Essentie Locomotor II Flashcards

1
Q

Pathofysiologie spinale infecties

A
  • Directe innoculatie (discografie, discectomie, …)
    o Inbrengen van een micro-organisme door bv. chirurgie
    o (Geen bloedvaten in het midden van de disk, dus niet door bloedbaaninfecties!)
  • Aaneengesloten verspreiding van een aangrenzende infectie (intra-abdominaal einde retroperitoneaal abces)
  • Hematogeen zaaien → meest belangrijke
    o Veneuze theorie
    o Arteriolaire theorie
     Hoe bacteriën binnen geraken

Netwerk van kleploze aders, die de diepe bekkenaderen en thoracale aderen verbinden met de interne vertebrale veneuze plexus
Makkelijker in vertebra = osteomyelitis, moeilijk in disk weinig BV → niet hier beginnen
Bac in vaten → gefilterd in vertebra?
(Ook bij chirurgie druk op VCI → varices → makkelijker)

Veel kleine arteriën, maar gaan niet in de discus ruimte
Arteriën geraken in wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kind vasculaire vertebrale anatomie

A

Jonge kinderen enige waar een discitus echt een discutie is → doordat groeischijven nog niet gesloten zijn
Vasculaire kanalen doorkruisen de kraakbeenachtige groeischijf
- Bij kinderen kunnen micro-organismen in de discus, want die is daar nog niet volgroeid
- Echte vertebral discitis kan enkel bij kinderen voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

TB locatie

A
  • Anterieur
  • Peridiscaal
  • Centraal
     Bij volwassenen zullen ze in de vertebral body gaan en niet in de discus! Het kan wel migreren!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verspreiding infecties

A

Bij de volwassenen in het bot (niet in de discus) en dan verspreiden, groeien  zo kan het uiteindelijk wel naar de discus gaan  verspreiden naar de voorkant en dan naar de achterkant! Zo kan het uiteindelijk wel naar de discus gaan => vertebrale ostemyelitis
- Vertebra
- Disc
o Enkel kind discitis
o Als in bot → ook naar andere kant door disc →
- Aangrenzende wervel (adjacent vertebra)
- Prevertebrale expansie (Mediastinaal, psoas abces,..)
- Epiduraal abces
Terminologie is afh. van waar de infectie start
 Vertebral osteomyleitis = infectie van het bot van de vertebra (bij volwassenen)
 Discitis = infectie van de disc (enkel maar bij kinderen, kan bij volwassenen door vertebral osteomyelitis die uitbreid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Risicofactoren POM

A
  • Gevorderde leeftijd > 50
  • Intraveneus drugsgebruik
  • Immunosuppressie
  • Langdurige toediening van steroïden
  • Suikerziekte
  • Ondervoeding
  • Maligniteit
  • UTI
    Lijst risicofactoren 1 correct of 1 fout (EX)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

EX wat klinische presentatie POM

A

niet koorts maar in wervelkolom pijn → continu + s’nachts, onafhankelijk van wat doen
Meest voorkomende symptomen 1/ ernstige pijn niet koorts of sepsis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klinische presentatie POM

A
  • Ernstige pijn (> 90 %): ‘s nachts, ongeacht het activiteitenniveau
  • Koorts (50%)
    o Meeste hebben geen koorts omdat ze immuun gecompromitteerd zijn (hebben geen reactie van het lichaam)
  • Radiculopathie? soms
    o Compressie op spinaal kanaal → compressie op radix afh van welk niveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verwekkers POM

A
  • Gram-positief organisme: St. Aureus (> 50 %)
  • Gram-negatief:
    o E. Coli, Pseudomonas
    o Pseudomonas (IV drugsmisbruik)
    o Salmonella
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Labo POM

A
  • Niet specifiek!
  • WBC: indifferent
  • ESR, CRP, bloedcultuur (25%)
  • Malnutritie (risicofactor): gewichtsverlies, laag serum albumine, urinaire creatinine excretie → zijn allemaal tekens van malnutritie = risicofactor
    Pt na operatie pijn → hematoom of infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Biopsie POM

A
  • Gesloten biopsie ( 70%)
  • Open biopsie (> 80%)
  • 10 dagen voor laagvirulente organismen
    o Enkel als gaat naar sepsis AB geven ervoor AB geven
  • Geen AB totdat de biopsie is gedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

