Woorden Hoofdstuk 2 (Klas 2) Flashcards
(198 cards)
1
Q
le mariage
A
het huwelijk
2
Q
la fête
A
het feest
3
Q
le cousin, la cousine
A
de neef, de nicht
4
Q
tout le monde
A
iedereen
5
Q
parfois
A
soms
6
Q
het huwelijk
A
le mariage
7
Q
het feest
A
la fête
8
Q
de neef, de nicht
A
le cousin, la cousine
9
Q
iedereen
A
tout le monde
10
Q
soms
A
parfois
11
Q
j’attends
A
ik wacht (op)
12
Q
un/une autre
A
een ander(e)
13
Q
là-bas
A
daar(ginds)
14
Q
à coté de
A
naast
15
Q
souvent
A
vaak
16
Q
ik wacht (op)
A
j’attends
17
Q
een ander(e)
A
un/une autre
18
Q
naast
A
à coté de
19
Q
daar(ginds)
A
là-bas
20
Q
vaak
A
souvent
21
Q
mignon(e)
A
schattig
22
Q
pénible
A
lastig
23
Q
sympa
A
aardig/leuk
24
Q
le/la pauvre
A
de arme ziel
25
en train de
bezig met
26
schattig
mignon(e)
27
lastig
pénible
28
aardig/leuk
sympa
29
de arme ziel
le/la pauvre
30
bezig met
en train de
31
on vient
we komen
32
je n'ai pas faim
ik heb geen honger
33
regarder
kijken
34
partager
delen
35
changer
veranderen
36
we komen
on vient
37
ik heb geen honger
je n'ai pas faim
38
kijken
regarder
39
delen
partager
40
veranderen
changer
41
Tu as des frères et soeurs?
Heb jij broers en zussen?
42
Oui, j'ai une petite soeur de dix ans.
ja, ik heb een klein zusje van tien.
43
Elle est comment?
hoe is zij?
44
Heb jij broers en zussen?
Tu as des frères et soeurs?
45
ja, ik heb een klein zusje van tien.
oui, j'ai une petite soeur de dix ans.
46
hoe is zij
Elle est comment?
47
Elle est adorable. Mais, parfois elle est pénible
ze is schattig. Maar, soms is ze lastig
48
Qu'est-ce que vous aimez faire ebsemble?
wat doen jullie graag samen?
49
On aime regarder la télé.
we kijken graag tv.
50
ze is schattig. maar, soms is ze lastig.
Elle est adorable. Mais, parfois elle est pénible.
51
wat doen jullie graag samen?
Qu'est-ce que vous aimez faire ebsemble?
52
we kijken graag tv.
on aime regarder la télé.
53
le lapin
het konijn
54
la torteu
de schildpad
55
le hamster
de hamster
56
l'oiseau
de vogel
57
le poisson
de vis
58
het konijn
le lapin
59
de schildpad
la torteu
60
de vis
le poisson
61
de vogel
l'oiseau
62
de hamster
le hamster
63
echeter
kopen
64
donner
geven
65
exister
bestaan
66
aider
helpen
67
on peut
we kunnen.
68
le cochon d'lnde
de cavia
69
je m'occupe de
ik zorg voor
70
la nourriture
het voedsel
71
malade
ziek
72
heureux
gelukkig
73
de cavia
le cochon d'lnde
74
ik zorg voor
je m'occupe de
75
het voedsel
la nourriture
76
ziek
malade
77
gelukkig
heureux
78
vieux
oud
79
actif
actief
80
gentil
aardig, lief
81
câlin
aanhalig
82
intelligent
slim
83
slim
intelligent
84
oud
vieux
85
actief
actif
86
aardig, lief
gentil
87
aanhalig
câlin
88
comment elle s'appele?
hoe heet zij?
89
elle s'appele samira
zij heet samira
90
tu as un animal domestique?
heb jij een huisdier
91
hoe heet zij?
comment elle s'appele?
92
zij heet samira
elle s'appele samira
93
heb jij een huisdier
tu as un animal domestique?
94
oui, j'ai un chien et deux chats
ja, ik heb een hond en 2 katten
95
mon chien s'appelle brownie et il est trés vieux.
mijn hond heet brownie en is erg oud.
