Vragen uit tentamen, extra leren Flashcards

(107 cards)

1
Q

Retinale ganglioncellen projecteren direct naar vier kernen in de menselijke
hersenen. In al deze kernen wordt visuele informatie gebruikt om een proces te
regelen.
Wat zijn de namen van deze vier kernen en bij welk proces is elke kern
betrokken?

A

Lateraal Geniculate Nucleus (LGN) - visuele waarneming

Pretectum (Edinger Westphal nucleus) - pupil reflex

Suprachiasmatische nucleus/Hypothalamus - regelen van het dag-nacht ritme

Superior Colliculus - maken van oog/hoofdbewegingen (blindsigh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef de naam en beschrijf de informatie waarop stereoscopisch dieptezien
(stereopsis) is gebaseerd.

A

dispariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem twee voorbeelden van monoculaire informatiebronnen waarop
iemand die stereoblind is toch diepte kan waarnemen in het dagelijks leven

A

Grootte, occlusie (bedekking), perspectief, parallax, detail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem twee vormen van objectieve audiometrie.

A

otoacoutische emissies, Brainstem respons audiometrie, Electrocochleografie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Meest voorkomende verwekkers van chronische otitis media

A

Pseudomonas Aeruginosa, Staph Aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

conatieve functies

A

Willen: motivatie; (aan)drift; initiatief; wilsbesluiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem drie symptomen of bevindingen bij neurologisch onderzoek die passen
bij polyneuropathie

A
  • spieratrofie
  • krachtsverlies
  • gestoorde tastzin
  • gestoorde pijnzin
  • gestoorde temperatuurperceptie
  • sensibele ataxie
  • autonome functiestoornissen
  • lage of afwezige reflexen
  • hypotonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Na de primaire visuele cortex vindt visuele informatie verwerking grofweg plaats in
twee gescheiden paden.
Hoe heten deze twee paden en geef per pad aan wat voor soort visuele
informatie het verwerkt.

A

Dorsale of pariëtale pad, spatiële relaties

Ventrale of temporale pad, object herkenning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe heet uitval aan de buiten zijkanten van beide ogen en waar ligt het probleem dan?

A

Bitemporale hemianopsie, chiasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

laesie tussen het optisch chiasma en de rechter LGN

A

Contralaterale homonieme hemianopsie (verlies van het linker gezichtsveld in beide ogen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

laesie in de pariëtaalkwab tussen de linker LGN en de striate cortex

A

Rechtsboven kwadrantanopsie (“pie in the floor”) — verlies van het rechter bovenste kwart van het gezichtsveld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

laesie n de pariëtaalkwab tussen de rechter LGN en de striate cortex

A

Linksonder kwadrantanopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

laesie in de temporaalkwab (“Meyer’s loop”) tussen de linker LGN en de striate cortex

A

Rechtsboven kwadrantanopsie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

laesie in de temporaalkwab (“Meyer’s loop”) tussen de rechter LGN en de striate cortex

A

Linksonder kwadrantanopsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

laesie in een deel van de optische baan tussen het optisch chiasma en de linker
nucleus geniculate laterale (LGN)

A

Contralaterale homonieme hemianopsie (verlies van het rechter gezichtsveld in beide ogen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

laesie na chiasma

A

veroorzaakt homonieme gezichtsvelddefecten (zelfde kant in beide ogen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

laesie parietaalkwab

A

meestal in onderkwadranten uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

laesie temporaalkwab

A

meestal in bovenkwadranten uitval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke trigeminuskern is van groot belang voor de verwerking van pijn en
temperatuur uit het aangezicht?

