PR04/05 - Bacteriën Flashcards

1
Q

Waarvoor zijn bacteriën essentieel?

A

Voor de recycling van voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe groot zijn bacteriën?

A

De grootte van de bacteriën varieert van 0,1 tot 20 micrometer, maar de meeste zijn ongeveer 1 micrometer groot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke vormen kunnen bacteriën voorkomen?

A
  • Cocci, die bolvormig zijn
  • Staven, die een grote variatie in lengte, doorsnede en vorm kunnen hebben
  • Spiraalvormige micro-organismen, die een kurkentrekkerstructuur of kommavorm hebben.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kan een kolonie bacteriën er uit zien?

A
  • Rond
  • Onregelmatig
  • Gekarteld
  • Gelobd
  • Ingedeukt
  • Fimbriated
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom zien bacteriekolonies er zo verschillend uit?

A
  • Pigmentproductie kan een bepaalde kleur aan een kolonie geven
  • Bacteriën die een glanzende kolonie maken hebben een dikker kapsel dan die in doffe kolonies
  • Bacteriën die meer of minder beweeglijk zijn beïnvloeden de vorm van een kolonie
  • Groeisnelheid beïnvloedt de grootte van een kolonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een biofilm?

A

Een biofilm is een laag micro-organismen omgeven door zelfgeproduceerd slijm vastgehecht aan een oppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet de dikke slijmlaag waarmee biofilm omgeven is?

A

Extracellular Polymeric Substance (EPS), dat vooral bestaat uit polysachariden, proteïne en DNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil in eigenschappen tussen bacteriën die in een biofilm leven en vrijlevende bacteriën?

A

Bacteriën in biofilms zijn beter bestand tegen toxische stoffen zoals antibiotica en detergenten, waardoor zij moeilijker van deze oppervlakken kunnen worden verwijderd.
Celafhankelijke genexpressie (quorum sensing) is een van de factoren die verantwoordelijk zijn voor deze resistentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarmee is elke bacteria omvat?

A

Door een laag van lange suikerketens die met elkaar verbonden zijn via kleine eiwitten, peptiden genaamd. Deze omhullende structuur, die verbonden is met het cytoplasmamembraan, wordt peptidoglycaan of mureïne genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van het peptidoglycaan?

A

Het peptidoglycaan omgeeft de cel als een net en geeft hem zijn stevigheid en vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat het peptidoglycaan?

A

De peptidoglycaanlaag bestaat uit lange ketens gevormd door twee aminosuikers (N-acetylglucosamine (G) en N-acetylmuraminezuur (M)) die elkaar afwisselen in de keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zitten de aminosuikers aan elkaar vast in het peptidoglycaan?

A

De glycaanketens liggen parallel en zijn onderling verbonden door korte D-aminozuur-bevattende peptidebruggen.
Hierdoor ontstaat een driedimensionaal vernette structuur, en dus een zeer stevig netwerk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet de celwand van een Gram-positieve bacterie er uit?

A

Zij hebben een dikke celwand met vele lagen peptidoglycaan, waarin lipoteichoïnezuren (LTA) en eiwitten zijn ingebed die aan het cytoplasmamembraan zijn verankerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet de celwand van een Gram-negatieve bacterie er uit?

A

Ze hebben een dunne laag peptidoglycaan boven het cytoplasmamembraan, dat wordt omgeven door een tweede buitenmembraan.
Het buitenmembraan bevatten lipopolysachariden (LPS), dat vastzit aan de buitenkant van het buitenmembraan, en lipoproteïnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe heet het gebied tussen de inner en outer membrane van een gram-negatieve bacterie?

A

De periplasmische ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waaruit bestaat LPS?

A

Van een lipide component, genaamd lipide A (ookwel endotoxine), en een keten van koolhydraten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet de koolhydraatketen in LPS?

A

Deze keten kan binnen een soort zeer variabel zijn en bepaalt de antigene samenstelling van de LPS, de O-antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarvan vormen O-antigenen de basis?

A

Van het serotyperen van gram-negatieve bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe kun je het verschil zien tussen gram-negatieve en gram-positieve bacteriën d.m.v. kleuring?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een belangrijke groep van ziekteverwekkende bacteriën, de mycobacteriën, kleuren slecht in de Gramkleuring. Waarom?

A

Dit komt omdat deze bacteriën een wasachtige laag rond hun peptidoglycaanlaag bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe worden mycobacteriën gekleurd?

A

Door Ziehl-Neelsen kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werkt Ziehl-Neelsen kleuring?

