Hoofdstuk 3 woorden E-F Flashcards
(84 cards)
1
Q
écoute!
A
luister!
2
Q
c’est promis
A
beloofd
3
Q
un instant
A
één momentje
4
Q
on y va!
A
laten we gaan!
5
Q
je comprends
A
ik begrijp (het)
6
Q
utiliser
A
gebruiken
7
Q
finir
A
afmaken, klaar zijn
8
Q
expliquer
A
uitleggen
9
Q
d’ecider
A
beslissen
10
Q
rendre
A
teruggeven
11
Q
luister!
A
écoute!
12
Q
beloofd
A
c’est promis
13
Q
één momentje
A
un instant
14
Q
laten we gaan!
A
on y va!
15
Q
ik begrijp (het)
A
je comprends
16
Q
gebruiken
A
utiliser
17
Q
afmaken, klaar zijn
A
finir
18
Q
uitleggen
A
expliquer
19
Q
beslissen
A
décider
20
Q
teruggeven
A
rendre
21
Q
fâche(e)
A
boos
22
Q
stressé(e)
A
gestrest
23
Q
lent(e)
A
langzaam
24
Q
possible
A
mogelijk
25
moins
minder
26
boos
fâche(e)
27
gestrest
stressé(e)
28
langzaam
lent(e)
29
mogelijk
possible
30
minder
moins
31
presque
bijna
32
longtemps
lang (qua tijd)
33
à cause de
vanwege
34
on doit
we moeten
35
j'ai pris
ik heb genomen
36
bijna
presque
37
lang (qua tijd)
langtemps
38
vanwege
à cause de
39
we moeten
on doit
40
ik heb genomen
j'ai pris
41
choisir
kiezen
42
porter
dragen
43
commander
bestellen
44
enregistrer
opnemen, opslaan
45
montrer
laten zien
46
kiezen
choisir
47
dragen
porter
48
bestellen
commander
49
opnemen, opslaan
enregistrer
50
laten zien
montrer
51
la casquette
de pet
52
le chapeau
de hoed
53
tendance
in de mode
54
pratique
praktisch, handig
55
indispensable
onmisbaar
56
de pet
la casquette
57
de hoed
le chapeau
58
in de mode
tendance
59
praktisch, handig
pratique
60
onmisbaar
indispensable
61
le gout
de smaak
62
disponible
beschikbaar
63
la couleur
de kleur
64
les ados
de jongeren
65
à la mode
in de mode
66
de smaak
le gout
67
beschikbaar
disponsible
68
de kleur
la couleur
69
de jongeren
les ados
70
in de mode
à la mode
71
l'hiver
de winter
72
superbe
fantastisch
73
toujours
altijd
74
chaque mois
elke maand
75
offrir
(cadeau) geven
76
de winter
l'hiver
77
fantastisch
superbe
78
altijd
toujours
79
elke maand
chaque mois
80
(cadeau) geven
offrir
81
Qu'est ce que tu veux acheter?
wat wil je kopen?
82
je cherche un cadeau pour Lucas.
ik zoek een cadeau voor Lucas.
83
on va chez Pinkie?
Gaan we naar Pinkie?
84
D'accord! On y va.
Oke! Laten we gaan.
