Frans H1 Flashcards
(194 cards)
1
Q
l’économie
économique
un économiste, une économiste
A
de economie
economisch
een economist
2
Q
le domaine
A
branche; bedrijfstak
3
Q
la branche
A
branche; bedrijfstak
4
Q
un secteur
A
een sector
5
Q
le secteur primaire
A
primaire sector
6
Q
les matières primaire (f)
A
grondstoffen
7
Q
les ressources naturelles (f)
A
natuurlijke bronnen
8
Q
l’agriculture (f)
A
landbouw
9
Q
la pêche
A
visserij
10
Q
la mine
A
de mijn
11
Q
la forêt
A
het bos
12
Q
l’exploitation (f) minière/forestière
A
mijnbouw/bosbouw
13
Q
exploiter
A
ontginnen/uitbaten
14
Q
le secteur secondaire
A
secundaire sector
15
Q
l’industrie (f)
A
de industrie
16
Q
industriel, industrielle
A
industrieel
17
Q
industrialiser
A
industrialiseren
18
Q
l’industrialisation (f)
A
de industrialisering
19
Q
l’industrie agroalimentaire
A
voedingsmiddelenindustrie
20
Q
l’agroalimentaire (m)
A
voedingsmiddelensector
21
Q
l’industrie de pointe
A
hightechindustrie
22
Q
le métallurgie
A
metaalindustrie
23
Q
la sidérurgie
A
de staalindustrie
24
Q
la pétrochimie
A
de petrochimie
25
le bâtiment
de bouw(sector)
26
le textile
de textiel(sector)
27
le secteur tertiaire
tertiaire sector
28
les services (m.pl)
diensten
29
le commerce
de handel
30
commercial, commerciale (m.pl)
commercieel
31
la distribution
distributie
32
distribuer
verdelen, leveren
33
le transport (m)
het transport
34
la banque
de bank
35
les assurances (f.pl)
verzekeringen
36
l'administration (f)
de administratie
37
l'hôtellerie (f)
hotellerie
38
l'enseignement (m)
onderwijs
39
le secteur quaternaire
quartaire sector
40
l'informatique (f)
informatica
41
les télécommunications (f.pl)
telecommunicatie
42
une entreprise
een onderneming/bedrijf
43
une petite et moyenne entreprise [PME]
een kleine of middelgrote onderneming [kmo]
44
un entrepreneur, une entrepreneuse
een ondernemer
45
entreprendre
ondernemen
46
une start-up
een start-up
47
une jeune pousse
een start-up
48
une firme
een firma
49
une compagnie
maatschappij
50
une compagnie d'assurance(s)
verzekeringsmaatschappij
51
une compagnie aérienne
luchtvaartmaatschappij
52
une compagnie à bas coûts/à bas prix
low-costmaatschappij
53
une société
vennootschap
54
une société anonyme [SA]
een naamloze vennootschap [nv]
55
une société à responsabilité limitée [SRL]
een besloten vannootschap [bv]
56
une association
een vereniging
57
une association sans but lucratif [ASBL]
vereniging zonder winstoogmerk [vzw]
58
un associé, une associée
een vennoot
59
lucratif, lucrative
winstgevend
60
une multinationale
multinational
61
un géant
een reus
62
un groupe
een groep
63
la maison/la société mère
hoofdvestiging/moedermaatschappij
64
un(e) holding
holding
65
une filiale
dochtermaatschappij
66
une succursale
een bijkantoor
67
une agence
een agentschap
68
une agence de voyage(s)
reisagentschap
69
une usine
een (grote) fabriek
70
une unité de production
een productie-eenheid
71
personnes (f.pl)
personen
72
planète (f)
planeet
73
profit (m)
profijt
74
l'écologie (f)
ecologie
75
une empreinte écologique
ecologische voetafdruk
76
surfer sur la vague du durable
greenwashing
77
l'environnemental
het milieu
78
environnemental
van het milieu
79
le bien-être
welzijn
80
créer une entreprise
| la création d'une entreprise
een bedrijf oprichten
| de oprichting van een bedrijf
81
fonder une entreprise
la fondation d'une entreprise
l'année (f) de fondation
een bedrijf oprichten
de oprichting van het bedrijf
het stichtingsjaar
82
s'établir/se mettre à son (propre) compte
voor zichzelf beginnen
83
étudier le marché
une étude de marché
mais: une étude du marché wallon
de markt onderzoeken
marktstudie
een studie van de Waalse markt
84
cibler une clientèle
| le clientèle-cible
richten op cliënteel
| doelgroep-gericht
85
un créneau
| un débouché
gat in de markt
| afzetmarkt
86
élaborer/établir une politique commerciale
| l'élaboration (f)/l'établissement (m) d'une politique commerciale
een handelsbeleid uitwerken
| bepaling van het handelsbeleid
87
évaluer les coûts (m.pl)
| l'évaluation (f) des coûts
de kosten ramen
| de raming van de kosten
88
établir un budget
| létablissement (m) d'un budget
een begroting opmaken
| het opmaken van een begroting
89
trouver des financements
financiering vinden
90
apporter du capital
l'apport (m) du capital
le capital (des capiteaux)
kapitaal inbrengen
kapitaalinbreng
kapitaal
91
choisir la forme juridique d'une société commerciale
de juridische vorm van een handelsvennootschap bepalen