A

De waslaag rond de peptidoglycaanlaag, bestaande uit mycolzuur, smelt bij verhitting.
Hierna kan de kleurstof carbolfuchsine (rood) de bacterie binnendringen.
Na afkoeling herstelt de waslaag zich en houdt de kleurstof in de mycobacterie vast, zelfs na wassen met water en zure alcohol.
Andere bacteriën verkleuren door de zure alcohol en worden dan zichtbaar gemaakt met methyleenblauw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarin verschillen mycoplasma bacteriën met andere bacteriën?

A

Ze hebben geen celwand (met name geen peptidoglycaanlaag).
De buitenste barrière van de cel wordt gevormd door het cytoplasmamembraan, dat in het geval van mycoplasma een drielaags lipoproteïnemembraan is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat kunnen mycoplasma bacteriën, doordat ze geen peptidoglycaan hebben?

A

Daardoor kunnen de cellen van vorm veranderen en vormen aannemen die variëren van bollen tot vertakte filamenten.
Door dit aanpassingsvermogen van de cel kunnen ze door de meeste bacteriefilters heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar zijn mycoplasma soorten gevoelig voor?

A

Ze zijn zeer gevoelig voor een osmotische schok (een plotselinge verdunning van hun groeimedium met water).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waar zijn mycoplasma soort niet gevoelig voor?

A

Ze zijn niet gevoelig voor antibiotica die de celwandsynthese remmen, zoals penicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke ziekten kunnen mycoplasma bacteriën veroorzaken?

A

Voorbeeld: Een mycoplasma pneumoniae-infectie presenteert zich meestal als een milde, griepachtige ziekte, met (niet-productieve) hoest en malaise. In mindere mate treden symptomen als koorts, hoofdpijn en spierpijn op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn endosporen?

A

Endosporen zijn inactieve, vaste, niet-reproductieve structuren die in de bacteriecel worden gemaakt wanneer de milieuomstandigheden ongunstig zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Door welke bacteriën worden endosporen gemaakt?

A

Door bacteriën die behoren tot de Bacillus en Clostridium familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat gebeurt er met endosporen wanneer de milieuomstandigheden wel gunstig zijn?

A

Endosporen kunnen dan weer ontkiemen tot volledige bacteriën.
De endospore zwelt op en gaat open, en de stofwisselingsprocessen worden hervat.
Binnen 1-2 uur wordt een actieve bacterie gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hoe lang kunnen endosporen overleven?

A

Bacteriesporen kunnen zelfs na 10.000 jaar nog uitgroeien tot bacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat bevatten endosporen?

A

Een endospore bevat DNA, ribosomen en grote hoeveelheden dipicolinezuur (een specifieke chemische stof voor endosporen die het DNA stabiliseert en de endospore inactief houdt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarmee is een endospoor bedekt?

A

De endospoor is bedekt met een dikke peptidoglycaanlaag (de cortex), omgeven door een eiwitrijke sporemantel en een ondoordringbare laag die het exosporium wordt genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar zijn endospores gevoelig en niet gevoelig voor?

A

Endosporen zijn ongevoelig voor UV-straling en de meeste chemicaliën, en kunnen gedurende langere tijd hitte tot 100 C overleven.
Ze kunnen worden gedood bij temperaturen boven 120 C, 10% bleekmiddel en alkylerende middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn ‘trace elements’?

A

Sporenelementen (bv. ijzer, koper, kobalt, zink), die in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn, zijn essentieel bij de vorming van actieve eiwitten en enzymen en als structurele bestanddelen van membranen of andere polymere verbindingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke gedeeltes van een bacterie zijn niet nodig om het te kunnen groeien op een medium?

A

Flagella, fimbriae en virulentie factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke soorten agar plates zijn er en waarvoor?

A
  • Bloed agar plates
  • Baird-Parker plates
  • MacConkey plates
  • MYP agar plates
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Kan een bacterie zich aanpassen aan zijn omgeving?

A

Ja, het kan zijn metabolische processen veranderen en aan/uit zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn andere factoren die belangrijk zijn voor de reproductie en overleving van bacteriën, naast de nutriënten?

A
  • Temperatuur
  • Aciditeit
  • Osmotische waarde
  • Zuurstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke 3 groepen bacteriën worden er onderscheiden op basis van de temperatuur waar ze bij groeien?

A
  • Psychofiele bacteriën (tussen 5 en 30 C)
  • Mesofiele bacteriën (tussen 15 en 50 C)
  • Thermofiele bacteriën (tussen 50 en 60 C)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In welke groepen kunnen bacteriën verdeeld worden, op basis van de invloed van zuurstof op hun groei en metabolisme?