TB klinische presentatie

A
  • < 10% skeletaantasting (1/10), > 50% van de skeletaantasting in de wervelkolom (meer in spine dan knie)
  • Rugpijn: minder ernstige POM
    o Komt door destructie van bacteriën
  • Gewichtsverlies
  • Koorts
  • Nacht zweet
  • Neurologisch tekort: ouderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Labo TB

A

Aspecifiek; Mantoux vals negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pediatric discitis Klinische presentatie

A
  • Niet-specifieke bevindingen: pijn, koorts, weigert gewicht te dragen, gebogen stand van de wervelkolom
  • Symptomen zuigeling > symptomen kinderen > 5 j. oud  hoe jonger kind, hoe erger de symptomen
  • ESR, WBC, CRP (zuigelingen!), bloedkweken
  • Naald biopsie = noodzakelijk voor diagnose (+ voor AB)
  • AB-behandeling stoppen (minstens 4 dagen) → genezen vaak op zichzelf, AB nodig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Epiduraal abces klinische presentatie

A

Complicatie van een infectie- Discitis, pyogene vertebrale osteomyelitis
o Start niet opzichzelf → VG van discitis of pyogene vertebrale osteomyelitis
- Risicofactor: immunosuppressie
- Pijn
- Progressief neurologisch tekort
- ESR → meer verhoogd dan bij pyogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Spinale infectie: RX

A

Late wijzigingen => niet doen — oa kunnen zien vernietiging eindplaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CT-scan spinale infectie

A

Kan bot destructie zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Beeldvorming spinale infecties

A

Modaliteit naar keuze (beter niet Botswana Tecnetium 99 of Plein RX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Behandeling epiduraal abcess

A

Levensbedreigend!
- Chirurgische behandeling
o Debridement
o Anterior/posterior
o Neurologisch herstel
- IV antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Conclusies spinale infecties

A
  • Risicofactoren
  • Pathofysiologie => helpen met beeldvorming weten wat te verwachten
  • Klinische beeldvorming/radiologie/laboratorium
    o Klinisch verschil tussen pyogeen, TB, kind
  • Identificeer de pathogeen
    o Meeste S aureus
    o IV drug: pseudomonas
  • Behandeling aanpassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pathologische botbreuk

A

= botbreuk die optreedt zonder adequaat trauma en wordt veroorzaakt door een reeds bestaande pathologische botlaesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fragility fracturen of the spine

A

Osteoporotic vertebral compression fracture (VCF) + Metastatic spine disease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

VCF Diagnose

A

XR van de volledige wervelkolom => 1/5 heeft een gelijktijdige (concomitant) fractuur + Vaak meerdere fracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

CF behandeling

A

Osteoporose behandeling, beweging (bij veel pijn evt 1w rust), best geen operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

