Week 5 Flashcards

(26 cards)

1
Q

Vormelijke kritiek

A

wordt ook wel formele, externe of uitwendige kritiek genoemd. De vormelijke kritiek probeert te achterhalen of de bron niet vervalst is, in overleveringsvorm de bron ter beschikking staat, waar, wanneer en door wie de bron is ontstaan en of de vorm van die bron oorspronkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Echtheidskritiek

A

de kritiek op de authenticiteit van een bron. Dit wordt meestal gedaan met behulp van de hulpwetenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fälschungen, forgeries, falsa of spuria

A

vervalsingen. Eigenlijke falsa zijn zowel inhoudelijk als vormelijk vals: ze bieden foutieve informatie en ze stammen uit een andere plaats dan ze beweren. Vaak worden ze ontmaskerd door de anachronismen in de woordenschat, schrift en schriftdragers. Daarom wordt er bij echtheidskritek meestal beroep gedaan op de hulpwetenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vormelijk of materieel falsum

A

een nagebootste bron op vormelijk niveau die niet stamt uit de tijd waaruit de tekst beweert afkomstig te zijn. De falsaris of vervalser heeft hier vaak een historische bron als voorbeeld, maar niet altijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inhoudelijk of intellectueel falsum

A

een bron die de lezer fout inlicht. De vorm is hier wel echt, maar de inhoud vervalst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Pastiche

A

waarbij allerlei fragmenten uit andere kunstwerken werden vermengd tot een nieuw artefact. Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen pastiche, parodie, of persiflage en frauduleuze falsificatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overleveringskritiek

A

het vaststellen of de betreffende bron een origineel stuk of kopie is. Dit gebeurt na het onderzoek naar authenticiteit. Van vele teksten uit de klassieke oudheid bestaan vanzelfsprekend geen originelen meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Autograaf

A

een door de auteur eigenhandig geschreven origineel. Er kunnen zelfs meerdere autografe originelen zijn, zoals in het geval van de dagboeken van Anne Frank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kopieën

A

een nabootsing van het origineel. Geen enkele kopie ontstaat op feilloze manier, tenzij het om een mechanische, fotografische of digitale reproductie gaat. Kopieën kunnen zelfs handig zijn als historici toegang hebben tot het origineel, omdat de kopie veel kan zeggen over de populariteit en receptie van die teksten in bepaalde periodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tekstherstelkritiek

A

de methode om een tekst naar in zijn aanvankelijke vorm te herstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stemma codicum

A

een bepaling van de overgeleverde kopieën en hun onderlinge verhoudingen die meestal visueel wordt voorgesteld. Het uiteindelijke doel is om prototypes of gemeenschappelijke stamvaders van teksttradities te ontdekken. In het meest gunstigste geval is er sprake van een archetype, of een afschrift waarvan alle andere bewaarde kopieën afstammen. Wordt gebruikt in de tekstherstelkritiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Herkomstkritiek

A

ook wel oorsprongskritiek, vraagt naar wie, wanneer en waar de bron is vervaardigd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pseudepigrafisch

A

bij vergissing en ten onrechte wordt een bepaalde auteur vereenzelvigd met de tekst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Apocriefe teksten

A

hier wordt de vooropgestelde auteursnaam niet langer zonder meer aangenomen. Zo zijn er theaterstukken die aan Shakespeare worden toegeschreven, maar waarvan dat toch te betwisten valt. Bij pseudepigrafische teksten is er eensgezindheid over de auteur, bij apocriefe teksten niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Apografen

A

rechtstreekse afschriften van het origineel, gewoonlijk door een andere persoon dan de auteur zelf. Vooral bij diplomatische of notariële bronnen zijn apografen gebruikelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Absolute datering

A

de tijdsaanduiding is expliciet gegeven in de tekst. Toch kan het nodig zijn om de tijdsaanduiding om te rekenen naar onze gangbare kalender, met behulp van de chronologie of de omrekening naar de huidige kalender.

17
Q

Tijd van opstel of oorsprong

A

het tijdstip van redactie van een tekst of vervaardiging van een artefact, niet de gebeurtenissen die in de tekst of op het artefact worden weergegeven. Bij het dateren van een reisverslag is het belangrijk wanneer dit reisverslag is geschreven, niet op welk tijdstip de auteur deze stad bezocht. Wanneer het reisverslag nadien is ontstaan, kan de herinnering de informatie hebben beïnvloed en vervormd. Dit is minder het geval als de auteur notities maakte tijdens zijn reis.

18
Q

Terminus post quem

A

‘term waarna’, als er gebeurtenissen of personen in een tekst voorkomen dan gelden zij als beginlimiet waarna de tekst is ontstaan. Als de schrijver van de tekst bekend is spreekt het voor zich dat hij tot een aantal jaren na zijn geboorte niks geschreven zal hebben.

19
Q

Terminus ante quem

A

‘term waarvoor’, tegenovergestelde van ‘terminus post quem’, dit is het eindlimiet wanneer de tekst geschreven kan zijn. Wanneer de schrijver van de tekst bekend is, spreekt het voor zich dat hij na zijn overlijden niets geschreven zal hebben.

20
Q

Absolute lokalisering

A

wanneer de plaats van opstel wordt gegeven in de tekst.

21
Q

Toponymie

A

plaatsnaamkunde, een vak van de taalkunde die plaatsnamen opzoekt en probeert te verklaren

22
Q

Oorspronkelijkheids- of ontleningskritiek

A

het vaststellen van de oorspronkelijkheid van de bron. Historici stellen zich de vraag: is de bron een eigen creatie van de auteur, heeft de auteur andere teksten geplagieerd?

23
Q

Inhoudelijke kritiek

A

ook wel de inwendige of interne kritiek, waar de vormelijke kritiek contextualiseert, wil de inhoudelijke kritiek interpreteren. Deze interpretatie richt zich niet alleen op het beoordelen van de inhoud, maar ook op de verschillende betekenislagen van een tekst. De vragen: waarom, waartoe en wie, wat, en hoe zijn hier belangrijk.

25
Intentiekritiek
de eerste vraag van de inhoudelijke kritiek is: waarom werd een tekst, woord, beeld of artefact precies vervaardigd? Dit kunnen duizenden redenen zijn. Hier moet bij (auto)biografieën op gelet worden. Getuigenissen op eigen initiatief vertonen veel kans op verdraaiingen, de auteur zal gewoonlijk een gekleurde versie van de gebeurtenissen leveren. Getuigenissen in opdracht hebben een vergelijkbaar probleem. De relatie tussen de opdrachtgever en de auteur moet worden onderzocht, om de bron te kunnen beoordelen.
26
Het beoogd doelpubliek
het is belangrijk om af te vragen wat het beoogd publiek is van een bron. Het medium of kanaal is hierbij ook belangrijk.