92
accomplir
accomplir une formalité
accomplir une tâche
l'accomplissement (m) d'une formalité/tâche
vervullen
een formaliteit vervullen
een taak vervullen
het vervullen van een formaliteit/taak
93
la Banque-Carrefour des Entreprises [BCE]
s'immatriculer (à la BCE)
l'immatriculation (f) (à la BCE)
Kruispuntbank van Ondernemingen [KBO]
zich inschrijven (in de KBO)
inschrijving (in de KBO)
94
ouvrir un compte en banque
een bankrekening openen
95
publier les status au Moniteur belge
de statuten in het Belgisch Staatsblad publiceren
96
la dénomination sociale
| la raison sociale
maatschappelijke naam
| handelsnaam
97
le siège social
maatschappelijke zetel
98
s'implanter
| l'implantation (f)
zich vestigen
| het vestigen/de vestiging
99
l'emplacement
| la localisation
ligging
| plaatsbepaling; locatie
100
lancer un produit (sur le marché)
| le lancement d'un produit
een product op de markt brengen
| het op de markt brengen van een product
101
innover
une innovation
innovant, innovante
un innovateur, une innovatrice
vernieuwen/innoveren
een vernieuwing
vernieuwend/innovatief
een vernieuwer
102
un pionnier, une pionnière
een pionier
103
```
payer des contributions (f.pl)
les contributions (f.pl)
```
bijdragen betalen
| belastingen
104
la cotisation à la sécurité sociale
bijdrage aan de sociale zekerheid
105
une expansion de l'entreprise
uitbreiding van het bedrijf
106
fusionner
| une fussion
fusioneren
| fusie
107
racheter une entreprise
| le rachat d'une entreprise
een bedrijf overnemen
| de overname van een bedrijf
108
reprendre une entreprise
| la reprise d'une entreprise
een bedrijf overnemen
| de overname van een bedrijf
109
une part de marché
détenir une part de marché
acquérir/gagner des parts de marché
perdre des parts de marché
marktaandeel
een marktaandeel hebben
marktaandeel winnen
marktaandeel verliezen
110
déposer le/son bilan
het/zijn faillissement aanvragen/ de boeken neerleggen
111
faire faillite
être en faillite
être au bord de la faillite
une faillite
failliet gaan
failliet zijn
op de rand van het faillissement staan/zijn
een faillisement
112
un organigramme
organisatieschema/organogram
113
la hièrarchie
| hièrarchique
hiërarchie
| hiërarchisch
114
occuper une fonction/un poste
assumer une fonction
remplir une fuction
een functie/post bekleden
een functie bekleden
een functie vervullen
115
un service
een dienst/afdeling
116
le service marketing
dienst marketing
117
le services des ventes
dienst verkoop
118
le service après-vente
dienst na verkoop
119
le service d'expédition
dienst verzending
120
le service comptabilité
afdeling boekhouding
121
un, une comptable
een boekhouder
122
un,une aide-comptable
| des aides-comptables
assistent boekhouder
123
un, une expert-comptable
| des experts-comptables
accountant
124
tenir les comptes/les livres
de boekhouding doen
125
le service juridique
juridische dienst
126
le service recrutement et sélection
afdeling aanwerving en selectie
127
le service ressources humaines [DRH]
Human Resources [HR] / personeelsdienst
128
un, une responsable du personnel
personeelschef
129
un département
een afdeling
130
le secrétariat
| un, une secrétaire
secretariaat
| secretaris, secretaresse
131
le magasin
un magasinier
un entrepôt
magazijn
magazijnmeester
opslagplaats
132
l'effectif, les effectifs (m)
personeelsbestand
133
occuper
| employer
tewerkstellen
| tewerkstellen
134
un collaborateur, une collaboratrice
| collaborer à
medewerker
| meewerken aan
135
un salarié, une salariée
loontrekkende
136
un travailleur, une travailleuse
een werknemer
137
un employé, une emplyée
een tewerkgestelde
138
un ouvrier, une oevrière
een arbeider
139
la main-d'oeuvre
arbeidskrachten
140
```
un cadre
les cadres (m.pl)
```
kaderlid
| kaderleden
141
un chef
un chef d'entreprise
un chef de service/de département
un chef d'équipe
baas
bedrijfsleider
afdelingshoofd
ploegbaas
142
un patron, une patronne
baas
143
un directeur, une directrice
un directeur adjoint, une directrice adjointe
un directeur commercial, une directrice commercial
un directeur, une directrice ressources humaines
een directeur
een adjunct-directeur
commercieel directeur
Human Resources Manager
144
un administrateur délégué (be)
| un président-directeur général (fr)
gedelegeerd bestuurder, CEO
| gedelegeerd bestuurder, CEO
145
le conseil d'administration
raad van bestuur
146
l'assemblée (f) générale des actionnaires
convoquer l'assemblée générale des actionnaires.
