Leren & geheugen (2) Flashcards

(30 cards)

1
Q

Structurele aspecten van het geheugen

A
  1. Het geheugen zit niet op 1 plek in het brein (Lashley, 1950)
  2. Geheugensystemen hebben eerder betrekking op verschillen in functionele toestand en status van neurale activering
  3. Multi-store-geheugenmodel (Atkinson & Shiffrin, 1968)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Het geheugen zit niet op 1 plek in het brein (Lashley, 1950)
A

In zijn rattenonderzoek ging hij er vanuit dat ratten minder goed zouden presteren in een doolhoftaak, wanneer het deel van de hersenen dat betrokken is bij herinneringen, beschadigd is. Echter, zelfs extensieve laesies in die gebieden verminderden de prestaties van de ratten niet, waardoor Lashley concludeerde dat herinneringen niet op één specifieke locatie opgeslagen zijn, maar diffuus over de gehele cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Geheugensystemen hebben eerder betrekking op verschillen in functionele toestand en status van neurale activering
A

Zie het rattenonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Multi-store-geheugenmodel (Atkinson & Shiffrin, 1968)
A

Informatie wordt eerst kort opgeslagen in een sensorische buffer die modaliteit specifiek is. Vervolgens kan informatie doorstromen naar een kortetermijn opslagplaats met beperkte capaciteit. Indien de informatie relevant genoeg is en voldoende bewerkt, kan deze informatie ten slotte doorstromen naar het
LTG waar de informatie voor een lange tijd ongewijzigd opgeslagen blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zintuiglijk geheugen

A

Sensorische input komt binnen in hersencortex gerelateerd aan de
aard van de zintuiglijke prikkels. Tijdelijk vasthouden van visuele of auditieve prikkels alvorens we aandacht bewust naar info kunnen richten. Enkel belangrijke, relevante zaken worden doorgegeven aan KTG. Grote capaciteit maar heel korte duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Iconisch geheugen

A

Visuele vorm van zintuigelijke geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Echoïsch geheugen

A

Auditieve vorm van zintuigelijke geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kortetermijngeheugen

A

Geringe capaciteit van 7 +/- 2 eenheden. Lokalisatie in de hippocampus
Gevoelig voor verval en interferentie. Kan informatie gedurende enkele seconden vasthouden. Duur kan uitgebreid worden via top-downinvloed door hogere structuren = ‘werkgeheugen’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

werkgeheugen

A

Centraal executief controlesysteem (central executive)
* Visueel coderingssysteem (visuo-spatiaal werkblad)
* Akoestisch coderingssysteem (fonologische lus)
* Episodische buffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Langetermijngeheugen

A

Onbeperkte capaciteit. Verschillende soorten van informatieopslag:
- Expliciete of declaratieve geheugen
- Impliciete of niet-declaratieve geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschil KTG en LTG

A

Korte- en langetermijngeheugen zijn niet noodzakelijk structureel verschillende, aparte neurale systemen maar er is eerder een verschil in functionele toestand van geheugenstructuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Declaratief geheugen

A

Kennis waartoe wij bewust toegang
hebben. Episodisch en semantisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Episodisch geheugen (afhankelijk van hippocampus/fornix)

A

informatie over episodes en gebeurtenissen die iemand zelf heeft ervaren (autobiografisch) en die op een bepaalde plaats en een bepaald moment in de tijd plaatsvonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Semantisch geheugen (afhankelijk van entorhinale,perirhinale en parahippocampale cortices).

A

algemene kennis van feiten, kennis over woorden, concepten, symbolen, taalbegrip, regels en de relaties daartussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Nondeclaratief geheugen of impliciet geheugen

A

De invloed van vroegere ervaringen of aangeleerde handelingen automatisch en onbewust wordt aangewend en tot uiting kan komen bij vaardigheden (skills) of bij de uitvoering van activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschillende vormen impliciet geheugen

A
  1. Priming
  2. Gewenning of habituatie
  3. Sensitisatie
  4. Conditionering
  5. Sensori-motorisch leren
  6. Gewoontevorming
17
Q

Wat is priming?

A

snelle herkenning of identificatie van stimulus op basis van eerdere aanbieding

18
Q

Wat is Sensori-motorisch leren

A

vaardigheden die herhaald worden aangeleerd via oefening (bv. fietsen, leren typen, instrument bespelen, …)

19
Q

Wat is gewoontevorming

A

automatische, inflexibele vorm van leren; associatieve vorm van leren (striatum en motorische gebieden; cerebellum betrokken indien timingsaspect een rol speelt)

20
Q

Conceptuele kennis

A

Semantische netwerken op 2 verschillende manieren georganiseerd:
- Als categorieën (levende vs. niet-levende dingen)
- Als eigenschappen van objecten (kleur, vorm, visueel en gebruik)

21
Q

Wat betekent semantiek?

A

Betekenisgevend

22
Q

Drie processen van de functionele aspecten van het geheugen

A
  1. Codering
  2. Consolidatie
  3. Oproepen (retrieval)
23
Q

Codering

A

het binnenkomen van informatie in het geheugensysteem. Afhankelijk van verwerkingsoperaties blijft info langer of korter beschikbaar

23
Q

Consolidatie

A

vasthouden van informatie en het vormen van nieuwe associaties en verbindingen

24
Oproepen
terug oproepen van informatie via herkenning of via bewuste zoekstrategieën
25
Vormen van oproepen
afhankelijk van de mate waarin informatie werd gecodeerd en geconsolideerd: 1. Diepte en elaboratie van de verwerking 2. Encodeer-specificiteitsprincipe 3. Stemmingscongruentie en toestandsafhankelijk leren 4. Multipele sensorische input
26
1. Diepte en elaboratie van de verwerking
grotere kans dat we informatie later kunnen oproepen, als we deze informatie initieel grondig hebben verwerkt
27
3. Stemmingscongruentie en toestandsafhankelijk leren
herinneringen die bij stemming of toestand passen (congruentie) makkelijker op te halen
27
2. Encodeer-specificiteitsprincipe
grotere kans op herinnering als cues oproepen = cues bij opnemen
28
4. Multipele sensorische input
info die via meerdere zintuigen wordt aangeboden, kan ook beter onthouden worden