hfdstk 2 E Flashcards
(38 cards)
1
Q
l’enfant v/m
A
het kind
2
Q
het kind
A
l’enfant v/m
3
Q
le [super]marché
A
de [super]martk
4
Q
de [super]markt
A
le [super]marché
5
Q
la plage
A
het starnd
6
Q
het strand
A
la plage
7
Q
le rendez-vous
A
de afspraak
8
Q
de afspraak
A
le rendez-vous
9
Q
le problème
A
het probleem
10
Q
het probleem
A
le problème
11
Q
demain
A
morgen
12
Q
morgen
A
demain
13
Q
cèlébre
A
beroemd
14
Q
beroemd
A
cèlébre
15
Q
important[e]
A
belangerijk
16
Q
belangerijk
A
important[e]
17
Q
maintenant
A
nu
18
Q
nu
A
maintenant
19
Q
j’ai besoin de
A
ik heb nodig
20
Q
ik heb nodig
A
j’ai besoin de
21
Q
aider
A
helpen
22
Q
helpen
A
aider
23
Q
chercher
A
zoeken
24
Q
zoeken
A
chercer
25
trouver
vinden
26
vinden
trouver
27
regarde
bekijken
28
bekijken
regarde
29
aimer
houden van
30
houden van
aimer
31
mais
maar
32
maar
mais
33
avec
met
34
met
avec
35
beaucoup
veel
36
veel
beaucoup
37
combien
hoeveel
38
hoeveel
combien