Studietaak 0 Flashcards

(13 cards)

1
Q

Wat is kennis

A
  1. Opvatting
  2. Opvatting moet waar zijn
  3. Er moet een rechtvaardiging bestaan voor opvatting (om toevallige opvattingen uit te sluiten als kennis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Epistemologie

A

Gebied wat zich bezighoudt met vragen naar kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschil tussen kennis en mening

A

Mening heeft geen noodzaak om een sterker rechtvaardiging voor te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Twee mogelijke toestanden waar mensen zich in kunnen bevinden

A
  1. Toestand van overtuiging
  2. Toestand van twijfel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vier manieren om van twijfel af te komen

A
  1. Volharding en vermijding regel
  2. Vertrouwen op de autoriteit van anderen
  3. Priori methode van fixatie
  4. Wetenschappelijke methode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Twee soorten onderzoek

A

Fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Fundamenteelonderzoek

A

Doel van onderzoek om kennis te vergaren
- systematisch schrijven van de werkelijkheid
- Verklaring waarom dingen zijn zoals ze zijn (hypothese en theorieën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toegepast onderzoek

A

Doel van onderzoek om kennis toe te passen om problemen op te lossen
- voorspellen van gebeurtenissen en fenomenen
- uitoefenen van controle op gebeurtenissen en fenomenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CAAP criteria

A

currency, relevance, authority, accuracy en purpose
Doel → kwaliteit en betrouwbaarheid van bronnen te waarborgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Alledaagse definitie van wetenschap

A

verzameling van kennis die afkomstig is van zintuigen
▪ Hanteren van methoden en werkwijzen
▪ Empirisch = op basis van ervaringen en waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

2 soorten uitspraken

A

Descriptieve uitspraken en normatieve uitspraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Descriptieve uitspraken

A

Wat is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Normatieve uitspraken

A

wat wenselijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly