Tentamen Flashcards

(49 cards)

1
Q

Wat zijn de drie connotaties van het woord ‘geschiedenis’ in de bredere maatschappij?

A

De positieve, negatieve en moraliserende connotaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de negatieve connotatie van het woord ‘geschiedenis’?

A

hierbij wordt de term ‘geschiedenis’ gezien als iets ouderwets. Wanneer een spreker meent dat een gebeurtenis tot de geschiedenis behoort, dan beschouwt hij dat niet alleen als voorbij, maar ook voorbijgestreefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de dubbele betekenis van het woord ‘geschiedenis’?

A

In een eerste betekenis verwijst geschiedenis naar het verleden dat voorbij en afgelopen is. Het verleden is res gestae, de gedane zaken.

In de tweede betekenis is de geschiedenis een verhaal over het verleden dat definitief voorbij is. De geschiedenis is een verhaal over gedane zaken, een historia rerum gestarum. Deze verhalen over het verleden werden en worden steeds weer vormgegeven. Geschiedverhalen groeien, worden bevraagd, verworpen en opnieuw gemaakt en geven telkens een andere betekenis aan het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de positieve connotatie van het woord ‘geschiedenis’?

A

wanneer een voorval als ‘historisch’ wordt gekwalificeerd, dan betekent dit dat deze aangelegenheid tot een belangwekkende gebeurtenis wordt verheven. Denk aan gebeurtenissen die ‘in de geschiedenisboeken bewaard moeten blijven’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de moraliserende connotatie van het woord ‘geschiedenis’?

A

het idee dat geschiedenis je iets moet leren. De geschiedenis wordt hier gebruikt om aan te leren wat goed of fout is. Dit is een misleidende opvatting. Al wordt vaak gezegd dat de geschiedenis zich herhaalt, het verleden herhaalt zich nooit twee keer in dezelfde vorm. De moraliserende connotatie kan ook gebruikt worden voor conservatieve of reactionaire opvattingen. ‘Historia magistra vitae’ de ‘geschiedenis als leermeester van het leven’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het ontologische onderscheid tussen geschiedenis en geschiedschrijving

A

Geschiedenis als verleden is niet, geschiedenis als verhaal is. Het verleden kan nooit gekend worden, alleen verhalen over het verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het probleem met de naamgeving van het woord geschiedenis volgens Keith Jenkins?

A

Zowel de studie zelf als het onderwerp dat het bestudeert wordt met hetzelfde woord geduid, namelijk geschiedenis. Hij stelt een verandering van termen voor: in plaats van ‘geschiedenis bestudeert geschiedenis’, ‘de geschiedschrijving bestudeert het verleden’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het verschil in taalgebied betreffende de geschiedenis als wetenschap

A

In Duitsland behoort de geschiedenis tot de geisteswissenschaften, in Nederland tot de geesteswetenschappen. In het Engels wordt er gesproken over social sciences, nooit over historical science, geschiedschrijving is hier deel van de humanities. Historici zijn in het Engels geen scientist, maar scholars, dit komt ook in het Nederlands voor; historici worden eerder als onderzoekers dan als wetenschappers beschreven. Door sommigen wordt het begrip ‘historische wetenschap’ als oxymoron gezien, omdat het woord ‘wetenschap’ in die definitie wordt behouden voor de exacte wetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Postmodernistisch kritiek op het vak geschiedenis

A

Vanaf 1960 was er veel kritiek op het historisme, deze kritiek stroomde mee met het postmodernisme. Bestond er wel iets als objectiviteit, zekerheid of waarheid? Het postmodernisme zette zich af tegen het idee dat het verleden bestond uit een opgaande lijn van middeleeuwen tot moderniteit, of van primitief naar hoogontwikkeld, waarbij het heden steeds beter werd. Ook reageerden postmoderne denkers tegen de manier waarop historici over het verleden schreven. Was er wel objectiviteit in de geschiedschrijving? Was Ranke te naïef? Was onderzoek naar iets wat niet bestaat überhaupt wel mogelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Emplotment

A

het literaire proces om het ongrijpbare en chaotische verleden te vatten in een plot, een verhaal met een structuur, en vooral met een begin en een einde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De linguistic turn in de geschiedschrijving

A

Volgens postmodernisten werd de werkelijkheid door taal gestructureerd. Er bestond er geen verleden, alleen maar verhalen over het verleden. Overal zien postmodernisten narratieven terug. Historici lazen bronnen, verhalen uit het verleden, en maakten daar in feite een nieuw verhaal van. Er werd gewezen op de historische ‘verbeelding’ van de geschiedschrijving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

res gestae

A

De gedane zaken. In contrast met historia rerum gestarum, een verhaal over gedane zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Historia rerum gestarum

A

Een verhaal over de gedane zaken. In contrast met res gestae, de gedane zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Historia magistra vitae

A

de ‘geschiedenis als leermeester van het leven’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Epistemologie

A

De tak van filosofie die de aard, oorsprong en grenzen van kennis onderzoekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Historisme

A

De zoektocht naar objectieve geschiedschrijving in de late negentiende en de vroege twintigste eeuw wordt ‘historisme’ genoemd. Historisme werd binnen de geschiedwetenschap vernauwd tot heuristiek en bronnenkritiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe moesten historici de ‘waarheid’ van het verleden vinden, volgens Leopold von Ranke?

A

Historici moesten de ‘waarheid’ over het verleden vinden in sporen die van het verleden zijn overgebleven, ook wel de ‘bronnen’. Historici moesten ‘naakte’ bronnen aanleveren, zonder romantische of vergezochte interpretatie. Alle bronnen moesten geconsulteerd worden, ook die in bibliotheken of archieven. En bronnen moeten kritisch geanalyseerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Contingentie

A

het gegeven dat historische gebeurtenissen en ontwikkelingen het resultaat zijn van een toevallige samenloop van omstandigheden (ze gebeuren op een bepaalde plek, op een bepaald moment, op een bepaalde manier).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Karl Poppers ideeën over wetenschappelijke uitspraken

A

Volgens Karl Popper moesten wetenschappelijke uitspraken weerlegbaar (falsifieerbaar) zijn. Ze moeten dan ook expliciet en goed afgebakend worden geformuleerd, zodat je ze kunt controleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De historicus’ positie als insider en outsider

A

De outsider-positie heeft betrekking op het belang van de afstand tussen onderzoeker (de historicus) en zijn onderzoeksobject (het verleden). De gedachte is dat iemand die zich buiten datgene plaatst wat hij onderzoekt, zonder vooroordelen, vrijer en objectiever kan zijn.

De insider-positie gaat juist over het idee dat een onderzoeker (de historicus) zijn onderzoeksobject (het verleden) ‘van binnenuit’ moet leren kennen. De historicus zal zich moeten inleven: het standpunt van personen uit het verleden moeten proberen te begrijpen.

20
Q

Presentisme

A

De term presentisme wijst op een benadering van geschiedenis waarin het heden volledig in functie wordt gesteld van het heden (hedendaagse ideeën en concepten worden anachronistisch gebruikt in analyses van het verleden)

21
Q

Analogische inductie

A

Bij analogische inductie gebruik je informatie over een gelijkaardige gebeurtenis, om lacunes in het bronnenmateriaal te compenseren.

22
Q

Stilzweigendheidsargument

A

Met het stilzwijgendheidsargument grijp je het zwijgen van een bron aan om informatie te verkrijgen.

23
Q

Microstoria

A

Bij ‘microstoria’ zoomt de historicus in op kleine gemeenschappen of individuen (om hun dagdagelijks leven te reconstrueren).

