Frans voc H24 Flashcards
(93 cards)
1
Q
importeren
A
importer
2
Q
exporteren
A
exporter
3
Q
een factuur
A
une facture
4
Q
een klant
A
un(e) client(e)
5
Q
een cliënteel
A
une clientèle
6
Q
een filiaal
A
une filiale
7
Q
een concurrent(e)
A
un(e) concurrent(e)
8
Q
de concurrentie
A
la concurrence
9
Q
een inventaris
A
un inventaire
10
Q
de kassa
A
la caisse
11
Q
de activa
A
l’actif (m)
12
Q
de passiva
A
le passif
13
Q
een sponsor
A
un sponsor
14
Q
een transactie
A
une transaction
15
Q
de import
A
l’importation
16
Q
de export
A
l’exportation
17
Q
commercieel
A
commercial(e)
18
Q
een contract
A
un contrat
19
Q
de garantie
A
la garantie
20
Q
de publiciteit
A
la publicité
21
Q
een prospectus
A
un prospectus
22
Q
een budget
A
un budget
23
Q
een tekort
A
un déficit
24
Q
de handel
A
le commerce
25
een aankoop
un achat
26
een handelaar(ster)
un(e) commerçant(e)
27
een verkoper
un vendeur
28
een verkoopster
une vendeuse
29
een koper
un acheteur
30
een koopster
une acheteuse
31
een kassier(ster)
un(e) caissier (-ière)
32
een handelsmerk
une marque
33
een ontvangstbewijs
un reçu
34
een boekhouder (-ster)
un(e) comptable
35
een accountant
un expert-comptable
36
de boekhouding
la comptabilité
37
een beheerder
un(e) gérant(e)
38
een verkoop
une vente
39
de index
l'index (m)
40
de index
l'indice (m)
41
een salaris
un salaire
42
een premie
une prime
43
een financiële balans
un bilan
44
geruild
échangé
45
in ruil voor
en échange d'
46
een inkomen
un revenu
47
uitgaven
dépenses (f)
48
geruïneerd
ruinés
49
verschuldigd zijn
doivent
50
schulden
de dettes (f)
51
op afbetaling
à crédit
52
zich verrijken
s'enrichir
53
verdienen
gagner
54
de betaling
le paiement
55
gespaard
épargné
56
spaargeld/bezuinigen
économies (f)
57
zuinig
économique
58
met pensioen
à la retraite
59
bronnen van inkomsten
ressources rentrées (f)
60
profiteren van
profiter de
61
de gepensioneerden
les retraités (m)
62
de winst
le profit
63
winsten
bénéfices (m)
64
is gedaald
a baissé
65
is gestegen
a augmenté
66
een stijging
une augmentation
67
het aanbod...de vraag
l'offre (f)...la demande
68
vastgesteld
fixés
69
overschrijden
dépasser
70
verzekerd
assurée
71
een verzekering
une assurance
72
gratis
gratuite
73
gratis (bijw)
gratuitement
74
de bevoorrading
l'approvisionnement (m)
75
de voorraad
les provisions
76
in reserve
en réserve
77
het fonds
le fonds
78
fondsen
fonds (m)
79
handelsreiziger
voyageur (m) de commerce
80
verplaatsingskosten
frais (m) de déplacement
81
op kosten van
aux frais de
82
verkrijgen
se procurer
83
voordelig
avantageux
84
met verlies
à perte (f)
85
uitbaden
exploiter
86
een vennoot
un associé
87
verrijkt
enrichi
88
renten
rentes (f)
89
welvaart
prospérité (f)
90
de koopkracht
le pouvoir d'achat
91
de spaarkas
la caisse d'épargne
92
handelsbalans
balance commerciale (f)
93
overschotten
surplus (m)
