Introductie en vroege sociale relaties Flashcards

(33 cards)

1
Q

Zij pasgeborenen sociaal?
- Klassieke theorie

A
  • Baby’s zijn niet in staat tot echte sociale interacties
  • Latere relaties zijn afgeleid van realteis met primaire verzorgers
  • Peer beginnen later in de ontwikkeling ertoe te doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zijn pasgeborenen sociaal?
- Morderne theorie

A
  • Kinderen zijn biologisch gebouwd om naast primaire zorgverleners aandacht aan andere te schenken
  • Het hele sociale systeem beïnvloedt een kind
  • Vroege relaties met leeftijdsgenoten kunnen ook belangrijk zijn voor ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Social system theorie

A

Baby’s zijn lid van een brede samenleving waarin hij een actieve rol aanneemt in sociale interacties
- vermogen tot meerdere sociale relaties
- ingebed in complexe sociale netwerken
- sociale aard en natuurlijke aantrekking tot soortgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Scrambled faces paradigma

A

Baby’s kijken naar door elkaar gehaalde gezichten
- perceptuele verwerking
- neurale activiteit
- cognitieve en emotionele respons
- onderzoek bij specifieke populaties
–> meer aandacht voor een bord met een normaal gezicht, dan door elkaar gehaalde gezichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Peerrelaties bij baby’s

A

Vooral non-verbaal met gedeelde aandacht en communicatieve gedragingen
–> vanaf 1 jaar wordt er actief gezocht naar de peers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dyadische peer relaties

A

Relatie tusseen 2 leeftijdsgenoten die bestaan uit;
- contingente reacties
- prosociaal gedrag
- conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Contigentie

A

Contingente reacties zijn reacties die voortbouwen op wat de andere persoon heeft gedaan
- begint al bij 6 maanden
- dyadische verschillen bij aanraking
- imitatie is een belangrijk aspect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Prosociaal gedrag

A

Vrijwillige acties die bedoeld zijn om een ander individu of een groep individuen te helpen of ten goede te komen
- reactie op angst (empathie)
- delen
- samenwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reacties op angst (empathie)
- prosociaal gedrag

A

Pogingen om in te grijpen voor een slachtoffer, om de situatie te veranderen of de distress te verminderen
- pasgeborenen: huilen als reactie op huilen van anderen
- 8 maanden: reageren met kijken –> affect –> fysieke reactie –> eigen angst
- 2 jaar: individuele verschillen beginnen en problemen oplossen, agressie en amusement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Delen
- prosociaal gedrag

A
  • 12 maanden: affiliatief delen en focus van niet delen
  • 18 maanden: delen als gevraagd en begrip van eigenaarschap
  • 24 maanden: kinderen delen spontaan, beginnen onderling te delen. Realtie met gevoeligheid voor angst van anderen. Maar niet-delen komt ook vaak voor
  • 48 maanden: delen neemt nog meer toe en is gerelateerd aan theory of mind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Affiliatief delen

A

Egoiïstisch delen met het doel om samen te spelen
- baby’s kunnen dit vanaf 12 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Begrip van eigenaarschap

A

Begrijpen dat dngen een eingenaar hebben
- baby’s kunnen dit begrijpen van 18 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Theory of mind

A

Zich kunnen inbelden wat de ander wil en waarom hij iets doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Samenwerking
- prosociaal gedrag

A
  • 1 jarigen kunnen al samenwerken (oppervlakkig)
  • 2 jarigen kunnen complex samenwerken (coördineren en anticiperen)
    –> samenwerken vs. competitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkeling van conflict

A

Conflict is functioneel en begint rond 1 jaar over speelgoed (vaardigheden ontwikkelen)
- 1 jaar: conflicten om speelged, soms oplossen door fysieke kracht
- 2 jaar: gebruik van verbale middelen (vermijden conflicten door vooral hard te slaan en vergeldomg on conflict vindt plaats (reciprociteit))
- oudere kinderen: onderwerp en gedrag veranderd (jongens vaker fysiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Onderliggende vaardigheden in vroege sociale relaties