A
  • Obligate aerobe bacteriën
  • Obligate anaerobe bacteriën
  • Micro-aerofiele bacteriën
  • Facultatieve anaerobe bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn obligate aerobe bacteriën?

A

Bacteriën die zuurstof nodig hebben om te kunnen groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat zijn obligate anaerobe bacteriën?

A

Bacteriën die geen zuurstof gebruiken om energie te krijgen. Hun groei wordt verhinderd door zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn micro-aerofiele bacteriën?

A

Bacteriën die een lage zuurstofspanning kunnen verdragen, wat hun groei bevordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn facultatieve anaerobe bacteriën?

A

Bacteriën die zowel anaeroob als aeroob kunnen groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Zou een bacterie uit de diepe zee mogelijk een infectie kunnen veroorzaken in mensen?

A

Nee
In de diepe zee heb je een lage temperatuur van 1-3 C en een hoge druk, terwijl in ons lichaam een temperatuur is van 37 C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn virulente factoren?

A

Eigenschappen van pathogene bacteriën die bijdragen tot het veroorzaken van ziekte in de gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn bacteriële toxines?

A

Toxines worden geproduceerd door de bacterie om gedeeltes van het verdedigingssysteem van de gastheer te inactiveren (bijv. verlammen van de darmenperistaltiek of de cilia in de luchtpijp)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn exotoxines?

A

Toxines die worden uitgescheiden om schade aan te richten aan de gastheercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat zijn endotoxines?

A

Dat zijn de lipide A gedeeltes van de LPS van gram-negatieve bacteriën die zorgen voor bloedpropjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat zijn fimbriae?

A

Kleine proteïne filamenten waarmee de bacterie zich kan vasthechten aan andere cellen of oppervlakten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is het type III secretie systeem (TTSS) van Gram-negatieve bacteriën?

A

Het is een naaldachtige structuur die eiwitten in een gastheercel kan injecteren. Dit leidt tot de opname en overleving van de bacterie binnen in de gastheercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat doen de (via TTSS) geïnjecteerde eiwitten in de cel?

A

De geïnjecteerde eiwitten verstoren de functie van de doelcel of vernietigen de communicatie van de cel op zodanige wijze dat het binnendringen en overleven van de binnendringende bacterie wordt vergemakkelijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe komen bacteriën een niet-fagocytische cel binnen?

A

Door fagocytose te induceren. Dit kan bijvoorbeeld door met behulp van het type III secretiesysteem eiwitten in de cel te injecteren die de opslorping van de bacterie mogelijk maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Waarom willen bacteriën een cel binnendringen?

A

Om voedingsstoffen te verkrijgen, het immuunsysteem te ontwijken, en omdat er geen concurrentie is met andere bacteriesoorten in de cel. Dit alles om de overleving van de bacterie te bevorderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke gevaren loopt een bacterie buiten de gastheercellen?

A

Het immuunsysteem, andere bacteriën, spijsverteringsenzymen, bacteriofagen…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke gevaren loopt een bacterie binnen de gastheercellen?

A

Vrije radicalen, enzymen (zoals proteasen) en antimicrobiële peptiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat voor soort eiwitten zijn zeer nuttig voor bacteriën om te maken als ze in een gastheercel zitten?

A

Eiwitten die fusie tussen lysosomen en fagosomen voorkomen en enzymen die vrije radicalen kunnen neutraliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat doen de plasmiden in de bacterie?

A

Zij coderen eigenschappen die niet essentieel zijn voor het overleven van de bacterie, bijvoorbeeld DNA dat codeert voor de resistentie tegen bepaalde antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waarvan is de eiwitproductie door plasmiden afhankelijk?

A

Het hangt af van het reguleringsmechanisme. Deze kunnen veranderingen in de omgeving waarnemen om de bacteriële eiwitproductie aan te passen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zijn ‘two-component systemen’?

A

Deze zijn belangrijk voor de regulering van virulentiefactoren en bestaan uit een sensoreiwit dat veranderingen in de omgeving van de bacterie detecteert, die deze waarnemingen vervolgens doorgeeft aan een regulator-eiwit.
Deze zet vervolgens de productie van enzymen aan of uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Onder welke omstandigheden is Salmonella het meest resistent tegen H2O2?

A

Het enzym dat H2O2 kan neutraliseren, katalase, wordt geactiveerd door lage magnesiumconcentraties en door de aanwezigheid van antimicrobiële peptiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waarom zal Salmonella zijn LPS aanpassen wanneer het antimicrobiële peptiden detecteert (zoals polymyxine antibiotica)?

A

Polymyxine bindt zich aan het lipide A-gedeelte van LPS. Door wijziging van het LPS kan polymyxine niet langer binden en worden de bacteriën resistent tegen dit antibioticum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat is het API-systeem?

A

Een test om de ‘vingerafdruk’ van een bacterie te achterhalen. Het is een rij met tubes met medium van verschillende samenstellingen en indicatoren. Na de incubatie kun je dan zien welke processen er hebben plaatsgevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke bacterie bevat DNase?

A

Staphylococcus aureus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe wordt DNase in S. aureus zichtbaar gemaakt?

A

Naast DNA bevat dit schijfje ook toluidine blue-O, dat de DNase reactie zichtbaar maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is coagulase?

A

Een enzym dat fibrinogeen omzet in fibrine.
Dit is belangrijk in de ontwikkeling van abcessen waarin the bacteriën zich omhullen met fibrine moleculen, waardoor leukocyten ze niet kunnen opruimen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is een coagulase test?

A

In dit proces worden bacteriën toegevoegd aan plasma. Als coagulase wordt geproduceerd, wordt fibrine gevormd, dat zichtbaar wordt door het stollen van het plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waarom wordt er plasma gebruikt voor de coagulase test en niet serum?

A

Plasma wordt verkregen door de bloedcellen te centrifugeren, en serum wordt verkregen door de bloedcellen te laten stollen. Dit betekent dat plasma nog stollingsfactoren zoals fibrinogeen bevat en serum niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welke aanvullende informatie geeft de coagulasereactie en is die belangrijk voor een student dierenarts?

A

Ja, want met deze test kun je onderscheid maken tussen pathogene (S. aureus) en niet-pathogene (S. epidermidis) stafylokokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Hoe kan het enzym coagulase bijdragen tot de ontwikkeling van stafylokokkenziekte?

A

De vorming van fibrine uit fibrinogeen speelt een rol bij het ontstaan van abcessen, waarbij de bacteriën worden omgeven door fibrinemoleculen die verhinderen dat leukocyten de bacteriën opruimen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Hoe kun je bacteriën herkennen die lipase (enzymen die vet afbreken) produceren?

A

Zij zijn te herkennen aan een halfdoorzichtige of ondoorzichtige zone rond hun kolonie op een Baird-Parker-plaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat doet lecithinase?

A

Het is een fosfolipase die hemolyse kan veroorzaken.

Bacteriën die lecithinase produceren zijn te herkennen aan een heldere zone rond hun kolonies op een bloedagarplaat.

75
Q

Wat is het verschil tussen horizontale en verticale transmissie?

A

Horizontaal: binnen een populatie Verticaal: van ouder naar nageslacht (sperma, placenta, moedermelk)

76
Q

Op welke drie principes zijn sterilisatie methoden gebaseerd?

A
  • Vernietiging (door hitte of straling)
  • Vergiftiging (met chemicaliën)
  • Verwijdering (door filtratie)
77
Q

Hoe kan een dierenarts een bacteriële infectie verspreiden en welke maatregelen kunt u nemen om dit te voorkomen?

A

Verspreiding door direct contact, formieten (voorwerpen zoals instrumenten, handschoenen of kleding) of prikken. Dit kan worden voorkomen door instrumenten tussen het gebruik schoon te maken, schone handschoenen te gebruiken, alles netjes op te bergen en weg te gooien.

78
Q

Wat is autoclaveren?

A

Water wordt verwarmd in een afgesloten ruimte en aan de kook gebracht tot de ruimte gevuld is met stoom. Omdat de stoom deze ruimte niet kan verlaten, stijgt de temperatuur boven de 100 °C en ontstaat er drukstoom. Deze onder druk staande damp heeft een hoge warmte-inhoud en condenseert op de koelere inhoud van de autoclaaf, wat de aanwezige micro-organismen vernietigt. Om de stoom over de inhoud van de autoclaaf te verdelen, wordt alle lucht weggezogen door een vacuümpomp. Door de ontstane onderdruk kan de verzadigde stoom overal doordringen.

79
Q

Waarom is een vochtige hitte beter voor sterilisatie dan droge hitte?

A

Vochtige warmte doodt micro-organismen veel sneller en effectiever dan droge warmte, omdat bacteriële eiwitten samenklonteren (coaguleren).

80
Q

Wat is pasteurisatie?

A

Pasteurisatie (verhitten tot 72 graden voor 15 seconden) wordt gebruikt voor voedingsstoffen wanneer sterilisatie niet mogelijk is of de smaak van het product veranderd (bijv. bij melk, bier, fruitsap of azijn).
Endosporen worden dan niet gedood.

