De Grammatica - Part 1 Flashcards
(54 cards)
1
Q
Personal Pronouns
A
Persoonlijke voornaam woorden
2
Q
I
A
Ik
3
Q
You (unstressed, informal)
A
Je
4
Q
You (Stressed, informal, pointing to someone)
A
Jij
5
Q
You (formal)
A
U
6
Q
He
A
Hij
7
Q
She
A
Ze / Zij
8
Q
It
A
Het
9
Q
We
A
Wij / We
10
Q
They
A
Ze / Zij
11
Q
You all
A
Jullie
12
Q
I am
A
Ik ben
13
Q
You are (informal)
A
Je + bent
14
Q
You are (stressed)
A
Jij + bent
15
Q
You are (formal)
A
U + bent
16
Q
He is
A
Hij + is
17
Q
She is
A
Zij / Ze + is
18
Q
It is
A
Het + is
19
Q
We are
A
Wij + Zijn
20
Q
They are
A
Ze + Zijn
21
Q
You all are
A
Jullie + Zijn
22
Q
I am a student
A
Ik ben een student
23
Q
He is the teacher
A
Hij is de docent
24
Q
She is the dentist
A
Zij is de tandarts
25
We are students
Wij zijn studenten
26
They are tired
Ze zijn moe
27
You are a football player
Je bent een voetballer
28
You are a football player, Ronaldo
Jij bent een vortballer Ronaldo
29
You are Ms. Jansen
U bent Mevrouw Jansen
30
Amy is tall
Amy is lang
31
It is a car
Het is een auto
32
The house is big
Het huis is groot
33
We are the students
Wij zijn de studenten
34
Possessive pronouns
Bezittelijke Voornaam woorden
35
My
Mijn
36
His
Zijn (when at beginning of sentence, 99% it will be "his")
37
Her
Haar
38
Hair
Haar
39
Our
Ons / Onze
40
Their
Hun
41
Helping verbs / Irregular verbs / Strong verbs
To be verbs --> Hebben and Zijn
42
Weak verbs
Add "ed"
43
I have
Ik heb
44
You have
Je + hebt; Jij + hebt; U + hebt/heeft
45
He has
Hij + Heeft
46
She has
Zij + heeft
47
It has
Het + heeft
48
We have
Wij + hebben
49
They have
Ze / Zij + hebben
50
You all have
Jullie + hebben
51
I have a cat
Ik heb een kat
52
She is grey and big
Zij is grijs en groot
53
My neighbour has 2 cars
Mijn buurman heeft 2 auto's
54
You all have a job
Jullie hebben een baan