MSD

A

Meest voorkomende reden voor een destructieve botlaesie; Meest voorkomende primaire tumor (altijd EX vraag): Borst, Long, Schildklier, Prostaat, Nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Epidemiologie MSD
> 40 jaar; Bot is de derde meest voorkomende plaats (1long/2lever); Locaties: Thoracaal gebied; Prognose (mediaan): Schildklier 48 maanden>Prostaat 40 maanden>Borst 24 maanden>Nier 6-12 maanden> Long 6 maanden
26
MSD patho-fysiologie
Osteolytisch (wervel wordt ‘opgegeten’) = verliezen bot (gaten) ENOstblastisch (meer bot aangemaakt à sterker à witter op beeldvorming) = niet goed bot > kan ook zorgen voor pathologische fractuur
27
AISIA Score
1. Sensorische functie (mee starten) → niveau proberen bepalen 2. Motorische functie (0-5) MRC → niveau proberen bepalen 3. Bepalen van ASIA score (EX) • A: complete motor and sensory deficit = compleet (alles werkt niet onder niveau) • B: Complete motor, incomplete sensory • C: <3/5 motor, incomplete sensory – niet meer tegen zwaartekracht bewegen • D: >3/5 motor, incomplete sensory • E: Normal • => belang • Verschil tussen iemand volledig motor en complete/incomplete? • → nog kunnen zeggen als iets voelen om om te draaien → doorligwonden voorkomen + hier infectie van (preventie) • Klinisch beeld • Belangrijkste reden bij incomplete lesion, sacrale sparing → nog kans om te wandelen (belangrijk om vraag juist te beantwoorden) • Incompleet nog 60% kans terug wandelen • Compleet 7% 0  geen acitivteit 1  weinig acitiviteit 2  iets meer 3  je kan activiteit doen tegen de zwaartekracht in 4  meer sterkte 5  volledige sterkte
28
Sacraal sparing
Sacral sparing: 1. PPA en vragen om samen te trekken 2. Dan vragen of hij voelt dat je vinger in zijn poep zit 3. Dan vraag je of er sensatie is rond de anus (lichte aanraking) 4. Sensatie S4-S5 (rond anus) pin prick gevoel  Allemaal afwezig  complete laesie (6% kans dat die persoon terug kan wandelen)  Als er wel sacral sparring is, dan is er meer dan 50% kans op terug wandelen
29
3 type shock
3 type shock: hypovolemisch, neurogeen en spinaal => EX!; kunnen samen voorkomen
30
Hypovolemische shock
- Hypotensie - Tachycardie (output van je hart is minder, dus sneller kloppen) - slagvolume - Bloedverlies (oorzaak) - Vochttoediening
31
Neurogene shock
- Hypotensie - Bradycardie - Poikilothermie (temperatuur gaat naar beneden) - Ruggenmergletsel cervicaal en bovenste thoracaal (boven T6) o Level boven T6  neurogene shock - Verstoring van het sympathische pad in het ruggenmerg - Meer functie PS thv van T6 (uit PS), OS te weinig werken want in spinaal kanaal → bradycardie
32
Spinale shock
- Tijdelijke reactie - 24-72h periode na blessure o => niets over prognose kunnen zeggen → wachten om iets te zeggen over prognose tot uit spinale shock - Verlamming (paralyse), hypotonie en areflexie - Einde van spinale shock met terugkeer van bulbocavernosusreflex o → anus + glans penis → contractie o Of clitoris + anus o Meestal trekken aan blaaskatheter + vinger in anus → contractie - Bij volledig letsel is verder herstel van de neurologische functie onwaarschijnlijk Wanneer de bulbocavernosus reflex er terug is  dan is de spinal shock in eindfase  dan kan je pas de ASIA score doen  Als einde ASIA A → weinig kans  ASIA D → goede prognose  Sacraal sparing 6/10 kans terug wandelen
33
Spinale tumoren
Extra- of intraduraal tumor → in dura = intra duraal, buiten dura = extra-duraal Intraduraal: intra of extramedullair
34
Prevalentie SI pijn
Prevalentie van SI pijn: 25% (10-60% van aspecifieke lage rugpijn)
35
Klinische presentatie SI pijn
Lijkt op S1 radiopathie, studie als enkel radiatie gebruiken niet lukken, maar kijken waar meeste pijn op SI-gewricht wel kloppen! => meeste pijn in de bil minder dan in onderste lidmaat → meer waarschijnlijk SI-gewrichtsprobleem
36
Diagnose SIJ pijn
