hfdstk 2 F Flashcards
(50 cards)
1
Q
le magasin
A
de winkel
2
Q
de winkel
A
le magasin
3
Q
les vêtements m mv
A
de kleding
4
Q
de kleding
A
les vêtements m mv
5
Q
le boulangerie
A
de bakkerij
6
Q
de bakkerij
A
le boulangerie
7
Q
la baguette
A
het stokbrood
8
Q
het stokbrood
A
la baguette
9
Q
le pain
A
het brood
10
Q
het brood
A
le pain
11
Q
souvent
A
vaak
12
Q
vaak
A
souvent
13
Q
surtout
A
vooral
14
Q
vooral
A
surtout
15
Q
nouveau, nouvelle
A
nieuw
16
Q
nieuw
A
nouveau, nouvelle
17
Q
délicieux, délicieuse
A
heerlijk
18
Q
heerlijk
A
délicieux, délicieuse
19
Q
j’ai faim
A
ik heb honger
20
Q
ik heb honger
A
j’ai faim
21
Q
acheter
A
kopen
22
Q
kopen
A
acheter
23
Q
changer
A
veranderen
24
Q
veranderen
A
changer
25
essayer
passen,proberen
26
passen,proberen
essayer
27
habiter
wonen
28
wonen
habiter
29
cher
duur
30
duur
cher
31
parce que
omdat
32
omdat
parce que
33
par example
bijvoorbeeld
34
bijvoorbeeld
par example
35
le cadeau
het cadeau
36
het cadeau
le cadeau
37
le copain, la copine
de vriend, de vriendin
38
de vriend, de vriendin
le copain, la copine
39
le portable
het mobieltje
40
het mobieltje
le portable
41
Pardon, je cherche la boulangerie.
Sorry, ik zoek een bakkerij
42
Sorry, ik zoek een bakerij.
Pardon, je cherche la boulangerie.
43
C'est là-bas.
Het is daar.
44
Het is daar.
C'est là-bas.
45
Vous avez une bauette?
Heeft u stokbrood?
46
Heeft u stokbrood?
Vous avez une bauette?
47
Ça coute combien?
Hoeveel kost het?
48
Hoeveel kost het?
Ça coute combien?
49
Ça coute cinq euros cinquante.
Het is 5 euro 50.
50
Het is 5 euro 50.
Ça coute cinq euros cinquante.
