hoofdstuk 5 woorden F Flashcards
(48 cards)
1
Q
je me présente
A
ik stel me voor
2
Q
le championnat
A
het kampioenschap
3
Q
l’anneé dernière
A
vorig jaar
4
Q
depuis
A
sinds
5
Q
l’entrainement
A
de training
6
Q
il faut
A
je moet, het is nodig
7
Q
plusieurs
A
meer, meerdere
8
Q
commencer
A
beginnen
9
Q
le soir
A
de avond
10
Q
tout le temps
A
de hele tijd
11
Q
ik stel me voor
A
je me présente
12
Q
het kampioenschap
A
le championnat
13
Q
vorig jaar
A
l’anneé dernière
14
Q
sinds
A
depuis
15
Q
de training
A
l’entrainement
16
Q
je moet, het is nodig
A
il faut
17
Q
meer, meerdere
A
plusieurs
18
Q
beginnen
A
commencer
19
Q
de avond
A
le soir
20
Q
de hele tijd
A
tout le temps
21
Q
seulement
A
alleen maar
22
Q
pendant
A
tijdens, gedurende
23
Q
entre
A
tussen
24
Q
par contre
A
daarentegen
25
surtout
vooral
26
le fruit
het fruit
27
le légume
de groente
28
la santé
de gezondheid
29
la nourriture
het voedsel
30
le sommeil
de slaap
31
alleen mar
seulement
32
tijdens, gedurende
pendant
33
tussen
entre
34
daarentegen
par contre
35
vooral
surtout
36
het fruit
le fruit
37
de groente
le légume
38
de gezondheid
la santé
39
het voedsel
le nourriture
40
de slaap
le sommeil
41
ça va
gaaat het?
42
non, je pense que je suis malade
nee, ik denk dat ik ziek ben
43
je ne me sens pas bien
ik voel me niet goed
44
tu vas voir le docteur?
ga je naar de dokter?
45
gaat het?
ça va?
46
nee, ik denk dat ik ziek ben
non, je pense que je suis malade.
47
ik voel me niet goed
je ne me sens pas bien
48
ga je naar de dokter?
tu vas voir le docteur?