- Geschiedenis? (vragen naar de geschiedenis van de patiënt) = aspecifiek - Provocerend testen o Van der Wurff  3/5 positief: pijn gerelateerd aan SI-gewricht (kans 65-93%)  < 3/5 positief: pijn NIET gerelateerd aan SI-gewricht (kans van 72-99%)  Er zijn super veel testen, je kan beter 5 testen leren en kijken of er meer of minder dan 3 testen positief zijn - Diagnostische infiltratie → bij vermoeden SI pijn – lokaal anastheticum → pijn verminderen als SI probleem - Technisch onderzoek → niet zo handig
37
Testen piriformis syndroom
o. Freiberg test: liggen, exorotatie onderbeen, onderzoeker tegenhouden o Paice test: abductie vragen aan zittende pt, onderzoeker tegenhouden
38
Verschil op klinische pijn tussen iemand met L5 wortel probleem en peroneus probleem?
L5 peroneus ook Hoe zeggen L5 of peroneus drop voet? - L5 kan niet inversie en opheffeven voet ook bij peroneus - Lasègue + bij L5 - L5 geeft zijtakken naar m gluteus o Je legt pt op zijde en vraagt of die het been kan opheffen → als het lukt is het waarschijnlijk een perineum probleem o Als niet lukt L5 probleem
39
Wat is de sensorische verdeling bij C6 radiculopathie?
C6 geeft gevoelsverlies aan de radiale zijde van de onderarm, duim en wijsvinger.
40
Welke spieren worden aangestuurd door C5?
De deltoïdeus en biceps; C5 zorgt voor schouderabductie en elleboogflexie.
41
Welke reflex wordt getest bij C6?
De brachioradialisreflex.
42
Welke zenuwwortel is verantwoordelijk voor de tricepsreflex?
C7, die de triceps aanstuurt en sensorisch de middelvinger bedient.
43
Welke motorische functies worden aangetast bij een C8 radiculopathie?
Vingerflexie en handintrinsieke spieren zoals de interossei.
44
Wat zijn typische symptomen bij T1 laesie?
Zwakte van de interossei (handspieren) en gevoelsverlies aan de ulnaire zijde van de onderarm.
45
Wat is het kenmerkend klinisch verschil tussen perifere zenuwletsels en radiculaire letsels?
Perifere zenuwen hebben een ander sensorisch en motorisch patroon dan een zenuwwortel; ze volgen de perifere anatomie en niet de dermatomale indeling.
46
Welke test wijst op bovenste motorneuronletsels bij cervicale myelopathie?
Voorbeelden zijn de Babinsky-reflex, Hoffman-Trömner, clonus en Lhermitte-teken.
47
Wat is Lhermitte’s teken?
Een elektrische sensatie langs de wervelkolom bij buigen van de nek, typisch bij cervicale myelopathie.
48
Wat is de betekenis van de ASIA-score D?
Er is motorisch herstel met kracht >3/5 in de meeste spiergroepen, en onvolledige sensoriek.
49
Wat is het verschil tussen hypovolemische shock en neurogene shock?
Hypovolemische shock = bloedverlies, tachycardie en hypotensie; neurogene shock = verlies van sympathische tonus, bradycardie en hypotensie.
50
Wat betekent 'bulbocavernosusreflex' bij spinale shock?
De terugkeer van deze reflex markeert het einde van de spinale shockfase.
51
Wat zijn tekenen van een volledige dwarslaesie na spinale shock?
Afwezigheid van motorisch of sensorisch herstel na terugkeer van de bulbocavernosusreflex.
52
Wat is het verschil in presentatie tussen conus medullaris en cauda equina syndroom?
Conus medullaris: plots en bilateraal; cauda equina: gradueel en unilateraal, met asymmetrische symptomen.
53
Wat is een belangrijk symptoom van L4 compressie?
Pijn of gevoelsverlies tot aan de knie, mogelijk zwakte bij knie-extensie.
54
Wat is neurogene claudicatie?
Een krampachtig of branderig gevoel in de benen bij lopen, dat verbetert bij zitten of fietsen – typisch voor spinaal kanaal stenose.
55
Waarom wordt fietsen beter verdragen dan wandelen bij spinale stenose?
In voorovergebogen houding (zoals bij fietsen) is het spinaal kanaal wijder, wat de compressie vermindert.
56
Wat toont klinisch onderzoek bij spinale kanaalstenose vaak aan?
Meestal normaal, maar er kunnen paresthesieën, parese of pijnverdeling aanwezig zijn.
57
Welke vormen van spinaal kanaal stenose bestaan er?
Congenitaal (bijv. achondroplasie), degeneratief (discusdegeneratie), infectieus, tumoraal of iatrogeen (door medische ingreep).
58
Wat is een belangrijk differentiaaldiagnostisch aandachtspunt bij rugklachten?
Vasculaire claudicatio, heuppathologie of hogere ruggenmergcompressie.
59
Wat is cervicobrachialgie?
Cervicobrachialgie is een compressie van de cervicale zenuwwortel, die zowel acuut als chronisch kan optreden.
