56
Q

Andere ondersteunend bewijs DLB

A

Flauwvallen, vallen, gedetailleerde hallucinaties van dieren of mensen, vallen makkelijk in slaap overdag en rusteloos ‘s nachts, ongevoeligheid voor neuroleptica (kunnen hallucinaties erger maken), systematische hallucinaties (terugkomende), hallucinaties van andere modaliteiten (zoals horen, dan soms verward met schizofrenie)

57
Q

Frontotemporale dementie (FTD)

A

Voor een kwart genetisch, gedragsproblemen meest kenmerkend en kunnen verder last heben van taal en motorische stoornissen (kan ook met ALS).

Zijn jonger dan bij andere dementievormen!

58
Q

Gedragssymptomen FTD

A

Ongeremd, sociaal/seksueel ongepast, herhalingen, hyperoraal, hyperactief, impulsief, compulsief, crimineel gedrag
Voorbeeld: moeite om dingen op het bureau met rust te laten (environmentally dependent)

59
Q

Emotionele symptomen FTD

A

Apathie, minder motivatie, minder empathie, stemmingsveranderingen (kan dus lijken op depressie), maar soms ook euforie

60
Q

Cognitieve symptomen FTD

A
  • Snel afgeleid
  • Mentaal rigide/inflexibel
  • Moeite met planning/probleem oplossend vermogen
  • Slechte financiële beslissingen (gokken)
61
Q

Andere kenmerken FTD

A
  • Problemen spraak en taal
  • Geheugenverlies
  • Minder aandacht voor uiterlijk/hygiëne
  • Compulsief eten en orale fixatie
62
Q

Progressive nonfluent aphasia (PA)

A

Zeldzaam en voor 40% genetisch.

Symptomen: moeite met woordvinding, herhaling van zinnen, slecht met schrijven, goed inzicht en verder geen cognitieve problemen. Kan later wel gedragsproblemen krijgen zoals FTD

63
Q

Hoe testen of iemand AD heeft of een andere vorm van dementie?

A
  • MOCA: in kaart brengen van MCI en achteruitgang van dementie - in vergelijking met MMSE minder plafondeffect en minder verbaal
  • Testen voor episodische geheugen: Wechsler Memory Test, Figuur van Rey en 15 WT (ernstig aangetast bij AD, eerste symptoom) en anterograde geheugen met VAT (Visual Association Test)
  • Testen voor semantisch geheugen: Boston Naming Test of WAIS Information
  • Testen voor aandacht/EF (controleren voor vasculaire dementie, maar kan later ook bij AD zijn): Stroop test/TMT en Wisconsin Card Sorting test

Buiten testen om: goed kijken of er sprake is van eventuele cerebrovasculaire problemen (geschiedenis van stroke), graduele of stapsgewijze achteruitgang, gedragsproblemen, taalproblemen - uitvragen in anamnese en heteroanamnese.

Misschien nog de HADS afnemen voor het in kaart brengen van emotionele klachten.

64
Q

Op letten bij het geven van de diagnose

A
  • Kijken wat er nog intact is en dit gebruiken om de stoornissen te compenseren
  • Tips geven voor specifieke problemen in het dagelijks leven (routine helpt!)
  • Geef realistisch beeld over de toekomst en hoe de ziekte achteruit kan gaan
  • Leg uit dat er geen geneesmiddel is, maar wel middelen om de achteruitgang tegen te gaan
  • Hou rekening met de familiestructuur en cultuur
  • Betrek zoveel mogelijk specialisten die allemaal hun eigen adviezen kunnen geven op verschillende gebieden
  • Houdt genoeg tijd over voor de vragen van de patiënt en familie
  • Geef informatie mee over de aandoening en eventueel betrokken organisaties
65
Q

Behandeling AD

A

Cholinesterase inhibitors voor mild/moderate, donezepil voor severe

66
Q

Behandeling VD

A

Voorkomen van strokes (aspirine zou kunnen helpen)

67
Q

Behandeling DLB

A

Medicatie tegen Parkinsonachtige symptomen en psychiatrische symptomen

68
Q

Behandeling FTD

A

Antidepressiva (SSRI’s) en antipsychotica

69
Q

Non-farmacologische behandeling

A

QoL omhoog: brain training, muziek therapie, E-health, omgevingsaanpassingen etc.

70
Q

Mixed dementia

A

AD vaak ook cardiovasculaire problemen. Waarschijnlijk meest voorkomend

71
Q

Doel behandeling dementie

A

Symptom releave en remmen van progressie, geen genezing mogelijk!

Belangrijk: meeste mensen met dementie hebben geen diagnose - zien artsen wel voldoende? Scans zijn ook heel duur en lastig onderscheid tussen gewoon verouderingsproces en MCI