Ouders voorbij de kindertijd Flashcards

(44 cards)

1
Q

Verandering in relatiekwaliteit

A
  • minder tijd met ouders en meer tijd met leeftijdsgenoten
  • verlagnen naar autonomie stimuleert veranderingen in de ouderkind reatie
  • separatie-individuatie theorie
  • conflicten
  • macht
  • steun
  • belang van ouders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Conflicten in adolescentie

A
  • conflicten worden intenser
  • piekt in middel van adolescentie
  • hoewel de conflictintensiteit tijdens midden van adolescentie piekt, neemt de conflict frequentie tijdens de adolescentie af
  • meest voorkomende onderwerpen: huishoudelijke taken, bedtijd, huiswerk of schoolcijfers, tv kijken, gebruik van smartphone
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Seperation-individuation theory

A

Conflciten met ouders stimuleren de loskoming tussen ouder en kind
- conflicten zijn functioneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Macht in adolescentie

A

De waargenomen macht van de ouder neemt af; ouder-kindrelatie wordt gelijkwaardiger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autonomy-relatedness theory

A

Verhoging in autonomie leidt tot een tijdelijke dip in hechtheid met ouders tijdens de adolescentie
- meer autonomie –> minder monitoring –> ouders kunnen gedrag kind minder goed in de gaten houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Steun in adolescentie

A
  • steun neemt af van vroege tot midden adolescentie
  • steun neemt toe voor meisjes en stabiliseert voor jongens tijdens de midden tot latere adolescentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belang van ouders in adolescentie

A
  • doen ouders er nog wel toe in de adolescentie
  • samenhang van opvoeding in de adolescentie met internaliserende en externaliserende symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Disclosure

A

Wat het kind vertelt aan de ouder
- het kind speelt dus een actieve rol in de communicatie –> bidirectionele relatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Solicitation

A

Wat de ouder vraagt aan het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Monitoring

A

Controle die de ouder uitvoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Intergenerationele transmissie

A

Het overdragen van gedrag/opvoeding over generaties
- beinvloedt hechting en peerrelaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hechting

A

Mate waarin je je veilig voelt t.o.v. je ouders
- wordt overgedragen op latere peerrelaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Adult attachment interview

A

Volwassenen worden gevraagd over hun representaties/interne werkmodellen van hechtingservaringen uit hun kindertijd
- veilige hechting
- vermijdende hechting
- angstige hechting
- gedesoriënteerde hechting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Veilige hechting

A

Goede ervaringen, gedetailleerde herinneringen en geen idealisatie/defensie bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vermijdende hechting

A

Minimaliseren van herinneringen, herinneringen vergeten of idealisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Angstige hechting

A

Verwardheid en boosheid over huidige/voormalige ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gedesoriënteerde hechting

A

Gedesoriënteerde spraak over misbruik/verlies van hechtingsfiguren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Peer relaties

A

Hebben de sociale relaties van ouders invoed op de peer relaties van hun kinderen
- de herinneringen van ouders aan peerrelaties in de kindertijd hangen samen met de peerrelaties van hun kind
- de vriendschappen en de burgerlijke staat van de ouders hangen samen met de vriendschap van hun kind

19
Q

Wat zijn de mechanismen die intergenerationele transmissie verklaren?

A
  • sociale leermodellen
  • hechtingstheorie
  • ontwikkelingspsychopathologiemodellen
  • erfelijkheidsmodellen
20
Q

Modellen: leren door observeren
- sociale leertheorie van Bandura

A

Opvoeding, kindermishandeling of sociale relaties geleerd door observatie en imitatie
- leren ‘positief effect’ van dit gedrag –> directe bekrachtiging
- kinderen gaan met peers om zoals ouders met hen

21
Q

Interne werkmodellen

A

Mentale representaties om de wereld, jezelf en anderen te begrijpen
- IWM zijn een leidraad voor percepties en gedrag in relaties
- sensitiviev responsiviteit

22
Q

Sensitieve responsiviteit

A

Mate waarin ouders signale opmerken en interpreteren en vervolgens op het kind reageren

23
Q

Psychopathologische modellen

A
  • mishandeing kan leiden tot psychopathologie (cognitieve, socale, emotioenel en neurobiologische problemen)
  • psychopathologie kan gedrag van ouder beïnvloeden
    Voorbeeld: mishandeling meegemaakt –> depressie PTSS –> eigen kind verwaarlozen
24
Q