60
Wat is radiculopathie?
Radiculopathie is een aandoening waarbij een zenuwwortel in de wervelkolom geïrriteerd of bekneld raakt, wat leidt tot pijn, gevoelsstoornissen en soms spierzwakte.
61
Welke zenuwwortel is betrokken bij pijn die uitstraalt naar de duim?
C6; deze innerveert de radiale zijde van de voorarm, de duim en de wijsvinger.
62
Wat zijn de typische symptomen van cervicale myelopathie?
Moeilijkheden met fijne motoriek van de handen, loopstoornissen, urineretentie, zwakte in de benen, en bovenste motorneuron tekenen zoals hyperreflexie, Babinsky-reflex, clonus en Hoffman-Tromner.
63
Wat is het verschil tussen radiculaire en myelopathische symptomen?
Radiculaire symptomen omvatten pijn en uitstralingspatronen; myelopathische symptomen gaan meer over functieverlies zoals motorische stoornissen zonder uitgesproken pijn.
64
Wat is het mechanisme van koordcompressie bij cervicale myelopathie?
Een spinaal kanaal met diameter <13 mm, compressie die erger wordt bij nekextensie; de compressie zit tussen de tussenwervelschijf en het ligamentum flavum.
65
Wat is de meest voorkomende evolutie van cervicale myelopathie?
Stapsgewijze verslechtering met periodes van stabiliteit, bij 65-80% van de patiënten.
66
Wat is de ASIA-score A?
Een complete dwarslaesie met volledig verlies van motorische en sensibele functies.
67
Wat betekent 'sacrale sparing' bij ruggenmergletsel?
Het behouden van gevoel of motoriek in sacrale segmenten, wat wijst op een incomplete ruggenmerglaesie.
68
Wat is spinale shock?
Een tijdelijke fase (24–72u) na een ruggenmergletsel met paralyse, hypotonie en areflexie. Herstel begint met terugkeer van de bulbocavernosusreflex.
69
Wat zijn de kenmerken van cauda equina syndroom?
Een geleidelijke, unilaterale presentatie van symptomen. Niet altijd zichtbaar op een gewone röntgenfoto.
70
Welke zenuw wordt getroffen bij compressie op L3-L4?
De L4 zenuw; symptomen zoals pijn en gevoelsverlies stoppen vaak ter hoogte van de knie.
71
Wat zijn oorzaken van spinaal kanaal stenose?
Congenitale afwijkingen (zoals achondroplasie), degeneratieve veranderingen, infecties, tumoren of iatrogene schade.
72
Wat zijn symptomen van spinaal kanaal stenose?
Neurogene claudicatie, paresthesieën, zwaktegevoel in de benen, en verbetering van symptomen bij fietsen.
73
Welke aandoeningen zijn differentiaaldiagnoses van spinaal kanaal stenose?
Heuppathologie, vasculaire claudicatio en aandoeningen van de bovenste wervelkolom.
74
Bezenuwing vingers
C6 naar duim, C7 middelvinger, C8 pink
75
Compressie niveau L3 - L4; Welke zenuw aangedaan?
L4
76
Symptomen Heup
PIJN (gerefereerd lijkt L4: lies + knie) en Limping → verschillend tussen knie (trendenburg gait) en heup probleem => Belangrijkste 2; verder: stijfheid, clicking (hoogfrequent) en snapping (laagfrequent)
77
Signs Heup
- Wandelgang — Trendelenburg sign (teken articulaire probleem) - Kijken - Voelen - Bewegen o Eerste plaats van verminderde mobiliteit in de heup: endorotatie
78
Systemische risicofactoren osteoarthritis
SYSTEMISCHE FACTOREN > Aan deze factoren kan je zelf niet veel doen - Leeftijd (ouder  meer) - Gender (vrouwen  meer) - Etniciteit (Noord-Europeaan  meer (dan Afrikaan)) - Hormonale status - Genetische factoren - Botdensiteit - Nutritionele factoren (vitamine C en D zijn protectiefà - Inflammatie
79
Intriensieke factoren osteoarthritis
LOKALE GEWRICHTFACTOREN, INTRINSIEKE FACTOREN - Vroegere schade - Spierzwakte - Gewircht deformiteit - Ligamenteuse laxiteit
80
Extrinsieke factoren osteoarthritis
EXTRINSIEKE FACTOREN > Externe belasting op gewrichten - Obesitas (gewicht drukt op knie  sneller slijtage) - Activiteiten o Sporten en fysieke activiteiten (overmaat) o Beroepsmatige factoren (bv. topvoetballen VS arts) => Drie groepen risicofactoren samen maken dat je meer gevoelig bent aan artrose en ook dat artrose meer slechter wordt
81
Radiologie RX Cox-artrose
- RX -> bevestigen van Cox-artrose o Rechtstaand (ook beenlengte verschil opmerken) - Geoden (osteolytisch) - Sclerose (witter) - Osteofyten (botformatie) - Vernauwing van de gewrichtsspleet
