WC13 - Vaccin-gastheer interactie Flashcards

1
Q
A

1) Immunisatie met dood/subunit vaccin waarbij titers steeds hoger worden door meerdere boosters
2) Infectie/immunisatie met levend verzwakt vaccin
3) opname maternale antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Benoem twee eisen waar een goed vaccin aan dient te voldoen. Geef per eis een of enkele voorbeelden van het falen van vaccinaties in de productie.

A

Veiligheid en werkzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef per eis een of enkele voorbeelden van het falen van vaccinaties in de productie

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ziet de ontwikkeling van een vaccin ontwikkeling er uit?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe wordt de werkzaamheid van een vaccin getest?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem redenen voor het falen van vaccinaties in de praktijk, en maak onderscheid tussen het dier, de entstof en de dierenarts.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een adjuvans?

A

Stof die toegevoegd wordt om het vaccin te versterken (vooral bij dode vaccins) om de immuunrespons te verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het doel van een adjuvans?

A

Het verhogen van de immunogeniciteit van geïnactiveerde virussen of bacteriën.
Levend verzwakte vaccins hebben geen adjuvans nodig vanwege vermeerdering in de gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn voordelen van een adjuvans?

A

i) Versterken en verlengen van de immuunrespons na vaccinatie (o.a. depotvorming)
ii) Verminderen van de hoeveelheid antigeen nodig voor een effectieve immunisatie
iii) Stimuleren van cellulaire immuunrespons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef enkele voor- en nadelen voor het gebruik van dit type vaccin (vector vaccin)

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
A
17
Q
A
18
Q

Bedenk hoe zou dat in zijn werk kunnen gaan. Wie wordt er gevaccineerd? Waar richt het vaccin zich op? En wat zijn vereisten om het vaccin effectief te laten zijn?

A
19
Q
A