woorden hoofdstuk 1 Flashcards
(148 cards)
1
Q
je suis
A
ik volg
2
Q
j’envoie
A
ik stuur
3
Q
créer
A
maken
4
Q
le compte
A
het account
5
Q
utilliser
A
gebruiken
6
Q
ajouter
A
toevoegen
7
Q
laisser
A
achterlaten
8
Q
le commentaire
A
het bericht
9
Q
ik volg
A
je suis
10
Q
ik stuur
A
j’envoie
11
Q
maken
A
créer
12
Q
het account
A
le compte
13
Q
gebruiken
A
utilliser
14
Q
toevoegen
A
ajouter
15
Q
achterlatem
A
laisser
16
Q
het berricht
A
le commentaire
17
Q
télécharger
A
downloaden
18
Q
l’appli(cation)
A
de app(licatie)
19
Q
le message
A
het bericht
20
Q
les gens
A
de mensen
21
Q
les potes
A
de maten
22
Q
célèbre
A
beroemd
23
Q
numèrique
A
digitaal
24
Q
downloaden
A
télécharger
25
de app(licatie)
l'appli(cation)
26
het bericht
le message
27
de mensen
les gens
28
de maten
les potes
29
beroemd
célèbre
30
digitaal
numèrique
31
branché
hip, in de mode
32
démodé
ouderwets
33
c'est-à-dire
dat wil zeggen
34
ça te dit?
heb je daar zin in?
35
il existe
er bastaat/bestaan
36
hip, in de mode
branché
37
ouderwets
demodé
38
dat wil zeggen
c'est-à-dire
39
heb je daar zin in?
ça te dit?
40
er bestaat/bestaan
il existe
41
je deviens
ik word
42
je viens de
ik heb zojuist
43
fais voir
laat zien
44
avant
vroeger
45
presque
bijna
46
tout le temps
de hele tijd
47
souvent
vaak
48
malheureusement
jammer genoeg
49
c'est domage
dat is jammer
50
ce n'est pas grave
het is niet erg
51
ik word
je deviens
52
ik heb zojuist
je viens de
53
laatt zien
Fais voir
54
vroeger
avant
55
bijna
presque
56
de hele tijd
tout le temps
57
vaak
souvent
58
jammer genoeg
malheureusement
59
dat is jammer
c'est dommage
60
het is niet erg
ce n'est pas grave
61
la publicité
de reclame
62
l'entreprise
de onderneming
63
le métier
het beroep
64
le salaire
het salaris
65
plus de
meer dan
66
environ
ongeveer
67
depuis
sinds
68
de reclame
la publicité
69
de onderneming
l'entreprise
70
het beroep
le métier
71
het salaris
le salaire
72
meer dan
plus de
73
ongeveer
environ
74
sinds
depuis
75
vrai
echt, waar
76
echt, waar
vrai
77
arrêter
stoppen
78
héstirer
twijfelen
79
montrer
laten zien
80
décider
belsuiten
81
travailler
werken
82
participer à
meedoen aan
83
il faut
je moet
84
le choix
de keuze
85
stoppen
arrêter
86
twijfelen
hésiter
87
laten zien
monter
88
besuilten
décider
89
werken
travailler
90
meedoen aan
participer à
91
je moet
il faut
92
de keuze
le choix
93
enregistrer
opnemen
94
fonctionner
functioneren
95
également
ook
96
actuellement
op dit moment
97
l'inconvénient
het nadeel
98
elle reçoit
zij ontvangt
99
ils suivent
zij volgen
100
s'occuper de
zich bezighouden met
101
La meilleure amie
De beste vriendin
102
L'amitié
De vriendschap
103
Je la connais
Ik ken haar
104
recontrer
Ontmoeten
105
ensemble
Samen
106
Marrant
Grappig
107
intelligent
Intelligent
108
Sociable
Sociaal
109
optimiste
Optimistisch
110
de beste vriendin
La meilleure amie
111
De vriendschap
l'amitie
112
Ik ken haar
je la connais
113
ontmoeten
Recontrer
114
samen
Ensemble
115
grappig
Marrant
116
Intelligent
Intelligent
117
sociaal
Sociable
118
optimistisch
Optimiste
119
faire du shopping
Shoppen
120
Regarder la télé
Tv kijken
121
Faire du sport
Sporten
122
écouter de la musique
Muziek luisteren
123
bavarder
kletsen
124
à l'école
Op school
125
dans mon quartier
In mijn wijk
126
chez des amis
Bij vrienden
127
Au club de sport
Op de sportclub
128
Shoppen
Faire du shopping
129
tv kijken
Regarder la télé
130
sporten
Faire du sport
131
muziek luisteren
écouter de la musique
132
kletsen
Bavarder
133
op school
à l'école
134
In mijn wijk
Dans mon quartier
135
bij vrienden
Chez des amis
136
Op de sportclub
Au club de sport
137
l'arbre
de boom
138
le verre
het glas
139
le gouter
het vieruurtje
140
le prénom
de voornaam
141
selon
volgens, naargelang
142
devant
voor (plaats)
143
de boom
l'arbre
144
het glas
le verre
145
het vieruurtje
le gouter
146
de voornaam
le prénom
147
volgens, naargelang
selon
148
voor (plaats)
devant