A

het caudale deel van de nucleus tractus spinalis van de n.V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

a. cerebri media infarct klachten

A
  • Eenzijdige zwakte gelaat, arm > been
  • Eenzijdige gevoelsstoornis
  • Afasie
  • Andere hogere cerebrale stoornis (bijv. rekenen)
  • Hemianopsie
  • Dysartrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

a. cerebri anterior infarct klachten

A
  • Eenzijdige zwakte been&raquo_space; arm, gelaat
  • Eenzijdige gevoelsstoornis
  • Gedragsstoornis
  • Desoriëntatoe, apathie
  • Dysartrie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

a. cerebri posterior infarct klachten

A
  • Hemianopsie of kwadrantanopsie
  • (eenzijdige zwakte)
  • (eenzijdige gevoelsstoornis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

a. vertebralis - a. basilaris infarct klachten

A

Cerebellum
* Coördinatiestoornis
* Dysartrie
* Draaiduizeligheid

Hersenstam
* Dubbelzien
* Slikstoornis
* Ataxie
* Dysartrie, draaiduizeligheid, bilaterale zwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Glycine

A
  • Belangrijke remmende neurotransmitter, zit vooral in ruggenmerg
  • Zowel ligand-gestuurde (chloridekanaal, geblokkeerd door strychine (rattengif) als G-eiwit gekoppelde (metabotrope) receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
GABA
- Belangrijkste remmende neurotransmitter - Meeste interneuronen zijn GABA-erg - Verstoring van de balans tussen excitatie en inhibitie leidt tot epilepsie - Zowel ligand-gestuurde (GABAA) als G-eiwit gekoppelde (GABAB) receptoren - GABAA receptor is een chloride kanaal, target van benzodiazepines, barbituraten, alcohol en anesthetica
26
Wat gebeurt er bij actieve GABA?
Bij activatie van GABA receptor gaat de permeabiliteit voor chloride omhoog, daarom blijft de membraanpotentiaal dichterbij evenwichtspotentiaal van chloride. De evenwichtspotentiaal van chloride ligt dicht bij de rustmembraanpotentiaal.
27
conductantie
hoeveel ionen gaan er door als het open staat. Hoe hoger de weerstand, hoe lager de conductantie
28
glutamaat
- Belangrijkste excitatoire neurotransmitter voor de snelle transmissie (> helft van alle synapsen) - Te veel glutamaat is toxisch, belangrijk bij CVA - Zowel ligand gestuurde (NMDA, AMPA, KA; kationkanalen) als G-eiwit gekoppelde (metabotrope) receptoren - NMDA receptor is betrokken bij leerproces
29
On-center retinale ganglioncellen
Geactiveerd (vuren actiepotentialen) wanneer licht op het midden van hun receptief veld valt. Geremd wanneer licht op de perifere zone valt. Beste respons: licht in het centrum, donker in de periferie.
30
Off-center retinale ganglion cellen
Geactiveerd wanneer het centrum van hun veld donker is. Geremd wanneer het centrum verlicht is. Beste respons: donker in het centrum, licht in de periferie.
31
parvocellen
contrast tussen 2 type kegeltjes, kleur
32
magno-cellen
contrast tussen center en surround van het receptieve veld (on- en off center), intensiteit
33
Wat gebeurt er bij rood-groen kleurenblindheid?
De retinale ganglioncellen van Bob kunnen het onderscheid tussen sommige golflengtes niet makkelijk maken.
34
Welke 4 kernen in de thalamus zijn er?
* LGN * Hypothalamus (dag-nacht cyclus) * Pretectum (pupilreflex) * Superior colliculus (oog/hoofd bewegingen)
35
Na extracellulair (apicaal)
140 mM (hoog) Na⁺ wordt actief geëxporteerd naar het bloed via de Na⁺/K⁺-pomp
36
K+ extracellulair (apicaal)
