Deel II: Narratieve paradigma Flashcards

(28 cards)

1
Q

Welke kritiek was er op het cybernetisch paradigma?

A

Circulair denken belet om ongelijkheid en individuen te bestuderen.
Er is geen plek voor het brede systeem en er is geen plek voor het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Narratieve psychologie kenmerken

A
  • Verhalen en conversaties (verhalen zijn niet meetbaar & niet constant)
  • Sociaal constructionisme: doorheen taal en dialoog worden betekenissen geconstrueerd
  • Kritische kijk op rationele, autonome individu, objectiviteit van kennis, sociale vooruitgang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De verlichting heeft een individualistische & realistische visie op kennis. Ware kennis is een exacte afspiegeling van de wereld zoals die is en het individu moet die wereld empirisch benaderen. Sociaal constructionsime stelt daarentegen dat kennis is geconstrueerd, leg uit

A
  • Kennis is bruikbaar, maar bruikbaarheid is niet gelijk aan de waarheid
  • Onze visie op de wereld wordt beïnvloed door de wijze waarop we de wereld benaderen:
  • -> Tijd, ruimte & praxis (wijze van gebruik)
  • Wat de dus accepteren als “de waarheid” hangt af van onze context
  • Het is niet omdat we niks kunnen zeggen over “de waarheid”, dat we ook niks kunnen zeggen over de onwaarheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociaal construtionisme ziet psychische ziektes als sociale constructen, leg uit

A
  • DSM gebaseerd op consensus en weerspiegelt niet de werkelijkheid
  • Broken dialogue: we gaan psychisch lijden/ziektes los zien van de context en puur als iets van het individu en dat in het individu opgelost moet worden
  • Het gebruik van DSM zorgt voor het pathologiseren van het dagelijkse leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het doel van het sociaal constructionisme?

A
De persoon (en psychisch lijden van de persoon) terug verbinden met de context waarin het is ontstaan, want die contexten zijn onmisbaar. 
Iedereen is deel van groepen (man, vlaming, student, psycholoog) en die groepen brengen implicaties met zich mee waarin je aan voldoet of waartegen je je verzet. Ze hebben sowieso dus een invloed op wie je bent als persoon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg uit: gezondheidszorg is een dynamics of consumption (sociaal constructionisme)

A
  • Disease mongering = het aanpraten van diagnosen en ziekten via reclame of sensibiliseringscampagnes of stimuleren van het idee dat bepaalde commerciële producten nodig zijn om bepaalde symptomen te behandelen
  • Dynamics of consumptioin = Gezondheidszorg is een dynamiek waarin consumenten en producten op een complexe manier op elkaar inspelen, in plaats van een waardevrije toepassing van empirisch opgebouwde medische kennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de sociaal constructionistische visie op gezinstherapie?

A
  • Therapeut is geen expert, heeft geen privileges en is ook niet neutraal
  • De cliënt is expert van zijn eigen leven (not-knowing houding therapeut)
  • Ook therapeut is gesitueerd is tijd & ruimte, net zoals het verhaal of de kennis
  • Therapeut luistert naar verhalen, maar heeft niet de kennis om “de waarheid” (of oorzaak, behandeling,…) te achterhalen
  • Streven naar het herstel van de broken dialogue
  • Door het ontwikkelen van metaforen, beelden en ideeën die mensen hebben, helpt de therapeut hen leven met enige mate van inzicht en waardigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de stromingen binnen het narratieve paradigma?

A
  • Sociaal constructionisme
  • Postmoderne filosofie
  • Narratieve psychologie
  • Poststructuralistische kijk van Foucault
  • Dialogisme van Bakhtin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn meta-verhalen?