81
Q

Hoe worden materialen die niet hittebestendig zijn gesteriliseerd?

A

Materialen zoals voedsel, farmaceuten en plastic instrumenten worden over het algemeen gesteriliseerd d.m.v. radiatie

82
Q

Welke soorten radiatie heb je om te steriliseren?

A
  • Ioniserende straling (röntgenstraling of bèta- en gammastraling van radioactieve stoffen)
  • Ultraviolette straling
83
Q

Hoe zorgt ultraviolette straling voor schade aan micro-organismen?

A

Dat wordt veroorzaakt door schade aan het DNA van micro-organismen

84
Q

Hoe zorgt ioniserende straling voor schade aan micro-organismen?

A

Ioniserende straling produceert elektronen en vrije radicalen die schade kunnen veroorzaken door oxidatie van celbestanddelen.
Dit kan ook voor aanpassingen aan de smaak zorgen

85
Q

Wat is het nadeel van het gebruik van gassen voor sterilisatie?

A

Gasresten zullen in het gesteriliseerde materiaal achterblijven. Toxische effecten van ethyleenoxide in plastic buizen en formaldehyde in textiel kunnen worden voorkomen door een voldoende lange beluchtingstijd.

86
Q

Kunnen membraanfilters ook worden gebruikt om virussen te verwijderen?

A

Ja, membraanfilters kunnen worden gebruikt om virussen uit een oplossing of uit de lucht te verwijderen (bv. Hepa-filters)

87
Q

Wat is desinfectie?

A

Desinfectie is het thermisch of chemisch doden of inactiveren van micro-organismen waarna het aantal micro-organismen op levenloze oppervlakken en op de huid en slijmvliezen tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht.

88
Q

Waar hangt de gevoeligheid van een ontsmettingsmiddel voor een bacterie van af?

A

Op de hoeveelheid en het type micro-organisme, en factoren zoals omgeving, concentratie van het ontsmettingsmiddel, reactietijd, temperatuur en pH.

89
Q

Hoe werkt zeep als desinfectie methode?

A

Zeep verwijdert de natuurlijke vetlaag van de huid en de bacteriën die daarop liggen, maar wast niet de natuurlijke huidflora onder die vetlaag weg

90
Q

Hoe werkt alcohol als desinfectie methode?

A

Het denatureert eiwitten en vernietigt het celmembraan. Ook droogt het bacteriën uit

91
Q

Hoe werken halogenen, zoals halamid, als desinfectie methode?

A

Het oxideert eiwitten, waaronder eiwitten die essentieel zijn voor het cel metabolisme

92
Q

Wat is het verschil tussen sterilisatie en desinfectie?

A

Sterilisatie maakt het geheel bacterievrij, maar bij desinfectie verminder je alleen het aantal bacteriën tot een aanvaardbaar niveau

93
Q

Hoe steriliseer je metalen objecten?

A

D.m.v. autoclaveren

94
Q

Welke lichaamsvloeistoffen van een gezond dier kunnen bacteriën, virussen en/of parasieten bevatten? En welke lichaamsvloeistoffen van een ziek dier?

A

Gezond: urine, ontlasting, zweet Ziek: alle lichaamsvloeistoffen zoals bloed, melk, sperma, traanvocht

95
Q

In welke klassen kunnen antibiotica worden ingedeeld op basis van hun werkingsmechanisme of doel?

A

Antibiotica die:
1. De vorming van peptidoglycaan voorkomen
2. De eiwitsynthese remmen
3. De permeabiliteit van het celmembraan beïnvloeden
4. Concurreren met essentiële factoren in het metabolisme
5. De synthese van nucleïnezuren beïnvloeden

96
Q

Wat doen bacteriostatische antibiotica?

A

Ze remmen de groei van bacteriën, maar doden ze niet.

97
Q

Wat doen bactericidal antibiotica?

A

Ze doden de bacterie

98
Q

Wanneer gebruik je bactericidal en wanneer bacteriostatische antibiotica?

A

Bactericidal: in geval van een ernstige infectie of een verminderd immuunsysteem
Bacteriostatisch: wanneer er Gram-negatieve bacteriën in het bloed aanwezig zijn, wilt u de bacteriën niet doden, maar hen ervan weerhouden zich te delen. Als je ze doodt, geven ze de endotoxine LPS af.

99
Q

Waarvoor wordt een antibioticagevoeligheidstest gebruikt?

A

Antibioticagevoeligheidstests zijn ontwikkeld om te bepalen of een bepaald antibioticum kan worden gebruikt om een specifieke bacteriële infectie te bestrijden.
Het criterium is of de bacterie al dan niet gevoelig is voor het antibioticum in kwestie.

