Hoorcollege 5: psychodynamische psychotherapie Flashcards

(107 cards)

1
Q

wat zijn twee prominente voorbeelden van psychodynamische psychotherapieën?

A
  1. MBT
  2. TFT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe oud is de psychoanalyse ongeveer?

A

ongeveer 100 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wie begon met psychoanalyse?

A

Freud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het doel van psychoanalyse?

A

het onbewuste bewust maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat doet het onbewuste?

A

onbewuste dingen kunnen leiden tot ongeuitte conflicten en dit kwelt de mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat weerhoudt iemand ervan om zelf je onbewuste bewust te maken?

A

verdedigingsmechanismes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de 7 hoofdinterventies bij psychoanalyse?

A
  1. (vrije) associatie
  2. inzicht in het heden (gevoelens) door het verleden (relaties) en de overdracht tussen patiënt en therapeut te verkennen
  3. Verheldering, confrontatie en interpretatie
  4. Verkenning van overdracht en projecties in de therapeutische relatie
  5. De therapeut staat voor neutraliteit en onthouding
  6. Focus op het verkennen en loslaten van onderdrukte emoties of driften waarvan wordt aangenomen dat ze de basis vormen van psychisch lijden of neurose.
  7. Noodzaak om afweermechanismen te doorbreken die emoties en driften onderdrukken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe vaak per week behandeling bij psychoanalyse?

A

4-5x per week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe lang duurt een behandeling psychoanalyse?

A

5-10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat voor houding heeft de therpeut?

A

neutraal: leeg canvas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

volgens Freud bestaat een persoon uit deze 3 onderdelen:

A
  1. id
  2. ego
  3. superego
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat houdt het id in (Freud)?

A
  • onbewust
  • biologische driften
  • vanuit het lijf voelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat betekent eros?

A

instinct om te overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat betekent thanatos?

A

instinct om te vernietigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tot welk onderdeel van de mens behoren eros en thanatos volgens Freud?

A

tot het id

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat houdt het ego in (Freud)?

A
  • impulsbeheersing
  • ontwikkelt zich in de kinderjaren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat houdt het superego in (Freud)?

A
  • moraliteit
  • moedigt sociale verantwoordelijkheid aan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat gebeurt er als je een te heftige superego hebt?

A

dan wordt je te kritisch over jezelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn de 6 verdedigingsmechanismen bij psychonanalyse?

A
  1. onderdrukking
  2. negeren/ontkenning
  3. projectie
  4. displacement/verdringing
  5. regressie
  6. sublimatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat houdt het verdedigingsmechanisme onderdrukking in?

A
  • gedachten blokkeren
  • dmv bijvoorbeeld alcohol of sport er niet aan denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat houdt het verdedigingsmechanisme negeren/ontkenning in?

A
  • gedachten niet aannemen
  • bijvoorbeeld “het is nooit gebeurd”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat houdt het verdedigingsmechanisme projectie in?

A
  • iemand anders de schuld geven
  • bijvoorbeeld na een ruzie met je baas boos worden op je collega
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat houdt het verdedigingsmechanisme regressie in?

A
  • terug naar afhankelijke, kinderlijke toestand
  • bijvoorbeeld reageren door je kinderlijk te gedragen en meestal hulpbehoevend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat houdt het verdedigingsmechanisme sublimatie in?

