Hoofdstuk 5 woorden Flashcards
(50 cards)
1
Q
être en forme
A
in vorm zijn
2
Q
malade
A
ziek
3
Q
grave
A
ernstig
4
Q
dangereux
A
gevaarlijk
5
Q
repose-toi bien
A
rust goed uit
6
Q
fais attention
A
pas op
7
Q
arrête
A
hou op
8
Q
vas-y
A
ga je gang
9
Q
viens
A
kom
10
Q
c’est mieux
A
het is beter
11
Q
rater
A
missen
12
Q
avoir peur
A
bang zijn
13
Q
essayer
A
proberen
14
Q
bouger
A
bewegen
15
Q
attendre
A
wachten
16
Q
apprendre à
A
leren om
17
Q
participer à
A
meedoen aan
18
Q
facile
A
makkelijk
19
Q
peut-être
A
misschien
20
Q
sûr
A
zeker
21
Q
in vorm zijn
A
être en forme
22
Q
ziek
A
malade
23
Q
ernstig
A
grave
24
Q
gevaarlijk
A
dangereux
25
rust goed uit
repose-toi bien
26
pas op
fais attention
27
hou op
arrête
28
ga je gang
vas-y
29
kom
viens
30
het is beter
c'est mieux
31
missen
rater
32
bang zijn
avoir peur
33
proberen
essayer
34
bewegen
bouger
35
wachten
attendre
36
leren om
apprendre à
37
meedoen aan
participer à
38
makkelijk
facile
39
misschien
peut-être
40
zeker
sûr
41
l'hôpital
het ziekenhuis
42
chez le docteur
bij/naar de dokter
43
le médicament
het medicijn
44
guérir
genezen
45
traiter
behandelen
46
het ziekenhuis
l'hôpital
47
bij/naar de dokter
chez le docteur
48
het medicijn
le médicament
49
genezen
guérir
50
behandelen
traiter