A
  • gedeelde aandacht
  • emotieregulatie
  • inhibitiecontrole
  • imitatie
  • causaal begrip
  • taal
17
Q

Gedeelde aandacht

A

Het vermogen om aandacht te coördineren met een ander persoon
- begint rond 6 maanden
- gebruik kijken en gebaren
- duidelijke individuele verschillen
- basisprincipe van theory of mind

18
Q

Emotieregulatie

A

In staat zijn om emoties te controleren en te regularen
- verschillen tussen volwassenen en peer situaties
- contact met leeftijdsgenoten is cruciaal voor de ontwikkeling van emotieregulatie
- ‘veilige haven’ om thuis te oefenen

19
Q

Inhibitiecontrole

A

Vermogen om neigingen te onderdrukken
- belangrijk in spelsituaties
- ontwikkeling van persoonlijke ruimte
- gebalanceerde inhibitie

20
Q

Imitatie

A

Nadoen en spiegelen van een ander
- nodig voor harmonieus spel met leeftijdsgenoten
- tool voor aanleren sociale vaardigheden
- relevant voor bonding
- ook imitatie van peers

21
Q

Causaal begrip

A

Besef van oorzaak en gevolf (vanaf 6 mnd)
- de ander is ook sociaal agent met intenties
- iemands eigen acties beïnvloeden anderen
- anderen kunnen dingen per ongeluk doen

22
Q

Taal

A
  • verbaal vermogen is gerelateerd aan hogere prosocialiteit en lagere agressie
  • gerelateerd aan TOM-intwikkeling
  • gesprekken worden belangrijk
  • alsof-spel (pretend-play)
23
Q

Homofilie

A

Voorkeur voor mensen de op jou lijken
- vanaf 6 maanden zijn eden vergelijkbaar en zjn er verschillen tussen dyades
- zelfde geslacht, individuele kenmerken en locomotorische ontwikkeling

24
Q

Triade

A

Interacteren met meer dan 1 peer
- baby: non-verbaal met 3tal
- 6 mnd: ontwikkeling van gezamenlijke groepsnorm
- 2 jaar: verschillende vormen triade
- kleuters zijn gevoelig voor categoriesering, bijv. geslacht

25
Gezamenlijke groepsnormen
Bepaalde acties krijgen een gedeelde betekenis
26
Invloed primaire verzorger op peerrelaties bij baby's
Moeder: avoidant (minder conflict) en resistent (buitengesloten) hechting Vader: vriendschappen op kleuterschool Dagopvang: positieve en negatieve aspecten
27
Conflict - Chinees vs. Canadees
Meer gedrag dat conflict vermindert - meer spontaan controle uit handen geven - meer positief tegenover anderen de het speelgoed willen pakken Chinees: meer passief en terughoudend Canadees: meer assertiviteit en controle
28
Emotieregulatie in Japanse cultuur
Emotieregulatie is interactief en afhankelijk van cultuur - meer relationele manier van emotieregulatie - geen verwachting dat het kind zichzelf kan reguleren
29
Samenwerken - jongens vs. meisjes
2-jarige meisjes spelen meer samen en delen meer 2-jarige jongens hebben meer competitie
30
Conflict - jongens vs. meisjes
3-jarige afme in trekken engebruik fysieke kracht bij meisjes - 1.5 - 2 jaar: categoriseren - <3 jaar: labellen van eigen gender - 4 jaar: gender identiteit
31
Psychoanalytische theorie
Benadrukt de emotionele limitaties in pasgeborenen. Waarbij vooral de id voor de acties van het kind zorgt
32
Evolutionaire theorie
Peer relaties lijken bijna onnatuurlijk bij baby's
33
Attachment theory
Alleen een relatie met de verzorger die later pas naar de peers verschuift