96
ja, ik heb een hond en 2 katten
oui, j'ai un chien et deux chats.
97
mijn hond heet brownie en is erg oud
mon chien s'appelle brownie et il est trés vieux
98
la tante
de tante
99
le copain, la copine
de vriend/ de vriendin
100
le rendez-vous
de afspraak
101
la glace
het ijsje
102
de tante
la tante
103
de vriend/de vriendin
le copain, la copine
104
de afspraak
le rendez-vous
105
het ijsje
la glace
106
le portable
de mobiele telefoon
107
content
tevreden
108
interdit
verboden
109
nul
waardeloos
110
donc
dus
111
maintenant
nu
112
tevreden
content
113
verboden
interdit
114
waardeloos
nul
115
dus
donc
116
nu
maintenant
117
vite
snel
118
peut-être
misschien
119
aprés
daarna, na
120
arrêter
ophouden, stoppen
121
j'en ai marre
ik ben het zat
122
snel
vite
123
misschien
peut-être
124
daarna, na
aprés
125
ophouden, stoppen
arrêter
126
ik ben het zat
j'en ai marre
127
présenter
voorstellen
128
écouter
luisteren
129
participer à
meedoen aan
130
trouver
vinden
131
gagner
winnen
132
voorstellen
présenter
133
luisteren
écouter
134
meedoen aan
participer à
135
vinden
trouver
136
winnen
gagner
137
Comment tu trouves ta chambre?
Hoe vind jij je slaapkamer?
138
j'aime bien ma chambre, elle est grande.
ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
139
Hoe vind jij je slaapkamer?
comment tu trouves ta chambre?
140
ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot.
j'aime bien ma chambre, elle est grande
141
il y a un lit et un bureau
er staat een bed in en een bureau.
142
tu es souvent dans ta chambre
ben jij vaak in je slaapkamer?
143
er staat een bed in en een bureau.
il y a un lit et un bureau.
144
ben jij vaak in je slaapkamer?
tu es souvent dans ta chambre?
145
Oui, pour discuter avec mes amis.
ja, om te kletsen met mijn vrienden.
146
Qu'est-ce que tu fais dans ta chambre
wat doe jij in je kamer?
147
ja, om te kletsen met mijn vrienden.
oui, pour discuter avec mes amis.
148
wat doe jij in je kamer?
Qu'est-ce que tu fais dans ta chambre.
149
je fais mes devoirs et j'écoute de la musique.
ik maak huiswerk en ik luister naar muziek
150
ik maak huiswerk en ik luister naar muziek.
je fais mes devoires et j'écoute de la musique.
151
la maison
het huis
152
la cuisine
de keuken
153
la chambre
de kamer
154
le salon
de woonkamer
155
la salle de bains
de badkamer
156
het huis
la maison
157
de keuken
la cuisine
158
de kamer
la chambre
159
de woonkamer
le salon
160
de badkamer
la salle de bains
161
le lit
het bed
162
l'armoire
de kast
163
la table
de tafel
164
la chaise
de stoel
165
la fenêtre
het raam
166
het bed
le lit
167
de kast
l'armoire
168
de tafel
la table
169
de stoel
la chaise
170
het raam
la fenêtre
171
les loisirs
de vrije tijd
172
le paysage
het landschap
173
car
want
174
je me lève
ik sta op
175
tôt
vroeg
176
de vrije tijd
les loisirs
177
het landschap
le paysage
178
want
car
179
ik sta op
je me lève
180
vroeg
tôt
181
dormir
slapen
182
travailler
werken
183
jouer à la console
gamen
184
vivre
leven
185
je vis
ik leef, woon
186
slapen
dormir
187
werken
travailler
188
gamen
jouer à la console
189
ik leef, woon
je vis
190
leven
vivre
191
Tu habites où?
waar woon jij?
192
j'habit à paris
ik woon in parijs
193
tu habites dans une maison
woon jij in een huis?
194
non, j'habite dans un appartement
nee ik woon in een appartement
195
Waar woon jij?
Tu habites où?
196
ik woon in parijs
j'habite à paris.
197
woon jij in een huis?
tu habites dans une maison
198
nee, ik woon in een appartement.
non, j'habite dans un appartement.