100
Q

Hoe kan de gevoeligheid voor antibiotica kwantitatief worden getest?

A

Kwantitatief: d.m.v. een MIC (minimum inhibitory concentration) bepaling, waarbij E-strips op agar wordt geplaatst. Hierna kun jee aflezen hoe ver het zich verspreidt heeft.

101
Q

Hoe kan de gevoeligheid voor antibiotica kwalitatief worden getest?

A

D.m.v. een agar diffusion test, waarbij kleine papieren schijfjes (met antibiotica) op een compleet geïnfecteerd agar plaatje worden gelegd, om zo te zien welke antibiotica het beste reageert (hoe beter een antibioticum, hoe groter de diameter van de ‘growth inhibition zone’.

102
Q

Welke factoren kunnen de diameter van de ‘growth inhibition zones’ beïnvloeden?

A
  • De mate waarin het antibioticum zich door de agar kan verspreiden (de dikte en samenstelling van de plaat, en het soort antibiotica spelen hierbij een rol)
  • De grootte van het inoculum (het aantal bacteriën dat op de plaat is aangebracht)
  • De groei van de bacteriën
  • De gevoeligheid van de bacteriën voor het antibioticum
103
Q

Waarom kan deze antibiogram niet correct worden geanalyseerd?

A

De cultuur die op de plaat is gegroeid is niet van één bacteriesoort, maar bevat een besmetting van een andere bacterie.
De schijven zijn ook niet gelijkmatig verdeeld; dit kan de groei beïnvloeden.

104
Q

Hoe kunnen diarree of (vaginale) schimmel infecties het gevolg zijn van het gebruik van antibiotica?

A

Een antibioticum tast niet alleen de pathogene bacteriën aan, maar ook de commensale bacteriën.
Als gevolg daarvan verdwijnen de meest gevoelige bacteriën in dit gebied en worden ze vervangen, hetzij door meer resistente soortgenoten, hetzij door microben die daar niet thuishoren, wat bijwerkingen veroorzaakt.

105
Q

Wat is natuurlijke resistentie?

A

Wanneer een micro-organisme niet gevoelig is voor het desbetreffende werkingsmechanisme van een antibioticum

106
Q

Wat is verworven resistentie?

A

Het treedt op wanneer een bacterie die aanvankelijk gevoelig was voor het antibioticum, na verloop van tijd ongevoelig is geworden

107
Q

Wat is cross-resistentie?

A

Wanneer het organisme, dat ongevoelig is geworden voor een bepaald antibioticum, vervolgens ook resistentie verwerft tegen antibiotica met soortgelijke werkingsmechanismen

108
Q

Op welke manieren kunnen antibacteriële stoffen ineffectief worden?

A
  1. Er wordt een enzym aangemaakt dat de antibacteriële stof uitschakelt door het af te breken of te modificeren
  2. De antibiotica kan zijn doel niet bereiken
  3. Er vindt een kleine verandering in het doel van de antibiotica plaats
109
Q

Hoe kan resistentie ontstaan doordat de antibiotica zijn doel niet kan bereiken?

A
  1. Door de doorlaatbaarheid van het bacteriële celmembraan te veranderen, waardoor het minder toegankelijk wordt voor het antibioticum (door chromosomale mutatie)
  2. Door actieve uitscheiding (efflux) van het antibioticum wordt voorkomen dat het zijn doel bereikt
  3. Door een verhoogde synthese van de verbinding waarmee het antibioticum concurreert (het doelwit). Door de overproductie van het doelwit zal het antibioticum minder effectief zijn tegen bepaalde bacteriën.
110
Q

Wat voor verandering van het doel van antibiotica kan er voor zorgen dat het resistent wordt voor de antibiotica?

A

Bijv. de verandering van één aminozuur in een enzym kan de gevoeligheid van de doelplaatsen voor bepaalde antibiotica al veranderen.
Er kan ook een verandering zijn in een ribosomaal eiwit in de bacterie

111
Q

Wat zou de basis kunnen zijn voor verschillen in antibiotica gevoeligheid tussen bacteriën van dezelfde soort (bv. E. coli)?

A

Door mutaties wordt het doelwit van het antibioticum zodanig veranderd dat het antibioticum niet langer werkzaam is of de doordringbaarheid van de bacterie afneemt.
Door het verwerven van vreemd DNA zoals plasmiden en/of inserties in het genoom kunnen bacteriën genen verkrijgen die coderen voor enzymen die het antibioticum kunnen inactiveren of in het milieu kunnen uitscheiden.