4–5 mM (laag) K⁺ wordt gerecirculeerd via kaliumkanalen aan de basale zijde
37
Cl- extracellulair (apicaal)
100–110 mM (hoog)
38
cholesteatoom
Ophoping van epitheel in het middenoor met opstapelen van keratine. Ontstaat vanuit een invaginatie in het trommelvlies. Er kan een superinfectie met otorroe, ostitis en ontsteking van de mucosa met granulatie hierbij voorkomen.
39
Waartoe leidt een cholesteatoom?
Leidt tot resorptie van: - Mastoïd, mn de achterwand van de gehoorgang - Gehoorbeentjes - Benige begrenzing horizontale kanaal - Tegmen tympani: heel dun bot tussen oor en schedelgroeve - N. VII kanaal
40
mediale oliva superior (onderdeel van de pons)
o Contralterale imput exciterend o Detecteert ITD (faseverschillen) o Vooral < 1.5 kHz Analyse van tijdsverschillen tussen beide oren om geluidslokalisatie mogelijk te maken.
41
laterale oliva superior
o Contralaterale input inhiberend o Detecteert ILD (intensiteitsverschillen) o Vooral >3 kHz Belangrijk voor lokalisatie van hoge frequenties, waarbij het hoofd een akoestische schaduw creëert.
42
epidurale bloeding
door scheuren van meningeale arterie, meestal a. meningea media vaak bij schedeltrauma
43
Wat zit er in het mesencephalon?
* substantia nigra * nucleus van Edinger Westphal * nucleus oculomotorius * nucleus trochlearis
44
leasie cerebellum, welke kant klachten
dezelfde kant als de laesie
45
Wat voor klachten geeft laesie mesencephalon
problemen met zien
46
Wat voor klachten geeft laesie in thalamus
kan een sensibele stoornis veroorzaken, zowel in vitale als gnostische sensibiliteit
47
Lambert Easton syndroom
Antistoffen tegen voltage gated calcium kanalen. Handelingen moeten vaak geprobeerd uit te voeren te worden, na tijdje lukt dit wel. Er is meer moeite met het begin en niet met herhalen van bewegingen (wel bij myasthenia gravis)
48
Wat kan een TIA in a. cerebri media veroorzaken?
unilaterale hemianopsie
49
astigmatisme
cornea is ovaal ivp bolvormig
50
innervatie m. rectus medialis
n. oculomotorius (III)
51
innervatie m. rectus superior
n. oculomotorius (III)
52
innervatie m. obliquus superior
n. trochlearis (IV)
53
innervatie m. obliquus inferior
n. oculomotorius (III)
54
innervatie m. rectus lateralis
n. abducens (VI)
55
innervatue m. rectus inferior
n. oculomotorius (III)
56
Waarin liggen de gehoorbeentjes?
cavum tympani
57
Wat gebeurt er bij contractie van m. stapedius
stapes trekt naar posterior, gehoorgang wordt stijver
58
Wat gebeurt er bij contractie van m. tensor tympani
Trekt trommelvlies naar mediaal en fixeert trommelvlies tegen malleus
59
Hoe kan verticale nystagmus worden opgewekt?
Door hoofd op rechterschouder te leggen en stoel linksom te draaien
60
centrale verlamming (gezicht)
laesie in de verbinding tussen motorische schors en motoneuronen van aangezichtsspieren, er is geen uitval van spieren rondom het oog
61
In welk(e) van de drie delen van het corpus ciliare bevinden zich de kamervocht producerende cellen?
pars plicata
62
Welke 3 delen van corpus ciliare zijn er?
* pars plicata: productie van het kamerwater, belangrijk voor oogdruk * pars plana: gebruikt als toegangspunt bij oogchirurgie * ciliare spier: accomodatie van het oog
63
remming Na+ kanalen
carbamazepine, lamotrigine, oxcarbazepine (+valproaat)
64
remming Ca2+ kanalen
ethosuximide
65
Openen K+ kanalen
retigabine
66
Versterken GABA receptor
benzodiazepines, barbituraten
67