l'assemblée générale des actionnaires se tient tous les ans.
un, une actionnaire
une action
un dividende
algemene vergadering der aandeelhouders
de algemene vergadering der aandeelhouders samenroepen.
de algemene vergadering der aandeelhouders vindt elk jaar plaats.
aandeelhouder
een aandeel
dividend
147
une tâche
een taak
148
confier une tâche à
een taak toevertrouwen aan
149
effectuer
uitvoeren
150
consister à/en/dans
bestaan uit
151
veiller à
toezien op iets
152
veiller sur
op iets letten
153
assurer
verantwoordelijk zijn voor
154
être responsable de
| assumer la responsabilité de
verantwoordelijk zijn voor
| de verantwoordelijkheid voor iets op zich nemen
155
se charger de
être chargé(e) de
prendre en charge
zich belasten met
belast zijn met
iets op zich nemen
156
s'occuper de
zich bezig houden met
157
un supérieur, une supérieure
meerdere
158
un, une subalterne
| un subordonné, une subordonnée
een ondergeschikte
159
une tête
une entreprise à 100 têtes
être à la tête de
hoofd
een bedrijf met 100 werknemers
aan het hoofd staan van
160
diriger
la direction
un dirigeant, une dirigeante
leiden
directie/bestuur
leider/bestuurder
161
gérer
le gestion
un gérant, une gérante
beheren
beheer
zaakvoerder/bedrijfsleider/gerant
162
encadrer
| l'encadrement
begeleiden
| begeleiding
163
coordonner
la coordination
un coordinateur, une coordinatrice
coördineren
coördinatie
coördinator
164
contrôler
| le contrôler
controleren
| controle
165
surveiller
la surveillance
un surveillant, une surveillante
toezicht houden op
toezicht
toezichthouder
166
superviser
| la supervision
de supervisie hebben over
| supervisie
167
collaborer
| en collaboration avec
samenwerken
| in samenwerking met
168
assister
| seconder
assisteren
| bijstaan
169
le management
| un manager
management
| een manager
170
l'autorité (f)
| autoritaire
autoriteit/gezag
| autoritair
171
pouvoir
| le pouvoir
kunnen
| macht
172
une règle
un règlement
règlementaire
regel
reglement
reglementaire
173
une instruction
| une consigne
een instructie
| een instructie
174
une mesure
| prendre des mesures
maatregel
| maatregelen nemen
175
la discipline
| discipliné, disciplinée
discipline
| gedisciplineerd
176
ordonner à
ordonner à de
un ordre
iemand iets voorschrijven
iemand voorschrijven te
bevel
177
obliger à
être obligé(e) de
une obligation
obligatoire
iemand verplichten te
verplicht zijn te
(ver)plicht(ing)
plicht
178
exiger
| une exigence
eisen
| een eis
179
devoir
| un devoir
moeten
| plicht
180
obéir à
gehoorzamen aan
181
un chiffre
| le chiffre d'affaires [CA]
cijfer
| zakencijfer
182
un nombre
getal/aantal
183
```
une quantité
en grande(s) quantité(s)
```
hoeveelheid
| in grote hoeveelheid
184
atteindre
s'élever à
être de
bereiken
bedragen
bedragen
185
augmenter de
stijgen met
186
une augmentation
| une forte augmentation
stijging
| een forse stijgen
187
hausser
| une hausse
hoger worden/stijgen
| een stijging
188
diminuer de
une diminution
une légère diminution
verminderen met
een vermindering
een lichte daling
189
doubler
| tripler
verdubbelen
| verdrievoudigen
190
accélérer
| une accélération
versnellen
| versnelling
191
ralentir
| un ralentissement
verttragen
| vertraging
192
maximaliser/maximiser
minimiser
optimaliser/optimiser
maximaliseren
minimaliseren
optimaliseren
193
rentabiliser
la rentabilité
rentable
le rendement
rendabel maken/rentabiliseren
rendabiliteit
rendabel
rendement
194
un pourcentage
| 10 pour cent
percentage
| 10 procent