112
Q

Door welke drie processen kan het genoom van een bacterie veranderen doordat genetisch materiaal is overgegeven van de ene bacterie naar de ander?

A

Transformatie, transductie en conjugatie

113
Q

Wat is conjugatie?

A

The process in which plasmids are transferred from one bacterium to another, through a conjugation tube (sex pilus).

114
Q

Wat bevat de plasmide dat nodig is bij conjugatie?

A

Het bevat genen die nodig zijn voor de vorming van de conjugatiebuis (geslachtspilus).
Het kan ook andere genen bevatten die de bacterie nuttige eigenschappen geven, zoals resistentie tegen antibiotica.

115
Q

Wat is een transconjugant?

A

Een acceptor die een plasmide heeft ontvangen van een donor

116
Q

Voorbeeld conjugatie

A

A: Een plaat met tetracycline (Tet) en nalidixinezuur (Nal) met de acceptor- en donorstammen apart, vóór incubatie
B: Een plaat met tetracycline en nalidixinezuur met het mengsel
C: Een plaat met alleen tetracycline met het mengsel

117
Q

Waarom groeien aparte acceptor- en donorstammen niet op de MacConkey-agarplaat met tetracycline en nalidixinezuur?

A

De donor heeft geen Nal-resistentie en de acceptor geen Tet-resistentie. Als gevolg kunnen beide stammen niet groeien

118
Q

Waarom kleuren de kolonies tijdens het conjugatie experiment rood?

A

Wanneer the lactose in de MacConkey plaat is gefermenteerd (door de acceptorstam), daalt de pH en kleurt de pH indicator rood

119
Q

Waarom groeien alleen rode kolonies in de conjugatie mix op de Nal + Tet plaat, en zowel rood als wit op plaat met alleen Tet?

A

De donorstam is resistent tegen Tet en kan daarom op de Tet-plaat groeien, maar kan geen lactose fermenteren en produceert dus witte kolonies

120
Q

Bij welke omstandigheden verwacht je ook witte kolonies op de Nal + Tet plaat?

A

Wanneer een mutatie plaatsvindt in het lactose gen, dat de acceptor bacterie verhindert om lactose te fermenteren

121
Q

Kan conjugatie ook het pathogene vermogen van een bacterie beïnvloeden?

A

Ja, wanneer er virulente genen op de plasmide zitten die worden overgegeven

122
Q

Kunnen eigenschappen die door conjugatie zijn verkregen weer verloren gaan?

A

Ja, wanneer het plasmide verloren gaat door mutaties als gevolg van bijvoorbeeld UV-straling.

123
Q

Hoe veel antibiotica resistente genen zijn overgegeven van de donor naar de acceptor, en hoe kan dit gebeurd zijn?

A

Alleen tetracycline (linksboven), en door conjugatie van de plasmide

124
Q

Waarom is alleen the donorstam resistent tegen streptomycin (onderin)?

A

Het streptomycine resistentiegen bevindt zich op het chromosomale DNA van de donorstam en kan niet door conjugatie worden overgedragen.

125
Q

Wat is transductie?

A

De overdracht van DNA van de ene bacterie naar de andere via een bacteriofaag

126
Q

Wat is een bacteriofaag?

A

Het is een virus dat bacteriën infecteert. Het dringt de bacteriële cel binnen en lost dan de cel op (lysis).

127
Q

Na een toevallige botsing van bacteriofaag en bacterie vindt er aanhechting plaats. Hoe gebeurt dit?

A

Voor vele soorten bacteriofagen betekent dit een binding tussen de staartvezels van de bacteriofagen en de celwand van de bacterie.

128
Q

Wat gebeurt er na de aanhechting van de bacteriofaag aan de bacterie?

A

De bacteriofaag injecteert zijn DNA of RNA in de bacterie

129
Q

Hoe injecteert de bacteriofaag zijn DNA/RNA in de bacterie?

A

Zijn staart zal een enzym afscheiden, het faaglysozym, dat plaatselijk de celwand afbreekt.
De staartschede wordt korter en dringt de celwand en het celmembraan binnen.
Het DNA/RNA gaat door de holle staart en komt de cel binnen.
De mantel blijft (meestal) aan de buitenkant.

130
Q

Wat gebeurt er wanneer het DNA/RNA van de bacteriofaag the bacterie in is geïnjecteerd?

A

De synthese van de gastheer-eiwitten wordt gestopt

131
Q

Hoe wordt de synthese van de eiwitten van de gastheer gestopt?

A

Het wordt tegengehouden door:
- Een bacteriofaag-gedreven afbraak van gastheer-DNA
- Bacteriofaag-eiwitten die de transcriptie verstoren
- Remming van translatie

132
Q

Wat doet de bacteriofaag nadat het de synthese van de eiwitten van de gastheer heeft gestopt?