A
  • je emoties goed inzetten
  • bijvoorbeeld je ervaring gebruiken om psycholoog te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
wat zijn 4 verschillen tussen de psychodynamische psychotherapieën en psychoanalyse?
1. de nieuwe generatie zijn evidence-based 2. de nieuwe generatie focust meer op het hier en nu 3. in de nieuwe generatie zijn de therapeuten minder neutraal en meer empathisch 4. bij de nieuwe generatie is het mogelijk om kortere behandelingen te doen
26
welke therapievormen kan je scharen onder de psychodynamische psychotherapieën?
1. MBT 2. TFP 3. ISTDP ( Intensive short-term dynamic psychotherapy) 4. schematherapie (in NL wordt het gezien als 3e generatie CGT)
27
waar staat MBT voor?
mentalization based treatment
28
wie zijn de oprichters van MBT?
Fonagy en Bateman
29
voor welke psychopathologie is MBT ontwikkelt?
voor borderline persoonlijkheidsstoornis
30
op welke theorie is MBT gebaseerd?
op de hechtingstheorie
31
hoe werkt hechtingstheorie bij MBT?
niet optimale hechting --> slechte relaties --> slecht mentalisatievermogen
32
wat betekent mentaliseren?
- vermogen om gevoelens, motivaties en behoeften van anderen te begrijpen - waarom zou deze persoon dit doen, wat gaat er in hun hoofd om?
33
wanneer wordt je mentalisatievermogen verkleind?
als je stress en anxiety ervaart
34
waar ligt de focus bij MBT?
- mentalisatievermogen verbeteren - zelfregulatie verbeteren
35
welke twee factoren bedreigen mentaliseren?
1. emotieregulatieproblemen 2. hypersensitiviteit
36
welke hechting past bij een te lage arousal/deactivatie?
vermijdende hechting
37
welke hechting past bij een te hoge arousal/hyperactivatie?
angstige hechting
38
welke 4 modi heb je bij MBT?
1. mentaliserende modus 2. equivalente modus 3. pretendmodus 4. theleologische modus
39
wat houdt de mentaliserende modus in bij MBT?
- gevoelens, gedachten, identiteit geïntegreerd en je kan reflecteren op zelf en anderen
40
wat houdt de equivalente modus in bij MBT?
- wat je denkt of voelt is de waarheid - boos kijken = boos zijn
41
hoe hoog is het spanningsniveau in de equivalente modus (MBT)?
heel hoog
42
wat houdt de pretendmodus in bij MBT?
- "er gaat niks verkeerd" - negeren van gevoel
43
hoe hoog is het spanningsniveau in de pretendmodus (MBT)?
te laag
44
wat houdt de theleologische modus in bij MBT?
- wat je daadwerkelijk kan zien of voelen is waar, de rest niet - er moeten bewijzen zijn
45
wat is de prioriteit bij MBT-behandeling?
emoties reguleren
46
welke 5 interventies zijn er bij MBT?
1. Empathische reacties helpen affect patiënt te reguleren 2. Ervaringen verkennen en verhelderen 3. Uitdagen of confronteren van ervaringen, wanneer patiënt in staat is te mentaliseren 4. Spiegelen van affect/emoties om patiënt te helpen zichzelf te begrijpen (en te reguleren) 5. Relatie bespreken wanneer reenactments of overdracht optreden: mentaliseren van relatie
47
wat zijn 5 kenmerken van de therapeut bij MBT?
1. onwetende houding (nieuwsgierig zijn en de ander uitnodigen om dat ook te zijn) 2. geduld: in staat om emotionele stormen te doorstaan 3. accepteren en legitimeren 4. helpen met het verduidelijken van de therapeutische relatie 5. wijzen op contrasterende dingen
48
wat is het verschil in spanning tussen MBT en TFP?
- MBT: spanning reguleren om te werken - TFP: spanning omhoog --> patronen komen naar boven zodat je ermee kan werken
49
wat is het verschil in houding tussen MBT, TFP en psychoanalyse?
TFP en psychoanalyse: therapeut heeft een neutralere houding
50
waar staat TFP voor?
transference focused therapy
51
wie is de bedenker van TFP?
Kernberg
52
voor welke psychopathologie is TFP ontwikkelt?
voor borderline persoonlijkheidsstoornis
53
waar focust TFP op?
- overdracht - hoe wij onszelf/anderen ervaren, kan bepaalde gevoelens oproepen die gebaseerd zijn op vroegere relaties en ervaringen - herbeleving van deze relatiesituaties schept kans om te corrigeren
54
welke 3 aspecten zijn aangedaan bij de persoonlijkheidsorganisatie van Kernberg (TFP)?
1. identiteit 2. verdedigingsmechanisme 3. realitycheck
55
welke 3 persoonlijkheidsorganisaties heb je (TFP)?
1. neurotisch 2. psychotisch 3. borderline
56
TFP: hoe ziet de identiteit eruit bij een neurotische persoonlijkheidsorganisatie?
- je weet wie je bent en wat je wilt
57
TFP: hoe zien de verdedigingsmechanismen eruit bij een neurotische persoonlijkheidsorganisatie?
- sublimatie - humor - rationalisatie
58
TFP: hoe ziet de realitycheck eruit bij een neurotische persoonlijkheidsorganisatie?