A
  • Verhalen die de wereld zoals hij is proberen te vatten, 1 waarheid (Modernisme)
  • Lyotard gaat hier tegenin en zegt dat er niet 1 verhaal kan zijn dat alles vat (Postmodernisme)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe wordt kennis in het postmodernisme gelegitimeerd (Lyotard)

A
  • Kennis heeft een economische factor/een verkoopbaar product (mercantilisation du savoir): het wordt gelegitimeerd door afweging van kosten en baten (la performativité).
  • Verschuiving van doelen naar middelen, van waarheid naar efficiëntie
  • PARALOGIE in plaats van meta-verhalen of performativité
  • Paralogie = produceren van kennis door buiten de vastgestelde regels van het taalspel van de wetenschap te gaan en door nieuwe regels te creëren en zo nieuwe taalspelen te maken
  • Kennis als lokaal en voorlopig, niet universeel en absoluut
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Postmodernisme & psychologie: hoe kijkt een postmoderne psycholoog naar de mens?

A

Focus op interacties tussen mensen (taal & acties)
GEEN focus op innerlijke beleefwereld
–> Verschuiving van kennis: abstract, universeel (modernisme) naar sociaal bruikbaar, lokaal (postmodernisme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit: neopragmatisme

A
  • Postmodernisme
  • Bruikbaarheid van kennis als criterium (ipv waarheid)
  • Praktische kennis moet bruikbaar zijn, zonder persé een goede beschrijving te zijn van de realiteit (zandbanken)
  • Therapeut moet bruikbare ideeën hebben, wat hij/zij kan niet weten of ze waar zijn (trial and error)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit: knowledge in action, neopragmatisme, technical rationality

A

Neopragmatisme = bruikbaarheid van kennis als criterium
knowledge in action = kennis die men gebruikt komt vaak uit de praktijk
technical rationality = kennis uit academie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke plek kent ethiek binnen het postmodernisme

A
  • Critici denken dat het postmodernisme staat voor “anything goes”, aangezien er geen waarheid is, kan alles dan ?
  • Maar postmodernisme hecht net veel waarde aan ethiek, want keuzes dienen gebaseerd te zijn op waarden (wanneer er geen waarheid is)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg uit: deconstructie (postmodernisme)

A
  • Derrida
  • Benadering van een tekst, waarbij men op een systematische en grondige manier de contradicties en innerlijke tegenstellingen onderzoekt waarop de tekst gebaseerd is
  • Tekst kan op verschillende manieren begrepen worden
  • Twijfelend bevragen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg uit: Ethiek van de gastvrijheid (hospitalité)

A
  • Postmodernemis
  • Derrida
  • Openheid naar alle visies en een uitwisseling op diverse wijzen van “weten”
    –> er is niet 1 verhaal en er kunnen vele tegenstrijdigheden zitten in een verhaal, maar die hoeven elkaar niet uit te sluiten
  • Schuilt geweld in
17
Q

Bruner beschrijft in de narratieve psychologie 2 soorten van kennis/weten, leg uit:

A
  • Paradigmatisch/logisch weten: wetenschappelijk, meetbaar, rationaliteit (de wetenschap)
  • Narratieve kennis: authenticiteit, geloofwaardigheid, contextgevoelig, meer dan alleen “het meetbare” –> ook wat betekenisvol is (en dus niet meetbaar)
18
Q

Wat zijn de kenmerken van een verhaal?

A
  • Sequentialiteit: tijdsaspect: verhalen volgen elkaar op, zijn verbonden
  • Selectiviteit: we vertellen niet alles, vak vertellen we wat afwijkt van de norm
  • Subjectiviteit: een verhaal zegt ook iets over de verteller:
  • -> Landscape of action: de actie in het verhaal
  • -> Landscape of consciousness: subjectieve betekenisgeving binnen het verhaal
  • Ambiguïteit over de waarheid: verhalen zijn in bepaalde mate verzonnen
19
Q

