HC6 week 3 Flashcards

1
Q

hoeveel liter wordt er per dag door de nieren gefiltreerd?

A

180 liter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is secretie?

A

actief toevoegen van stoffen vanuit de bloedbaan naar het filtraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is excretie (in soort formuletaal)?

A

excretie = filtratie - reabsorptie + secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zijn filtratie en secretie selectief of niet?

A

ja, je kan zowel selectief stoffen terughalen uit het filtraat als selectief stoffen toevoegen aan het filtraat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het verschil tussen transcellulair en paracellulair transport?

A

transcellulair: transport over twee membranen heen, van ene cel naar de ander
paracellulair: transport tussen twee cellen, maar dan via de tight-junctions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een deel van het bloed wat uit de glomerulus komt, passeert een tweede capillaire netwerk. wat is de functie van dat tweede capillaire netwerk?

A
  • reabsorptie, de afvoer van alles wat gereaborbeerd wordt vanuit de proximale tubulus
  • energievoorziening van de proximale tubulus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de drijvende kracht van de reabsorptie van glucose, aminozuren en fosfaat?

A

natrium reabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe vindt reabsorptie van glucose plaats?

A
  • in de cel is er een relatie lage natrium concentratie
  • aan de apicale zijde (naar de filtraatkant toe) bevindt zich een natrium-glucose cotransporter
  • natrium wil met de gradiënt mee de cel in en wanneer dat gebeurt gaat glucose mee de cel in.
  • in de cel ontstaat dan een hogere concentratie glucose ten opzicht van het interstitium
  • aan de basolaterale kant kan glucose dan via een glucose transporter over het membraan de bloedbaan in
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar vindt het grootste deel van de glucose reabsorptie plaats? en welke versie van de Na-glucose cotransporter bevindt zich daar?

A
  • in de proximale tubulus
  • door middel van SGLT2 cotransporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar wordt de overig glucose gereabsorbeerd (niet de proximale tubulus)? en welke versie van de Na-glucose cotransporter bevindt zich daar?

A
  • overige glucose wordt gereabsorbeerd in het 2e en 3e segment
  • door middel van SGLT1 cotransporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoeveel natrium gaat er de cel wanneer er 1 glucose de cel ingaat bij de SGLT1 cotransporter?

A

bij SGLT1: 1 glucose = 2 natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoeveel natrium gaat er de cel wanneer er 1 glucose de cel ingaat bij de SGLT2 cotransporter?

A

bij SGLT2: 1 glucose = 1 natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het voordeel van glucose reabsorptie via SGLT1 ten opzichte van SGLT2?

A

de 2 natrium die bij SGLT1 mee transporteren met de glucose zorgen voor meer energie om die glucose de cel in te krijgen. door de 2 natrium zit er zo veel energie in het cotransport, dat je glucose veel effectiever kan opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waarom is het in het eerste deel van de proximale tubulus genoeg om maar 1 natrium te pompen?

A

in het eerste deel van de proximale tubulus is de concentratie glucose nog heel hoog, dus gaat het transport makkelijker en is het dus genoeg om maar 1 natrium te pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom is het in de laatste delen van de tubulus nodig om 2 natrium te pompen?

A

in de laatste delen is de concentratie glucose in de tubulus ongeveer gelijk aan de concentratie glucose in het bloed, dus moet er meer energie zijn uit natrium om tegen die steilere concentratie in te pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe hoger de glucose concentratie in het plasma, hoe meer glucose er gefiltreerd wordt.

A

17
Q

wat gebeurt er als er op een gegeven moment te veel aanbod is van glucose vanuit de proximale tubulus?

A

als er zo veel glucose wordt aangeboden vanuit de proximale tubulus, overstijgt de hoeveelheid glucose de capaciteit van de proximale tubulus om die glucose te reabsorberen.
de glucose die dan wel gefiltreerd wordt, maar niet wordt gereabsorbeerd, verlies je via de urine.

18
Q

wat is de drempel plasma glucose concentratie waarop je glucose gaat uitplassen?

A

glucose komt pas voor in de urine bij de drempel van 16 mM plasma glucose.

19
Q

toch ligt onder normale omstandigheden de drempel van de concentratie waarop we glucose gaan uitplassen lager. hoe noemen we dit proces?

A

vanaf 11 mM begint er glucose in de urine te komen, we kunnen het niet allemaal meer reabsorberen, dit noemen we splay.

20
Q

wat betekent het begrip splay?

