Leçon 4: Hygiène et confort du patient Flashcards
(58 cards)
1
Q
hygiëne en patiëntcomfort
A
hygiène et confort du patient
2
Q
de lade
A
le tiroir
3
Q
een nachthemd
A
une chemise de nuit
4
Q
un essuie (en Belgique)
A
(in België) een handdoek
5
Q
une serviette (en France)
A
(in Frankrijk) een handdoek
6
Q
hier: het zitvlak/
anders: de stoel
A
le siège
7
Q
een pantoffel
A
une pantoufle
8
Q
zich buigen
A
se pencher
9
Q
helpen
A
aider
10
Q
toevoegen
A
ajouter
11
Q
sneeuwen
A
neiger
12
Q
leveren
A
livrer
13
Q
zich draaien
A
se tourner
14
Q
afdrogen
A
essuyer
15
Q
weer aandoen
aantrekken
A
remettre
16
Q
opheffen
A
lever
17
Q
opstaan
A
se lever
18
Q
zich redden
A
se débrouiller
19
Q
avoir besoin de
A
nodig hebben
20
Q
opzij
A
sur le côté
21
Q
we hebben tijd
A
on a le temps
22
Q
de voet
A
le pied
23
Q
de kleinzoon
A
le petit-fils
24
Q
een armleuning
A
un accoudoir
25
de rand
le bord
26
de romp
le tronc
27
het kussen
le coussin
28
het kussen
le coussin
29
kussen tegen doorligwonden
le coussin anti-escarre
30
het been
la jambe
31
een hoofdkussen
un oreiller
32
het hoofd
la tête
33
een deken
une couverture
34
een kast
une armoire
35
de hiel
le talon
36
slagen in
arriver à
37
rechtop gaan staan/zitten
se redresser
38
glijden
glisser
39
ademen
respirer
40
vooruitgaan
avancer
41
zich omdraaien
se retourner
42
babbelen
bavarder
43
weer instappen
remonter
44
steunen/leunen op
s'appuyer sur
45
drukken op
appuyer sur
46
tuimelen
basculer
47
uitstrekken
étendre
48
weer rechtop zetten
redresser
49
plaatsen
mettre
50
verblinden
éblouir
51
neerlaten
omlaag doen
baisser
52
opnieuw aankleden
rhabiller
53
plooien
plier
54
trekken
tirer
55
God weet waar
Dieu sait où
56
terwijl ze babbelen
al babbelend
en bavardant
57
bijkomend
supplémentaire
58
naar boven
vers le haut