24
Social turn
Vanaf 1950 nam de geschiedschrijving een wending naar sociale onderwerpen. Hiervoor was de geschiedenis een verhaal van ‘grote mannen’ en werd er soms zelfs gedacht dat de ‘gewone man’ of de ‘massa’ irrelevante factoren waren voor het verloop van het verleden.
25
Cultural turn
de cultural turn vanaf 1970 werd er meer waarde gehecht aan culturele factoren in de geschiedschrijving.
26
Wat is het verschil tussen de structurele en incidentele redenen?
Bij structurele redenen gaat het om de structuur van het archiefwezen die ervoor zorgt dat niet alles als bron bewaard blijft. Denk aan de archivaris die bepaalt welke stukken belangrijk zijn om te bewaren of wetgeving die voorschrijft wat moet worden bewaard en wat niet. Bij de incidentele redenen gaat het om toevallige gebeurtenissen of omstandigheden die ervoor hebben gezorgd dat archiefstukken verloren zijn gegaan. Denk aan een auteur die zijn documenten (per ongeluk of niet) heeft vernietigd, materiaal dat de tand des tijds niet heeft overleefd, of rampen die ervoor hebben gezorgd dat archiefstukken zijn verdwenen
27
histoire problème
Een probleemgerichte benadering zou niet moeten weergeven wat er is gebeurd, maar waarom dat is gebeurd.
28
histoire événementielle
Deze benadering stelt 'wat'-vragen, wat leidt tot een chronologische opsomming van feiten
29
Waardevrijheidspostulaat (Max Weber)
Weber vond namelijk dat wetenschappers waardenoordelen zouden moeten vermijden (het waardevrijheidspostulaat). Zij zouden alleen feitelijke oordelen mogen geven: evaluerende uitspraken waarover grote overeenstemming bestaat.
30
Memory industry
Het begrip memory industry verwijst naar de visie van sommige onderzoekers dat er een industrie is ontstaan waarin herinneringen aan het verleden uitsluitend nog worden ingezet om inkomsten te genereren. In die herinnering vallen verleden en heden met elkaar samen (waar in historisch onderzoek juist de onoverbrugbare kloof tussen heden en verleden wordt benadrukt).
31
historicisme
Het begrip ‘historicisme’ heeft betrekking op het zoeken naar ritmes, patronen en wetmatigheden, vanuit het idee dat daarmee ook de toekomst is te voorspellen.
32
determinisme
Het verklaren van een historische gebeurtenis met een factoor, terwijl dit vaak niet zo eenvoudig is.
33
Lineaire tijdsopvatting
tijd zich beweegt van het ene naar het andere punt.
34
Cyclische tijdsopvatting
In de cyclische opvatting van tijd is immers sprake van steeds terugkerende momenten: een wederkerend patroon. Omdat zaken zich steeds herhalen is het ook niet mogelijk om ze verkeerd in de tijd te plaatsen.
35
Structuur en agency
Het begrip structuur gaat over voorgegeven verbanden die bepalen hoe mensen handelen in een samenleving. De term agency wijst erop dat mensen ook een eigen wil en bewegingsvrijheid hebben.
36
paleografie
Paleografie is de studie van oude schriftsoorten.
37
Historisch werk
het resultaat van een geschiedkundig onderzoek dat op historische bronnen steunt. Het ‘boek’ of ‘artikel’ dat een geschiedkundige aan het einde van zijn of haar onderzoek publiceert. In het Engels ‘literature’, ‘secondary literature’ of ‘secondary sources’. Informatie uit de tweede hand
38
Wetenschappelijk artikel
een korte tekst die een goed afgebakend historisch probleem behandelt (in een wetenschappelijk tijdschrift). Bijv. ‘De politieke strategieën van de hertog van Alva in de tweede helft van de zestiende eeuw’.
39
Historische monografie
een brede kritische studie over het verleden, gebaseerd op bronnenonderzoek, met een nieuwe stelling over het onderzoeksdomein. Bijv. ‘De bredere politieke cultuur tijdens de zestiende-eeuwse Opstand in de Nederlanden’.
40
Waarom kan eenzelfde tekst zowel als bron of werk (primaire of secundaire bron) gebruikt worden?
Het hangt af van de onderzoeksvraag. Zo kan een negentiende-eeuwse biografie over de Spaanse koning Filips II een werk (secundaire bron) zijn voor wie de zestiende eeuw bestudeert, en tegelijkertijd een historische bron (primaire bron) voor wie de productie van historici in de negentiende eeuw onderzoekt.
41
De handelingen van een geschiedonderzoek
het opstellen van onderzoeksvragen, het bestuderen van werken die reeds geschreven zijn over de vraag, het analyseren van bronnen volgens de historische kritiek, het synthetiseren van onderzoeksgegevens, het uitschrijven van onderzoeksresultaten en ten slotte het communiceren over deze onderzoeksresultaten
42
De drie stappen van het raadplegen van de wetenschappelijke literatuur
1. een oriënterende lezing door middel van naslagwerken 2. het opmaken van een eigen bibliografie 3. het opstellen van de stand van het onderzoek
43
Synthesewerk
een wetenschappelijke studie waarin de onderzoeksresultaten van een aanzienlijk aan monografieën en wetenschappelijke artikelen reeds zijn samengebracht. Wordt vaak gebruikt als handboek of ‘companion’ in een oriënterende lezing over een onderwerp. In tegenstelling tot de monografie hebben deze publicaties geen specifieke historische vraagstelling, maar enkel een ruime omschrijving (bijv. 'De twaalfde eeuw’, 'Britse geschiedenis’). ‘Tertiary sources’, informatie uit de derde hand.
44
Bibliografische repertoria
een thematisch opgestelde lijst met titels die de zoektocht naar literatuur zal vergemakkelijken. Wordt door historici gebruikt om een eigen bibliografie samen te stellen.
45
De status quaestionis
De stand van het onderzoek, de ‘state of the art’. De historicus houdt hier rekening mee met het opstellen van een vernieuwende onderzoeksvraag.
46
47
48