- niet-psychotisch - geen grote verstoringen in denken
59
TFP: bij een neurotische persoonlijkheidsorganisatie, bij welk cluster past deze het best?
cluster C
60
TFP: hoe ziet de identiteit eruit bij een borderline persoonlijkheidsorganisatie?
- lastig - gepolariseerd - "ik ben goed of slecht als geheel, ik kan niet beide gelijk zijn"
61
TFP: hoe zien de verdedigingsmechanismen eruit bij een borderline persoonlijkheidsorganisatie?
- primitief: - projectie - ontkennen - displacement
62
TFP: hoe ziet de realitycheck eruit bij een borderline persoonlijkheidsorganisatie?
- periodes van mini-psychose onder hoge stress, perceptie is daarom tijdelijk (zwaar) verstoord
63
TFP: hoe ziet de identiteit eruit bij een psychotische persoonlijkheidsorganisatie?
- valt uit elkaar - meerdere persoonlijkheden
64
TFP: hoe zien de verdedigingsmechanismen eruit bij een psychotische persoonlijkheidsorganisatie?
- primitief: - projecties - ontkennen
65
TFP: hoe ziet de realitycheck eruit bij een psychotische persoonlijkheidsorganisatie?
- kan sterk vervormd zijn - hallucinaties komen voor
66
waar ligt de focus bij TFP-behandeling?
integratie van het zelf
67
welke 5 interventies zijn er bij TFP?
1. werken met contract voor duidelijke voorwaarden in therapie (wat mag wel en wat mag niet) 2. verduidelijken en interpreteren van overdracht (associëren van het hier en nu met het verleden) 3. Gevoelens in tegenoverdracht worden "teruggegeven" aan patiënt (als rechtmatige eigenaar van deze gevoelens), maar niet confronterend ➔ Therapeut zal proberen patiënt te helpen voelen wat hij voelde door middel van verheldering en interpretatie 4. Confronteren wanneer vermijding wordt geconstateerd 5. neutraliteit, maar minder heftig dan bij psychoanalyse
68
waarom bij TFP met contract werken?
om de patiënt te helpen om emoties te reguleren
69
TFP: 6 kenmerken van de therapeut:
1. neutraal/kalm 2. present en responsief in geval van crisis 3. heel erg geduldig 4. Altijd bewust van welke reenactment plaatsvindt en het alleen verduidelijken als het compleet zeker is 5. monitoren van expliciete en impliciete communicatiesignalen 6. minder focus op emotieregulatie
70
MBT of TFP: therapeut actief betrokken bij emotieregulatie en richt zich op beschermen van relatie?
MBT
71
MBT of TFP: alleen individuele psychotherapie?
TFP
72
MBT of TFP: minder geschikt voor borderline op laag niveau?
TFP
73
MBT of TFP: therapeut werkt met, maar interpreteert geen herbelevingen; nodigt patiënt uit om te onderzoeken wat er samen gebeurt?
MBT
74
MBT of TFP: therapeut heeft niet-wetende houding en stimuleert patiënt om na te denken of te mentaliseren over zichzelf/situatie?
MBT
75
MBT of TFP: therapeut = belangrijk object relatie, waardoor herbelevingen kunnen plaatsvinden?
TFP
76
MBT of TFP: focus op individuele en groepssessies?
MBT
77
MBT of TFP: therapeut streeft ernaar optredende reenactments te bespreken?
TFP
78
MBT of TFP: over het algemeen meer geschikt voor low-level borderline?
MBT
79
Literatuur: hebben mensen met BPD last van verminderd of vermeerdert vermogen tot mentaliseren?
vermindert
80
Literatuur: wat is de basissuggestie van mentaliseren?
Het vermogen om jezelf en anderen te zien als mensen met gedachten, wensen en gevoelens ontstaat niet vanzelf door ouder worden, maar is eerder een ontwikkeling prestatie diep geworteld in kwaliteit van vroege objectrelaties
81
Literatuur: wat zijn de 4 aannames van de mentalisatietheorie?
1. Mensen met BPD zijn kwetsbaar of hebben trauma meegemaakt. 2. Trauma en slechte vroege relaties ondermijnen de ontwikkeling van mentaliseren. 3. Daardoor worden ze extra gevoelig in relaties. 4. En hebben ze moeite met emoties begrijpen, aandacht richten en beheersen.
82
Literatuur: wat is de oorzaak van een verstoring in mentaliseren?
psychologisch trauma in de kindertijd
83
Literatuur: doel van MBT?
gevoel van eigenwaarde stabiliseren en patiënt helpen optimaal niveau van opwinding in context van goed beheerde, niet te intens/afstandelijk gehechtheidsrelatie tussen patiënt en therapeut
84
Literatuur: wat kan bij MBT leiden tot slechte resultaten op lange termijn van patiënten met BPD bij ongewijzigde intensieve behandelingen
overstimulatie in de behandeling
85
Literatuur: wat maakt MBT aantrekkelijk tov andere therapieën?
Elke interventie die mentaliseren herstelt, kan worden gebruikt in MBT
86
Literatuur: wat is het mentaliseren van overdracht?
