Leçon 1: L'accueil Flashcards

1
Q

ontvangst

A

L’accueil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een spoedgeval

A

une urgence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de dienst

A

le service

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de naam

A

le nom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de kamer

A

la chambre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een verdieping

A

un étage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het telefoonnummer

A

le numéro de téléphone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de kraaminrichting

A

la maternité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een röntgenfoto

A

une radiographie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de pols

A

le poignet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een afspraak

A

un rendez-vous

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het laboratorium

A

le laboratoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een bloedafname

A

une prise de sang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de verdediging
het verweer
de bescherming

A

la défense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het organisme
het lichaam

A

l’organisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

in het ziekenhuis opnemen

A

admettre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zich bevinden

A

se trouver

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

opzoeken

A

rechercher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bevallen
een kind op de wereld brengen

A

accoucher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

geduld hebben

A

patienter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

brengen

A

apporter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

verlaten

A

quitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

(iemand) brengen

A

amener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ik zou graag
ik zou willen

A

je voudrais

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
blijf aan de lijn
* veuillez patienter * rester en ligne * ne quittez pas
26
een radiografie laten afnemen
passer une radio
27
past dat voor u?
* ça vous va? * ça vous convient?
28
ik verbind u door met de dienst...
je vous passe le service...
29
ik verbind u door met...
je vous mets en communication avec...
30
u vormt het nummer 059...
vous faites le 059...
31
nuchter zijn
être a jeun
32
hij heeft 39° koorts
il a 39° de température
33
L'heure | il y a deux façons de dire l'heure en français
* Français parlé * le système officiel | pas mélanger les deux systèmes
34
Français parlé | l'heure
* on compte deux fois 12 heures * on utilise: et quart, et demie, midi, minuit * à partir de...h35: on lit l'heure suivante moins le nombre de minutes ## Footnote 7h15: sept heures et quart 7h50 huit heures moins dix
35
Le système officiel | l'heure
* on compte 24 heures * on additionne toujours le nombre de minutes après l'heure ## Footnote 7h15: sept heures cinquante-cinq
36
volgen
suivre
37
zich richten naar
se diriger
38
rechtdoor
tout droit
39
rechtsomkeer maken
fait demi-tour
40
de lift
l'ascenseur
41
de gang
le couloir
42
het secretariaat van de verdieping
le secrétariat d'étage
43
op het einde van
au bout de
44
iemand die samenwoont
un cohabitant
45
een gezinshelpster
une aide familiale
46
een verzorgster
une aide-soignante
47
een hulp in de huishouding
une aide-ménagère
48
de logopedie
l'orthophonie
49
een instelling
une institution
50
een wachtlijst
une liste d'attente
51
een wandelstok
une canne
52
een looprek
un déambulateur
53
een dieet
un régime alimentaire
54
de voeding
la nourriture
55
de bril
des lunettes
56
contactlenzen
des verres de contact
57
een hoorapparaat
un appareil auditif
58
een kunstgebit
un dentier
59
een pacemaker
un stimulateur cardiaque
60
een overtuiging
une conviction
61
een inspanning
un effort
62
cerebrovasculaire stoornissen
des troubles cérébrovasculaires
63
de schildklier
la glande thyroïde
64
de huismijt
l'acarien
65
kleefpleister
du sparadrap
66
een contrastmiddel een contraststof
un produit de contraste
67
een bloedgroep
un groupe de sanguin
68
zorgen voor (iemand/iets)
s'occuper de quelqu'un/quelque chose
69
slikken
avaler
70
moeilijk ademen
avoir du mal à respirer
71
teruggaan tot
remonter à
72
klaar gedaan voorbij
terminé
73
helder van geest
lucide
74
angstig
angoissé(e)
75
depressief
depressif/ve
76
godsdienstig
religieux(se)
77
geestelijk
spirituel(le)
78
buiten adem
essoufflé
79
van wacht
de garde
80
een enige zoon/dochter
un fils/fille unique
81
een rob (rustoord voor bejaarden)
un maison de repos
82
thuisverpleging
des soins à domicile
83
palliatieve thuiszorg
des soins palliatifs à domicile
84
te hoge bloeddruk hebben
souffrir d'hypertension
85
suikerziekte hebben
faire du diabète
86
stoelgang hebben
aller à (la) selle
87
een bed
un lit
88
de nachttafel
la table de nuit
89
juwelen
des bijoux
90
de bel
la sonnette
91
de bloedafname
la prise de sang
92
bezoek
de la visite
93
volgen
suivre
94
neerleggen
déposer
95
aansluiten
brancher
96
verwittigen
prévenir
97
snurken
ronfler
98
op slot doen
fermer a clé
99
waardevol
de valeur
100
op zijn gemak doen
faire à son aise
101
de pijn
la douleur
102
de buik
le ventre
103
de zuurstof
l'oxygène
104
een bloedafname
une prise de sang
105
een heelkundige ingreep
une intervention chirurgicale
106
intensieve zorgen
les soins intensifs
107
een behandeling
un traitement
108
opgenomen zijn
être admis
109
ademen
respirer
110
ondergaan
subir
111
het is nodig iets aan te doen
il faut + inf
112
moeten
devoir
113
hersteld zij van...
être remis de + subst.
114
acuut sterk
fort
115
zuurstof krijgen
être sous oxygène
116
bij iemand een infuus aanbrengen
mettre quelqu'un sous perfusion
117
er beter uitzien
avoir meilleure mine
118
vertrouwen hebben
avoir confiance
119
(nog) onder de invloed zijn van
être sous l'effet de
120
geen dank
il n'y a pas de quoi
121
moeilijk
difficilement
122
meerdere verscheidene
plusieurs
123
afhankelijk van
selon