A

variatie/afwijking van het transport maximum dan wat je theoretisch zou verwachten.

21
Q

hoe wordt splay veroorzaakt?

A

het wordt veroorzaakt door variatie tussen nefronen.

22
Q

een nefron met het hoogste GFR, dus het hoogste aanbod aan glucose, de grootste snelheid van de tubulaire vloeistof en het laagste aantal transporteiwitten, zal…

A

als eerste glucose doorlaten/ zal als eerste het transport maximum bereiken.

23
Q

waardoor verliest een patiënt met diabetes glucose via de urine?

A

de plasma glucose concentratie is zo hoog, dat de reabsorptie capaciteit wordt overstegen en er dus glucose via de urine wordt uitgeplast.

24
Q

waar wordt de reabsorptie van bicarbonaat door gedreven?

A

door natrium reabsorptie

25
Q

welke cotransporter en pompen zitten er op de membranen bij de reabsorptie van bicarbonaat?

A
  • aan de basolaterale zijde zit een natrium-kalium pomp
  • aan de apicale zijde zit een cotransporter, waarbij natrium import wordt gekoppeld aan H+ export.
  • aan de basolaterale zijde bevindt zich een natrium-bicarbonaat cotransporter
26
Q

hoe werkt de reabsorptie van bicarbonaat?

A
  • in het filtraat bevindt zich bicarbonaat
  • aan de apicale zijde bevindt zich een koolzuuranhydrase, die er voor zorgt dat bicarbonaat samen met de protonen CO2 vormt.
  • dat CO2 kan via het apicale membraan naar binnen diffunderen
  • in de cel bevindt zich weer een koolzuuranhydrase die het CO2 splitst in H+ en bicarbonaat
  • aan de basolaterale zijde wordt bicarbonaat samen met een natrium naar de bloedbaan getransporteerd.
27
Q

in welk deel van het nefron wordt 50% van het bicarbonaat gereabsorbeerd?

A

in het S1 segment van de proximale tubulus

28
Q

hoe bewegen sommige ionen, waaronder chloride, calcium, magnesium en kalium van het filtraat naar het interstitium?

A

de osmotische waterdruk tussen de cellen door, gaan deze ionen mee met de waterstroom en passeren op die manier de tight-junctions.
- paracellulair transport

29
Q

ook eiwit wat het filter passeert, proberen we terug te halen. hoe komt eiwit weer terug in het bloed?

A

eiwitten worden afgebroken tot aminozuren en die komen vervolgens terug in de bloedbaan.

30
Q

hoeveel procent van de eiwitten wordt normaal gereabsorbeerd in de proximale tubulus? wat voor effect heeft dat op de hoeveelheid eiwitten die voorkomen in de urine?

A

99 procent, er komt dus maar heel weinig eiwit voor in de urine

31
Q

op welke twee manieren/plekken worden eiwitten afgebroken tot aminozuren?

A
  • een deel van de eiwitten wordt in het filtraat, in de proximale tubulus, afgebroken tot aminozuren
  • een ander deel wordt in de cel van de proximale tubulus opgenomen, komt daar in een lysosoom terecht en wordt daar afgebroken tot aminozuren.
32
Q

hoeveel eiwit komt er ongeveer in het filtraat terecht?

A

20 mg/L

33
Q

hoeveel eiwit scheidt je per dag ongeveer uit via de urine?

A

30 mg/L

34
Q

wat betekent proteïnurie?

A

een verhoging van de excretie van eiwitten via de urine. meer dan 300 mg/dag.

35
Q

wat kunnen oorzaken zijn van verstoringen in de reabsorptie en dus abnormale excretie van metabolieten?

A
  • verhoogde plasmaspiegels
  • verhoogd Single Nefron GFR (als een aantal nefronen een steeds hogere glomerulaire filtratie snelheid hebben) dan is het aanbod aan het nefron te hoog
  • genetische afwijkingen in de transporteiwitten
  • Fanconi’s syndroom, als er met meerdere reabsorptie processen iets mis is. er verschijnen allerlei stoffen in de urine die er niet horen.
36
Q

in welk deel van de proximale tubulus kunnen er stoffen worden toegevoegd aan het filtraat? wat voor verbindingen zijn dat?

A

in het 3e segment
organische verbindingen

37
Q

wat voor stoffen worden met name via secretie in het 3e segment afgegeven aan het filtraat?

A

lichaamseigen afvalstoffen
geneesmiddelen

38
Q

door welke stof wordt de secretie van organische verbindingen gedreven?

A

natrium