82
Complicaties THA
**o Onmiddellijk**  Anesthesie gerelateerd, anaphylaxie, bloedverlies, fractuur/perforatie, **nerve injury (drop voet > nervus ischiadicus), beenlengte verschil** **o Vroeg (eerste week)**  Veneuze trombose, urineretentieurineretentie, cardio/respiratoire problemen, slechte wondheling, **vroege PJI, dislocatie, fractuur** **o Laat**  Wear (slijtage > niet cement willen gebruiken bij jonge pt) and osteolysis  Debris kan ontstaan  kleine partikels zweven rond heupprothese --> lichaam herkent dit als vreemd --> door inflammatie kan prothese loskomen  Aseptische implant loslating, dislocatie en recurrent instability, late periprostetische infectie, periprostethische fractuur, heterotopische botformatie
83
Inflammatoire arthritis van heup - radiologie
o Geen osteofyten = verschil met osteoartrose o Gewrichtsruimte vernauwing o Cyste vorming
84
Risicofactoren AVN femurkop 1 en 2
- 1/ Overmatig alcoholgebruik - 2/ Gebruik van corticoïden => als pt op steroïden zit, hieraan denken!
85
Symptomen AVN femurkop
Plotseling begin van pijn in lies, knie
86
Diagnose AVN femurkop
- RX: "Crescent Sign" = lijntje = pathogonomisch
87
Behandeling AVN
POST-COLLAPS - THA (jonge patiënt!) - Behandelen van de onderliggende aandoening o STOP ALCOHOLGEBRUIK!
88
Belang FAI
- => meer kans op vroege artrose (oorzaak 1 en 2; 3de labrum probleem)
89
Typische presentatie FAI
- Vrouwen, 40 jaar - Liespijn, mobiliteit vermindering - Reduced IR = endorotatie
90
2 Typen FAI
2 TYPEN (!) PINCER TYPE = acetabulum is het probleem - Globale of lokale overbedekking - Vorm van acetabulum is anders (meer anterior) CAM TYPE = femurkop is het probleem - Verlies van bolvormigheid (sphericity) bij de femurkop - Bump, bij bewegen botst het acetabulum tegen de femurkop
91
3de oorzaak van pre-stages artrose
Labral lesions => bepaalde malvormaties van de kop > mogelijk ontwikkelen naar vroege osteoartritis => belangrijk om te herkennen
92
TransiËnte osteoporose
Zwangere vrouwen 3de trimester of Middle ages mannen, acute pijn
93
GTPS
- (Lat) Relatief veel voorkomende reden voor laterale dijpijn
94
Symptomen GTPS
- Altijd Limping, maar ROM is normaal + - Lokale tenderness op grotere trochanter (meer lateraal), niet opzij kunnen liggen
95
Pes anserinus
Pes anserinus → gracilis (mediaan), sartorius (ant), semitendinosus (post) → tegen valgus stress
96
Symptomen knie
- Pijn → rond de knie, niet uitstralend - **Zwelling**: hydropstest voor vocht te checken => makkelijk te zien - Stijfheid - **Locking** - Deformiteit (varus en valgus) - **Doorzaken, instabiliteit** - Hinken - Functieverlies - **=> deze 3 specifiek bij de knie**
97
Signs Knie
PATIËNT RECHSTAAND - Deformiteit > vorm - Gang - Allignement van de extensor apparatus PATIËNT ZITTEND => Q-angle - Positie van de patella - subluxatie - Allignement van de extensor apparatus TIJDENS HET LIGGEN VAN DE PATIËNT - Kijken → wasting (vermindert spier), scars - Voelen → temperatuur (infectie), zwelling - afb - Bewegen → actief, passief
98
Speciale testen knie
- Patella-femoraal gewricht o Patellaire aanhoudingstest – patella lateraal duwen + bewegen - Test op stabiliteit (schuiflade test: op de voet van de patiënt zitten en duwen) o Collaterale ligamenten (Lachmann test) o Kruisbanden (cruciate ligaments) - Meniscale test o Mc-Murray test
99
Gonartrosis
- Total gewrichtsaandoening (alles is betrokken) o Articulair kraakbeen o Meniscus o Kapsel o Ligamenten
100
Meest voorkomende oorzaak gonartrosis
Post-traumatisch
101
Patellofemorale disfunctie syndroom; wat nooit doen?
Operatie = disaster
102
Symptomen instabiliteit knie
- Leeftijd - Trauma mechanisme => altijd - Pijn - Zwelling - Give away -> als pt aan het wandelen is, zeer voorzichtig moeten zijn want als gewicht zeggen op been -> kan hij erdoor gaan - Locking
103
Signs instabiliteit knie
- Zwelling - Moeilijk te onderzoeken (difficult to examine) - Speciale testen o Valgus test o Varus test o Anterior drawer test = voorste shuiflade test o Lachmann test o Modified Lachmann test