aanmoedigen van patiënt om na te denken over relatie waarin ze zich op dat moment bevinden (therapeutische relatie) met als doel aandacht richten op andere geest (van therapeut) & om hen te helpen bij contrasteren van hun eigen perceptie van zichzelf met hoe ze worden waargenomen door een ander
87
Literatuur: de 6 stappen van overdrachtsinterpretatie?
1. validatie van overdrachtsgevoel 2. exploratie en identificatie van gebeurtenis die zorgde voor overdrachtsgevoel 3. enactment van de kant van therapeut accepteren 4. samenwerken om tot een interpretatie te komen 5. therapeut presenteert een alternatief perspectief 6. Zorgvuldig monitoren van je eigen reactie als therapeut en die van de patiënt
88
Literatuur: wordt bij BPD het sociale functioneren net zoals bij de algemene bevolking?
nee, het zal lager blijven dan gemiddeld
89
Literatuur: welke 2 benaderingen van borderline heb je?
1. borderline persoonlijkheidsstructuur 2. borderline persoonlijkheidsstoornis
90
Literatuur: wat is de psychologische structuur?
een stabiel en langdurig patroon van mentale functies dat het gedrag, percepties en subjectieve ervaringen van het individu organiseert
91
Literatuur: wat betekent karakter?
- gedragsuiting van identiteit = dynamische organisatie van gedragspatronen die kenmerkend zijn voor specifieke individu - omvat mate van flexibiliteit of starheid van gedrag in omgevingssituaties
92
Literatuur: wat zijn de 3 kenmerken van een normale persoonlijkheid?
1. geïntegreerd en coherent zelfgevoel 2. aanwezigheid van een breed spectrum aan affectieve ervaringen die ervaren kunnen worden zonder verlies van impulscontrole 3. een geïntegreerd systeem van geïnternaliseerde waarden
93
Literatuur: wat is de objectrelatietheorie?
benadrukt dat driften libido en agressie, beschreven door Freud, altijd worden ervaren in relatie tot specifieke ander: object van de drift
94
Literatuur: wat is een typische ervaring van plezier of voldoening bij een baby?
wanneer kind acute honger heeft en moeder aanwezig is en reageert
95
Literatuur: wat is een typische ervaring van pijn of frustratie bij een baby?
wanneer verzorger niet reageert op gevoelde behoeften van kind
96
Literatuur: wat is piek-affect?
zuigeling zal in piek toestand internaliseren wat belangrijk lijkt om te overleven: verkrijgen wat nodig is en vermijden wat pijnlijk of bedreigend is
97
Literatuur: welke 2 factoren dragen bij aan de ontwikkeling van een opvatting over het zelf?
1. ontstaan van taal 2. Coderen van semantische (= objectieve info. over wereld) en episodische (= herbeleving van gebeurtenissen uit het verleden: vormt langdurig persoonlijk verhaal: autobiografische geheugen) herinneringen
98
Literatuur: welke 3 soorten dyades zijn er?
1. liefde 2. angst 3. wraak
99
Literatuur: wat is de paranoïde-schizoïde positie?
gespleten interne wereld gekenmerkt door alles-goed en alles-slecht voorstellingen
100
Literatuur: wat is het doel van TFP?
om de patiënt te helpen met de overgang van de paranoïde-schizoïde positie naar de depressieve positie en om daarna de problemen met de depressieve positie te verwerken en een psychologische balans te bereiken
101
Literatuur: wat betekent projectieve verdedigingsmechanisme?
proberen zich te ontdoen van negatief affect en het waar te nemen als komend van buitenaf
102
Literatuur: wat combineert het psychoanalytisch model van nosologie?
combineert theoretisch (DSM-5) en dimensioneel (niveau ernst) voor begrijpen van hele gebied van persoonlijkheidsstoornissen
103
Literatuur: waarnaar kijkt het psychoanalytisch model van nosologie?
kijkt naar waarneembaar gedrag met subjectieve ervaring en onderliggende psychologische structuren & omvat niveau’s van pathologie (gezond-dysfunctioneel, neurotisch, borderline, psychotisch) gebaseerd op identiteit, afweermechanismen, realiteitstoetsing, objectrelaties, agressie en morele waarden
104
Literatuur: welke persoonlijkheidsstoornissen zijn de minst erge persoonlijkheidsstoornissen?
Persoonlijkheidsstoornissen op neurotisch niveau (hysterische persoonlijkheidsstoornis, obsessief-compulsief persoonlijkheidsstoornis en depressief-masochistische persoonlijkheidsstoornis)
105
Literatuur: wat is het syndroom van identiteitsdiffusie?
gebrek aan interne integratie van coherent zelfgevoel/representatie van significante anderen
106
Literatuur: wat is projectieve identificatie?
ander individu dan borderline individu zelf wordt opslagplaats van gedissocieerde affect dat borderline individu zelf niet kan tolereren
107
Literatuur: op welk niveau is narcistische persoonlijkheidsstoornis?
borderline niveau