Leçon2: Soins en chambre Flashcards
(57 cards)
1
Q
verzorging op de kamer
A
soins en chambre
2
Q
druppels
A
des gouttes
3
Q
een verband
A
un pansement
4
Q
een pijnstiller
A
un antidouleur
5
Q
de kleur
A
le couleur
6
Q
de wonde
A
la plaie
7
Q
de draad
A
le fil
8
Q
de hechting
A
le point
9
Q
vloeistof
A
liquide
10
Q
plakken
A
coller
11
Q
dalen
A
baisser
12
Q
helen
dichtgaan
A
se cicatriser
13
Q
onderzoeken
A
examiner
14
Q
verwijderen
A
enlever
15
Q
kietelen
A
chatouiller
16
Q
betten
A
tamponner
17
Q
besmet raken
A
s’infecter
18
Q
prikken
A
piquer
19
Q
jeuken
A
démanger
20
Q
krabben
A
gratter
21
Q
zitten
A
s’asseoir
22
Q
vlak naast elkaar
A
serré
23
Q
nat
A
mouillé
24
Q
dat is een goed teken
A
c’est bon signe
25
pijn hebben
avoir mal
26
hebt u goed geslapen?
vous avez bien dormi?
27
dat doet geen pijn
ça ne fait pas mal
28
ik heb er genoeg van...
j'en ai assez de...
29
de temperatuur opnemen
prendre la température
30
de bloeddruk opnemen
prendre la tension
31
koorts hebben
avoir de la fièvre
32
een geneesmiddel
un médicament
33
een tablet
un comprimé
34
een naald
une aiguille
35
een colbert
un veston
36
het probleem
le problème
37
de slagader
l'artère
38
nog nemen
reprendre
39
zich ontspannen
se décontracter
40
bewegen
bouger
41
spuiten
injecter
42
zich omdraaien
se retourner
43
verbieden
défendre
44
dun
fin
45
ernstig
sérieux
46
verboden
interdit
47
bang zijn
avoir peut
48
werken
= effect hebben
faire l'effet
49
alle 4 uur
om de 4 uur
toutes les 4 heures
50
het is in uw belang
c'est dans votre intérêt
51
iets anders
autre chose
51
door de mond
oraal
par voie orale
51
diep
profondément
52
snel
rapidement
53
zachtjes
voorzichtig
doucement
53
53