Hoofdstuk 5 Flashcards
(112 cards)
1
Q
bestellen
A
commander
2
Q
ruilen
A
échanger
3
Q
kiezen
A
choisir
4
Q
drinken
A
boire
5
Q
nemen
A
prendre
6
Q
ik zou graag willen
A
j’aimerais / je voudrais
7
Q
het broodje
A
le sandwich
8
Q
de pannenkoek
A
la crêpe
9
Q
de fles
A
la bouteille
10
Q
de salade
A
la salade
11
Q
ik heb honger
A
j’ai faim
12
Q
ik heb dorst
A
j’ai soif
13
Q
geen probleem
A
pas de problème
14
Q
de kaas
A
le fromage
15
Q
de melk
A
le lait
16
Q
de kip (vlees)
A
le poulet
17
Q
de ham
A
le jambon
18
Q
de vis
A
le poisson
19
Q
de suiker
A
le sucre
20
Q
de water
A
l’eau
21
Q
het fruit
A
les fruits
22
Q
het brood
A
le pain
23
Q
de yoghurt
A
le yaourt
24
Q
de vlees
A
la viande
25
de smaak
le gout
26
eten
manger
27
bedienen
servir
28
men verkoopt
on vend
29
de manier
la manière
30
het land
le pays
31
de stad
la ville
32
het dorp
le village
33
hij is geboren
il est né
34
zelfs, ook nog
même
35
altijd, nogsteeds
toujours
36
zoals
comme
37
vandaag, tegenwoordig
aujourd'hui
38
apprécier
waarderen
39
fameux
beroemd
40
quand même
toch
41
chaque
elk, ieder
42
l'épice
het kruid
43
l'agneau
het lam
44
l'all
de knoflook
45
la recette
het recept
46
mettre la table
de tafel dekken
47
l'aissiette
het bord
48
la cuillère
de lepel
49
la fourchette
de vork
50
le couteau
het mes
51
la moutarde
de mosterd
52
le ketchup
de ketchup
53
la sauce
de saus
54
demander
vragen
55
de tafel dekken
mettre la table
56
het brod
l'assiette
57
de lepel
la cuillère
58
de vork
la fourchette
59
het mes
le couteau
60
de mosterd
la moutarde
61
de ketchup
le ketchup
62
de saus
la sauce
63
vragen
demander
64
apporter
brengen
65
le verre
het glas
66
la serviette
het servet
67
le sel
de zout
68
le poivre
de peper
69
le client
de klant
70
la cuisine
de keuken
71
assez
nogal
72
encore
nog, nog meer
73
brengen
apporter
74
het glas
la verre
75
het servet
la serviette
76
het zout
le sel
77
de peper
le poivre
78
de klant
le client
79
de keuken
la cuisine
80
nogal
assez
81
nog, nog meer
encore
82
grâce à
dankzij
83
surtout
vooral
84
d'abord
eerst
85
après
na, daarna
86
la bouche
de mond
87
le corps
het lichaam
88
bouger
bewegen
89
faire un promenade
een wandeling maken
90
dankzij
grâce à
91
vooral
surtout
92
eerst
d'abord
93
na, daarna
après
94
de mond
la bouche
95
het lichaam
le corps
96
bewegen
bouger
97
een wanderling maken
faire une promenade
98
le fue
het vuur
99
le son
het geluid
100
l'histoire
het verhaal
101
fêter
vieren
102
le monde entier
de hele wereld
103
sortir
uitgaan, komen uit
104
le boulanger
de bakker
105
la pâtisserie
het gebak, de banketbakkerij
106
het vuur
le fue
107
het geluid
le son
108
het verhaal
l'histoire
109
de hele wereld
le monde entier
110
uitgaan, komen uit
sortir
111
de bakker
le boulanger
112
het gebak, de banketbakkerij
la pâtisserie
