de verkoop Flashcards
(66 cards)
1
Q
l’entretien
A
het onderhoud
2
Q
le vendeur
A
de verkoopster
3
Q
être responsable de
A
verantwoordelijk zijn voor iets
4
Q
le marché
A
de markt
5
Q
belge
A
belgishe
6
Q
s’occuper
A
zorgen voor iets
7
Q
surtout
A
vooral
8
Q
selon vous
A
volgens u
9
Q
important
A
belangrijk
10
Q
les caractéristiques
A
de eigenschap
11
Q
la connaissance des gens
A
de mensenkennis
12
Q
le fait de rédiger
A
het opstellen
13
Q
le besoin
A
de behoefte
14
Q
poser des questions
A
vragen stellen
15
Q
répondre à
A
antwoorden op iets
16
Q
participer à
A
deelnemen aan iets
17
Q
utile
A
nuttig
18
Q
déjà
A
reeds
19
Q
déjà
A
al
20
Q
suivre
A
volgen
21
Q
la suite
A
het gevolg
22
Q
la conséquence
A
de oorzaak
23
Q
causer
A
voorzaken
24
Q
souhaitable
A
wenselijk
25
souhaiter
wensen
26
le recyclage
de bijscholing
27
ZelfS
aussi / même / en plus
28
zelf
moi même
29
nécessaire
noodzakelijk
30
ceux qui
degenen die
31
changer
veranderen
32
très
zeer
33
beaucoup
veel
34
le département
de afdeling
35
étroit
nauw
36
répondre à vos questions
antwoorden op uw vragen
37
ériger
oprichten
38
maison mère
de moedermaatschappij
39
l'entreprise
de onderneming
40
implanter
vestigen
41
présenter
voorstellen
42
communiquer
meedelen
43
le besoin
de nood
44
en bref
in een notendop
45
faire partie de
deel uitmaken van
46
collaborateur
medewerker
47
vente porte à porte
in deur aan deur verkoop
48
point de vente
het verkooppunt
49
principalement
hoofdzakelijk
50
le personnel
het personnel
51
aussi
eveneens
52
la donnée
het gegeven
53
la partie
het deel
54
se composer
bestaan uit
55
recruter
aanwerven
56
être prêt à
bereid zijn
57
appliquer
toepassen
58
accepter
aanvarden
59
s'adapter
zich aanpassen
60
la mise en service
de indiensttreding
61
l'atout
de troef
62
l'envie des responsabilités
de verantwoordelijkheidszin
63
le sourire
de glimlach
64
la formation
de opleiding
65
l'accompagnement
de begeleiding
66
en effet
inderdaad