Verhogen GABA concentratie
vigabatrine, tiagabine
68
Verhogen serotoninewerking
fenfluramine
69
Remmen excitatie
perampanel, felbamaat
70
Remmen transmitterafgifte
levetiracetam, brivaracetam
71
Remmen metabolisme
stiripentol
72
N. Oculomotorius (III) uitval
* ‘Down and out’ oogstand * Volledige ptosis (m. levator palpabrae sup) * Mydrasis (grote pupil  m. sphincter pupillae) N III + pupilbetrokkenheid  CAVE intracraniele aneurysma
73
efferent oog
* Parasympaticus (via de N. III)  sphincter pupil * Sympaticus  dilatator pupil * Test: verschil in licht / donker
74
afferent oog
* N. opticus * Test met Relatief Afferent Pupil Defect (RAPD)
75
Doelstellingen chirurgie cholesteatoom
1. Radicale verwijdering (geen residu cholesteatoom) 2. Voorkomen nieuwvorming cholesteatoom (geen recidief cholesteatoom 3. Waterbestendig, droog en zelfreinigend oor 4. Gehoor zo goed mogelijk
76
n. I
olfactorius sensibel, somatosensibele vezels
77
n. II
opticus sensibel, somatosensibele vezels
78
n. III
oculomotorius motorisch, somatomotorisch en visceromotorische vezels
79
n. IV
trochlearis motorisch, somatomotorische vezels
80
n. V
trigeminus motorisch en sensibel, branchiomotorisch en somatosensibele vezels
81
n. VII
facialis motorisch, branchiomotorisch/visceromotorisch/somato en viscerosensibel
82
n. VI
abducens motorisch, somatomotorische vezels
83
n. VIII
vestibulocochlearis sensibel, somato en viscerosensibel
84
n. IX
glossopharyngeus motorisch en sensibel, branchiomotorisch/visceromotorisch/somato en viscerosensibel
85
n. X
vagus motorisch en sensibel, branchiomotorisch/visceromotorisch/somato en viscerosensibel
86
n. XI
accessorius motorisch, somatomotorische vezels
87
n. XII
hypoglossus motorisch, somatomotorisch
88
EEG, alfa golven
8-13 Hz, occipitaal en parietaal vooral
89
beta golven EEG
13-30 Hz, uit motorische cortex
90
deltagolven EEG
0,5-4 Hz, alleen bij pasgeborenen
91
theta golven EEG
3-8 Hz
92
mu ritme EEG
10 Hz, sensorisch ritme en vergelijkbaar met alfagolven
93
Provocatiemethoden EEG
* Lichtflitsprikkeling * Hyperventilatie * Slaap/slaaponthouding
94
voorhoorn aangedaan
slappe parese op niveau
95
achterstrengen aangedaan
gnostische sensibiliteit, ipsilateraal
96
laesie pyramidebaan
spastische parese onder laesieniveau ipsilateraal
97
schade tractus spinothalmicus
na kruising → dus contralaterale vitale sensibiliteitsstoornis (pijn/temp) onder laesieniveau.
98
Myasthenia Gravis
wisselende spierzwakte, meer bij vermoeidheid. Ptosis en dubbelzien. Geen gevoelsstoornissen antistoffen tegen acetylcholine
99
LEMS
* antistoffen tegen Ca kanalen * geassocieerd met kleincellig longcarcinoom * spierzwakte benen + schoudergordel * zwakte bij op gang komen bewegen * verbetering bij herhaling
100
SMA
proximale spierzwakte, atrofie faciculaties tong, geen gevoelstoornis
101
ALS
proximale en distale zwakte, atrofie, faciculaties, spasticiteit, pathologische reflexen, spraak/slikstoornissen
102
Dystrofia myotonica
Myotonie, vertraagde ontspanning, vooral distale zwakte, atrofie, ptosis en cataract CTG repeat met anticipatie
103
Limb Girdle myopathie
* proximale zwakte * symmetrisch, pijn, atrofie * pseudohypertrofie
104
Polyneuropathie
* symmetrische zwakte distaal * gevoelsstoornissen * wegvallen van reflexen
105
Duchenne
* proximaal * jongens * Gowers sign
106
MS
* wisselende uitval * sensibele klachten * visusstoornissen * krachtverlies en spasticiteit
107