HC 1 Introductie Flashcards
(37 cards)
Antisociaal gedrag - Frick
“Gedrag dat maatschappelijke normen niet respecteert, wetten of de rechten van anderen of (in het geval van kinderen) verwachtingen van autoriteitsfiguren zoals ouders of leraren schendt.”
Een overkoepelende term voor een breed scala aan gedragingen. Er bestaan veel verschillen in het type (antisociaal) gedrag.
Antisociaal gedrag - Genetische modellen
De erfelijkheid van gedrag en de variatie daarin zorgt voor individuele verschillen. De rol van genen in antisociaal gedrag is +-50%.
Tweeling- en adoptiestudies
- Monozygote tweeling (eeneiig) = 100% overlap genen, 100% overlap omgeving
- Dizygote tweeling (twee-eiig) = 50% overlap genen, 100% omgeving
- Monozygoot in verschillende huizen = 100% genen, 0% omgeving
- Geadopteerde brus = 0% genen, 100% omgeving
Moleculaire studies
Zoektocht naar variatie in alle vormen. Bijv. d.m.v. vragen als: “Welke genen zijn verantwoordelijk voor de variaties in antisociaal gedrag? Echter is het onwaarschijnlijk dat antisociaal gedrag gecodeerd is op één gen, en daarnaast kan de invloed van genen verschillen per levensfase en per soort antisociaal gedrag.
Genome Wide Association Studies
Vallen onder moleculaire studies, waarbij wordt gekeken naar alle data en dus niet naar één specifiek gen.
Problematisch is dat hier ontzettend veel mensen voor nodig zijn
Genetische modellen tijdelijk minder populair
Door de associatie met de eugenetische beweging, door het idee dat bepaalde genen beter zijn dan andere genen, zouden we in principe perfecte kinderen kunnen kweken.
Antisociaal gedrag - Evolutionaire modellen
Stamt af van Darwins theorie van natuurlijke selectie: antisociaal gedrag overleeft omdat het voordelen heeft. Daarnaast kan dit ook te maken hebben met aantrekkelijkheid, waardoor je je kansen vergroot om je voort te kunnen planten. Echter legitimeren deze modellen niet dat mensen antisociaal gedrag vertonen; ze leggen enkel uit waarom mensen dit doen.
Antisociaal gedrag - Biopsychologische modellen
We kunnen ons ook focussen op hoe bepaalde aspecten van biologische systemen invloed hebben op antisociaal gedrag en psychologisch functionoren.
Denk hierbij aan Phineas Gage, die door een ijzeren paal door zijn hoofd, die zijn hersenkwam doorboorde, een heel ander psychologisch functioneren kreeg.
Antisociaal gedrag - Psychosociale modellen
Invloed van omgeving op individuen.
Sociale leermodellen
Sociale ontwikkelingsmodellen
Sociale leermodellen
Antisociaal gedrag wordt aangeleerd door anderen te observeren.
Sociale ontwikkelingsmodellen
Beschermende factoren dragen bij aan positieve sociale skills en risicofactoren aan gedragsproblemen. De balans tussen deze (multilevel) factoren bepaalt uiteindelijk je levensstijl (prosociaal/antisociaal)
Antisociaal gedrag - Recentere modellen
Integreren meerdere perspectieven. Dit maakt het wel complexer, maar daardoor waarschijnlijk ook beter in staat om de volledige werkelijkheid te vatten.
Inzichten van recentere modellen
- De ontwikkeling van fysieke agressie is niet stabiel over de tijd.
- Antisociaal gedrag ongeveer 50% genetische invloed en 50% omgeving.
- Risicofactoren in de omgeving zijn vaak prenataal. Dit benadrukt het belang om ook te kijken naar de intergenerationele transmissie van antisociaal gedrag: niet alleen naar het kind zelf, maar ook ouders en omgeving
Assortative mating
Het kiezen van een partner met dezelfde problemen
Gen-omgevingscorrelatie (rGE) - passief
Wanneer ouders biologisch ouders zijn van het kind, zijn zij genetisch verbonden, maar ook door hun eigen gedrag beïnvloeden zij hun kind.
Gen-omgevingscorrelatie (rGE) - evocatief
Kinderen hebben ook een actieve rol in de opvoeding, doordat ze bepaalde reacties uitlokken.
Gen-omgevingscorrelatie (rGE) - actief
Het actief uitzoeken van bepaalde situaties
Gen-omgevingsinteractie/ moderatie (GxE)
Ze hebben niet alleen afzonderlijk een effect, maar zijn ook afhankelijk van elkaar. Als er bijv. in een omgeving al veel negatieve factoren zijn, zal er minder ruimte zijn voor de invloed van genen.
Epigenetics
Omgeving beïnvloedt genen
Preventieve interventie vanuit een ontwikkelings-, biopsychosociaal perspectief
Gelet op het belang van prenatale factoren, is het van belang om vroeg te starten. Aangezien de risicofactoren vaak stabiel zijn, is preventie/interventie zinvol in verschillende levensfasen. Tevens moeten preventieprogramma’s zich richten op alle niveaus van risicofactoren. Welk type interventie zinvol is, kan deels worden bepaald door de genen.
Agressie - Bushman & Anderson
‘Enig gedrag dat gericht is op een ander individu dat wordt uitgevoerd met de directe bedoeling om schade toe te richten. In toevoeging moet de dader het idee hebben dat het gedrag schade zal toerichten aan dat andere individu en dat dat andere individu gemotiveerd is om schade te ontwijken.’
Het mag dus niet onopzettelijk, consensueel of uiteindelijk voordelig zijn.
Geweld
Specifieke vorm van agressie met extreme schade als doel.
Drie soorten patronen van fysieke agressie
- Afwezigheid agressie vanaf vroege kindertijd t/m adolesentie
- Gemiddelde niveaus agressie in vroege kindertijd en afname daarna
- Hoge agressie in vroege kindertijd t/m adolescentie
Over het algemeen komen 1 en 2 het meeste voor. Bij jongens komt 3 vaker voor en bij meisjes 1.
Twee/drie patronen van indirecte agressie
- Stabiel laag
- Hoog en toenemend
- Hoog en stabiel
Kleine meerderheid in 1 ten opzichte van 2. Bij meisjes komt 2 vaker voor dan bij jongens, maar verschil verdwijnt in de volwassenheid