Genetische modellen

A
  • erfelijke kermerken
  • deze kenmerken verklaren individuele verschillen in opvoeding en mishandeling
  • gen-omgevingsinteractie
25
Gen-omgevingsinteractie
Wanneer het kind een bepaald gen voor een stoornis heeft en in een omgeving zit waar dit gen tot ujiting kan komen, is hij extra vatbaar om deze stoornis te ontwikkelen
26
Onderlinge relaties
Mediërende factoren sluiten elkaar niet uit
27
Veranderende verhouding in ouder-kind relatie
- maturatie: volwassen worden - individuatie theorie in de adolescentie - kinderlijk volwassenheid (afstand nemen en begrijpen) - kinderlijke angst - grootouders
28
Grootouders in de ouderkind relatie
- 3/4e zal grootouder worden - belangrijke rol en emotioneel vervullend - geeft gevoel van vernieuwing en continuïteit - intergenerationele transmissie: kwaliteit van grootouder-kleinkind relatie is sterk gecorreleerd met die van grootouder-ouder - positief effect op ontwikkeling van kinderen en belangrijke bron van steun - hoge kwaliteit relatie met grootouders zorgt voor positievere houdingen ten opzichte van ouderen
29
Cultuur in grootouderschap
Mate waarin grootouders als onderdeel van gezin worden gezien verschilt - Westerse culturen: norm van je niet bemoeien - Aziatische culturen: belangrijke bron van kennis en advies
30
Individuatie theorie
Tijdens de adolescentie koppel je je los van je ouders waardoor je meer autonomie krijgt
31
Kinderlijke volwassenheid
De realisatie dat je ouders niet perfect zijn, en een eigen individu is met ideeën en gedachten
32
Kinderlijke angst
Je zorgen maken over de gezondheid en sterfelijkheid van je ouders
33
Theorieën over support
- intergenerationele solidariteitstheorie - contingente theorie - zorg voor ouders - multidimensionaal intergenerationeel support model - conflict
34
Intergenrationele solidariteitstheorie
Wanneer er meer interacties plaatsvinden tussen het kind en de ouder, ontstaat er een hogere solidariteit en zal er meer zorg gegeven worden - meer cohesie bij meer contact - 6 dimensies van solidariteit in ouder-kind relatie - verschillen over de levensloop - meer solidariteti/betere RQ --> beter welbevinden - intergenerationeel belang
35
6 dimensies van solidariteit in ouder-kind relatie
- associatief (vrijwillige banden) - consensueel (gedeelde normen en waarden) - functioneel (onderlinge afhankelijkheid in rollen) - normatief (sociale verwachtingen en regels) - structureel (institutionele en sociale organisatie) - affectief (emotionele banden en gevoelens)
36
Intergenerationeel belang
- ouders zijn meer emotioneel betrokken dan kinderen - verband tussen welbevinden kind en eigen welbevinden - betere relatie met meer succesvolle kinderen
37
Contingente theorie
Hulp en behoefte zijn in balans - bij crisis - bij dagelijkse behoeften
38
Zorg voor ouders
- meer mantelzorgers - solidariteitstheorie - contingente theorie - gelijkheidstheorie (voorkeur voor gelijke investering en gelijkheid over leven heen)
39
Multidimensionaal intergenerationeel support model
De mate waarin iemand support kan geven hangt af van de middelen die hij heeft - Intrapsychische/culturele factoren - contigentie/benodigdheden - support exchange - well-being
40
Intrapsychische/culturele factoren
Je bent meer geneigd om support te geven wanneer het meer oplevert
41
Contingenties
Je zal meer support geven wanneer er meer hulp nodig is
42
Conflict latere ouder-kind relatie
- ontwikkelingsschema hypothese - intergenerationele ambivalente theorie
43
Ontwikkelingsschema hypothese
Verschil in ontwikkelingsbehoefte - onafhankelijkheid vs. intimiteit - verschil in belang relatie Verschil in perceptie - ouders ervaten minder conflict - ouders rapporteren spanningen over dynamiek Omgaan met confluct: constructief > destructief of vermijden
44
Intergenerationele ambivalente theorie
Tegenstrijdige normen --> psychologische ambivalentie - ambivalentie komt veel voor - meer onbalans zorgt voor meer ambivalentie - ambivalentie heeft negatieve gevolgen