Unidad 10 Flashcards
(85 cards)
1
Q
conseguir
A
krijgen / behalen
2
Q
filmar
A
filmen
3
Q
inventar
A
uitvinden
4
Q
proyectar
A
projecteren / vertonen
5
Q
recibir
A
ontvangen
6
Q
en su totalidad
A
in zijn geheel
7
Q
actualmente
A
momenteel
8
Q
el cabello
A
het haar
9
Q
al cabo de poco tiempo
A
na korte tijd
10
Q
la capacidad
A
de vaardigheid
11
Q
colaborar
A
samenwerken
12
Q
el colorido
A
de kleur
13
Q
por completo
A
volledig
14
Q
consagrar
A
erkend worden
15
Q
el cortometraje
A
de korte film
16
Q
los datos personales
A
de persoonsgegevens
17
Q
decidir
A
besluiten
18
Q
definitivamente
A
definitief
19
Q
entrañable
A
dierbaar
20
Q
la época
A
het tijdperk
21
Q
en esa época
A
in die tijd
22
Q
exigente
A
veeleisend
23
Q
el éxito
A
het succes
24
Q
formar parte de
A
deel uitmaken van
25
el ojo
het oog
26
participar
deelnemen
27
reconocer
erkennen
28
el relato
het verhaal
29
el sofá
de bank
30
trasladarse
verhuizen
31
el año pasado
vorig jaar
32
anoche
gisteravond
33
los deberes
het huiswerk
34
la semana pasada
vorige week
35
avanzado / avanzada
gevorderd
36
la carrera
de studie
37
el conocimiento
de kennis
38
el dato
het gegeven
39
la disponibilidad
de bereidheid
40
el DNI / documento nacional de identidad
het identiteitsbewijs
41
el nivel
het niveau
42
la traducción
de vertaling
43
anteayer
eergisteren
44
ayer
gisteren
45
entonces
toen
46
el siglo
de eeuw
47
dejar de
ophouden met
48
instalarse
zich vestigen
49
nacer
geboren worden
50
aceptar
accepteren
51
ejercer
uitoefenen
52
el gobierno
de regering
53
la juventud
de jeugd
54
abandonar
verlaten
55
apoyar
ondersteunen
56
apresar
gevangennemen
57
el ejército
het leger
58
emprender
ondernemen
59
emprender un viaje
een reis maken
60
el héroe / la heroína
de held / de heldin
61
la lucha
de strijd
62
el ministro / la ministra
de minister
63
de nuevo
opnieuw
64
partir
vertrekken
65
representar
vertegenwoordigen
66
la tumba
het grap
67
la muerte
de dood
68
la luna de miel
de huwelijksreis
69
ambos / ambas
beide
70
aparecer
verschijnen
71
bajo
onder
72
el bando
de partij
73
el futuro
de toekomst
74
gozar
genieten
75
habitual
gewoon
76
la llegada
de aankomst
77
el medio
het middel
78
rodar
draaien
79
sufrir
dormaken
80
surgir
opkomen
81
típicamente
typisch
82
tras
na
83
triste
verdrietig
84
utilizar
gebruiken
85
cada vez más
steeds meer
