Unidad 5 Flashcards
(126 cards)
1
Q
claro
A
naturlijk
2
Q
deprisa
A
snel
3
Q
el disco
A
de plaat / de cd
4
Q
favorito / favorita
A
lievelings
5
Q
los hermanos
A
de broers en zussen
6
Q
el nacimiento
A
de geboorte
7
Q
la ostra
A
de oester
8
Q
preferido / preferida
A
lievelings
9
Q
el titulo
A
de titel
10
Q
viviendo deprisa
A
haastig levend
11
Q
el abrazo
A
de omhelzing
12
Q
el contacto
A
het contact
13
Q
el deporte náutico
A
de watersport
14
Q
encantar
A
heel leuk/mooi vinden
15
Q
me encanta
A
ik vind … heel leuk/mooi
16
Q
esperar
A
(ver)wachten
17
Q
gustar
A
leuk/mooi vinden
18
Q
me gusta
A
ik vind … leuk/mooi
19
Q
hasta pronto
A
tot snel
20
Q
el amr
A
de zee
21
Q
el mensaje
A
het bericht
22
Q
la página
A
de pagina
23
Q
la pasión
A
de passie
24
Q
sobre todo
A
vooral
25
vuestro / vuestra
jullie
26
agradable
aangenaam
27
alegre
vrolijk
28
antipático / antipática
onsympathiek
29
bastante
tamelijk
30
cerrado / cerrada
gesloten
31
el chico / la chica
de jongen / het meisje
32
divertido / diverrtida
grappig
33
guapo / guapa
knap
34
intelligente
intelligent
35
parecer
lijken
36
la actuación
het optreden
37
¿dónde?
waar?
38
me interesa
het interesseert me
39
en todos lados
overal
40
más o menos
min of meer
41
mismo / misma
dezelfde / hetzelfde
42
en todas partes
overal
43
de todo
van alles
44
últimamente
de laatste tijd
45
el abuelo / la abuela
de opa / de oma
46
el marido
de echtgenoot
47
el mujer
de echtgenote / de vrouw
48
el nieto / la nieta
de kleinzoon / de kleindochter
49
abierto / abierta
open
50
aburrido / aburrida
saai
51
atractivo / atractiva
aantrekkelijk
52
el baloncesto
het basketbal
53
¿con quién?
met wie?
54
el compañero / la compañera
de partner
55
desagradable
onplezierig
56
feo / fea
lelijk
57
majo / maja
leuk
58
por la noche
's avonds
59
no me gusta nada
ik vind ... helemaal niet leuk
60
la película de acción
de actiefilm
61
quedarse
blijven
62
serio / seria
serieus
63
sociable
gezellig
64
timido / timida
verlegen
65
el viernes
de vrijdag
66
no me gusta nada ... ni ..
ik vind ... helemaal niet leuk en ... ook niet
67
pensar
denken
68
¿quién?
wie?
69
el tiempo libre
de vrije tijd
70
el alumno / la alumna
de scholier / de scholiere
71
el amor
de liefde
72
aproximadamente
ongeveer
73
la comedia
de komedie
74
el/la deportista
de sporter / de sportster
75
el hombre de negocios / la mujer de negocios
de zakenman / de zakenvrouw
76
el señor / la señora
de heer / de dame
77
el señor mayor / la señora mayor
de oudere heer / de oudere dame
78
el aspecto fisico
het uiterlijk
79
el carácter
het karakter
80
la cualidad
de goede eigenschap
81
elegido / elegida
uitgekozen
82
los gustos
de voorkeuren
83
la ocupación
het beroep
84
la relación
de betrekking / de relatie
85
el invitado / la invitada
de gast
86
invitar
uitnodigen
87
jugar
spelen
88
acoger
ontvangen / onthalen
89
el baile
de dans
90
cada
ieder / el
91
celebrarse
plaatsvinden
92
el ciclo
de cyclus
93
la cita
de afspraak
94
complementario / complementaria
aanvullend
95
el concierto
het concert
96
estar en contacto con
in contact zijn/komen met
97
contar con
rekenen op
98
contemporáneo / contemporánea
hedendaags
99
decisivamente
beslissend
100
despierto / despierta
wakker
101
destacar
opvallen
102
el diseño
het design
103
durar
duren
104
la estrella
de ster / de beroemde persoon
105
el estreno
de premiére
106
la figura histórica
de historische figuur
107
la formación
de vorming
108
la generación
de generatie
109
imprescidible
onmisbaar
110
impresionante
indrukwekkend
111
influir
beïnvloeden
112
influyente
invloedrijk
113
julio
juli
114
junio
juni
115
mundial
wereldwijd
116
nacional
nationaal
117
numerosos / numerosas
talrijke
118
la presencia
de aanwezigheid
119
programar
programmeren
120
la red
het net
121
relevante
relevant
122
septiembre
september
123
sin
zonder
124
suele acoger
hij/zij ontvangt gewoonlijk
125
último / última
laatste
126
verdadero / verdadera
waar
