Vocabulary - Part 10 Flashcards
(50 cards)
1
Q
To send
A
Zenden
2
Q
Rest
A
Rust
3
Q
To
A
Naar
4
Q
To fall
A
Val / Valt / Vallen
5
Q
To hear
A
Hoor / Hoort / Hoorden
6
Q
Eyes
A
Ogen
7
Q
Turns off
A
Uitdoet
8
Q
Who
A
Wie
9
Q
Assignment
A
Oprdracht
10
Q
Muscle
A
Spier
11
Q
Skin
A
Huid
12
Q
Sing
A
Zingen
13
Q
Keyboard
A
Toetsenboard
14
Q
Thankfully
A
Gelukkig
15
Q
Hungry
A
Hongerig
16
Q
In addition
A
Daarmaast
17
Q
Himself / Herself / Itself
A
Zich
18
Q
To loose weight
A
Afvallen
19
Q
So that
A
Zo dat
20
Q
This one
A
Deze
21
Q
To help
A
Helpen
22
Q
Like / such as
A
Zoals
23
Q
Complaints
A
Klachten
24
Q
Reduced
A
Verminderen
25
Scientific
Wetenschappelijk
26
Proven
Bewezen
27
Method
Methode
28
Already
Al
29
People / Persons
Mensen
30
Under
Onder
31
Coaching
Begeleiding
32
To care
Zorgen
33
To reach
Bereiken
34
Experienced
Ervaren
35
Movement
Beweging
36
Nutrition
Voeding
37
First
Eerst
38
To believe
Geloven
39
Trial
Proef
40
Trial week
Proefweek
41
Pressure
Druk
42
Work schedule
Werkschema
43
To fit (Ex: adjust timings)
Passen
44
Stand
Staan / Staat / Staanden
45
With which
Waarmee
46
Taxi
Cab
47
Pull
Trekken
48
Push
Duw
49
Sustainable
Duurzame
50
Borders / Boundaries
Grenzen