Leg uit: het zelf als verhaal binnen de narratieve psychologie

A

Het zelf is geen duidelijk afgelijnde innerlijke essentie, het is eerder opgebouwd in relatie met anderen (vertellen over onszelf aan anderen). (= sequentialiteit, selectiviteit, subjectiviteit, ambiguïteit)
Het vertellen over aspecten van onszelf kan synchronisch of diachronisch zijn:
- Synchroon: verschillende aspecten van op 1 moment in 1 verhaal gieten
- Diachroon: verschillende aspecten van op verschillende momenten in 1 verhaal gieten
Sommige verhalen verdwijnen doorheen ons leven (relevantie daalt)
Dezelfde gebeurtenissen geven aanleiding tot verschillende verhalen
Culturele conventies beïnvloeden onze zelfverhalen

20
Q

Leg uit: narratief weten in de psychologie

A

Verhalen krijgen een plek in therapie, terwijl ze geen plek krijgen in de wetenschap.

  • Therapie als plek voor verhalen
  • Therapie als zoektocht naar een nieuwe identiteit
21
Q

Poststructuralistische kijk van Foucault: Foucault ziet kennis over “wie we moeten zijn als persoon” als macht, leg uit.

A
  • Kennis over wie we moeten zijn zorgt voor het evalueren van onszelf met een (impliciete) norm
  • Een beschrijving van de wereld is dan een impliciete vorm van vergelijking (bv. “Zij is dik” als beschrijving zegt impliciet iets over de schoonheidsnorm van slank zijn).
    = Normaliserende kennisvormen
22
Q

Foucault beschrijft het belang van toezicht en discipline in deze tijd, leg uit.

A
  • Vroeger (middeleeuwen) waren straffen openbaar, maar de wereld is veranderd (industrialisering) en heeft nu een andere vorm van straf nodig
  • Gevangenis als de plek waar mensen inzicht kunnen verwerven en zo gewillig lichaam worden (vrijwillig)
  • Gewillige lichamen –> lichaam dat zich onderwerp aan de norm
  • Toezicht & discipline is nodig om hier toe te komen (Panopticum)
  • Analogie met biecht
23
Q

Poststructuralistische kijk van Foucault en psychotherapie

A
  • Foucault ziet psychotherapie als vorm van sociale controle en normalisering
  • Als politieke partij
  • Poststructuralisme heeft geholpen om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het individu en de visie op macht
24
Q

Dialoog kenmerken Bathkin (soorten dialoog)

A
  • Descriptief –> taalkenmerk (alle taal is een dialoog)
  • Prescriptief –> taal met bijzondere kwaliteit (dialoog vs monoloog)
25
Hoe ziet het dialogisme de taal?
Taal is een dialogische interactie (praktisch) waarbij woorden niet los gezien kunnen worden van de dialoog.
26
Dialogisch begrijpen: leg uit
- ralationeel, actief, gelijkenis & verschil - Iemand begrijpen gaat niet om de letterlijke boodschap (knowing that) - Het gaat om de praktische kant (knowing how to go on): relationele kennis, praktische kennis, anticipatie, verwachtingen, respons - Begrijpen is een soort impliciete kennis (from withing our relationship with others) - Begrijpen is iets actief: Dialogical understanding (= nieuwe betekenissen ontstaan door het samengaan van twee verschillende personen hun betekenissen) - Verondersteld gelijkenis: chronotopic similarity - Verondersteld verschil: outsideness
27
Voorwaarden van dialogisch begrijpen
- Chronotopic similarity: zelfde tijd & ruimte dimensie tussen de twee sprekers - Outsideness: er is een verschil nodig tussen de spreker en luisteraar, zodat ze zich kunnen inleven in elkaar
28
Dialogisme: het zelf in gezinstherapie
- Het zelf is een innerlijk gesprek: het zelf als complexe innerlijke dialoog met meerdere stemmen - De uiterlijke dialoog komt voort uit de innerlijke dialoog - Dialogische gezinstherapie stroomt voort uit het dialogisme - De therapeut moet responsief zijn op de cliënt zijn verhaal, zodat er iets nieuw kan ontstaan voor de cliënt