A

De bacteriofaag gebruikt de nucleotiden van de gastheer om grote hoeveelheden kopieën van zijn eigen DNA te maken. Dit leidt tot de synthese van zijn eigen eiwitten, enzymen, enz. met behulp van de ribosomen, enzymen en aminozuren van de gastheercel.

133
Q

Wat gebeurt er na de synthese van eigen eiwitten, enzymen, enz. van de bacteriofaag?

A

De assemblage van de nieuwe bacteriofagen vindt plaats, en door lysis van de gastheerbacterie komen de bacteriofagen vrij.
Zij kunnen dan andere vatbare bacteriën in de buurt besmetten

134
Q

Hoe komen de nieuwe bacteriofagen vrij uit de bacterie?

A

Door lysis, dat wordt veroorzaakt door de vorming van lysozym. Dit eiwit wordt gecodeerd door de genen van de bacteriofaag

135
Q

Werken antibiotica ook tegen bacteriofagen?

A

Nee, maar als de gastheerbacterie wordt gedood, kan de bacteriofaag zich niet vermenigvuldigen en dus niet overleven (dus indirect wel)

136
Q

Kun je bacteriofagen gebruiken om bacteriën te bestrijden?

A

Ja, ze kunnen gebruikt worden als antibacteriële middelen

137
Q

Kunnen bacteriofagen ook eukaryote cellen infecteren?

A

Nee, want bacteriofagen hechten zich aan specifieke bacteriële epitopen en de replicatie-enzymen die nodig zijn voor de vermenigvuldiging van bacteriofagen komen niet voor in eukaryoten.

138
Q

Wat is transformatie?

A

Er is sprake van transformatie wanneer levende bacteriën “vrij” DNA opnemen van dode bacteriën. Meestal wordt DNA door bacteriën afgebroken en als voedsel gebruikt, maar soms worden stukjes DNA in het genoom van de bacterie ingebouwd, wat natuurlijke transformatie wordt genoemd.

139
Q

Wat is een transposon?

A

Een klein stukje DNA dat van een plaats in het chromosomale DNA naar plasmide DNA en terug springt, waardoor virulentiegenen kunnen worden overgedragen

140
Q

Hoe kun je antibiotica resistentie voorkomen?

A

Door selectief en behoudend gebruik van antibiotica. Bij het gebruik van antibiotica is de juiste dosis en incubatieduur belangrijk. Zo kun je ervoor zorgen dat alle bacteriën dood zijn. Gebruik dus geen lagere dosis dan aanbevolen, want dat bevordert juist resistentie

141
Q

Op welke plekken van het menselijk lichaam komen bacteriën voor?

A

In het externe milieu, behalve in de blaas

142
Q

Wat heeft een bacterie die slijmerige kolonies maakt?

A

Een kapsel

143
Q

Wat kan het verschil zijn tussen bacteriën die grote kolonies vormen en die kleine kolonies vormen?

A

Flagellen

144
Q

Waarom maken bacteriën een biofilm aan?

A

Dan zijn ze beter bestand tegen wegwassen

145
Q

Waar moet je op letten bij een biofilm?

A

Onder die biofilm kunnen nog vele bacteriën zitten

146
Q

Welk component van bacteriën is verantwoordelijk voor de vorm van de bacterie?

A

Peptidoglycaan

147
Q

Wat is het verschil in gram-positieve en gram-negative organismen?

A

Gram-positieve organismen zijn of paars of blauw qua kleur, terwijl gram-negatieve organismen of roze of rood zijn qua kleur

148
Q

Wat is het verschil tussen mycobacteriën en andere gram-geclassificeerde bacteriën?

A

Mycobacteriën hebben een extra wax-laagje en een andere opbouw van de celwand

149
Q

Waarom noem je mycobacteriën zuurvast?

A

Door het wax-laagje wast de kleurstof niet weg door het wassen met zure alcohol (bij andere bacteriën wel)

150
Q

Wat is het verschil tussen mycobacteriën en mycoplasma?

A

Mycoplasma heeft geen peptidoglycaan, en mycobacteriën wel (onder hun wax-laagje)

151
Q

Waar moet je rekening mee houden als je een mycoplasma-infectie wilt behandelen?

A

Dat ze door bijna alle bacteriënfilters heen kunnen, en dat ze bijna niet gevoelig zijn voor antibiotica die de celwand synthese remmen (penicilline)

152
Q

Wat is het verschil tussen Clostridium perfringens en Escherichia coli als het aankomt op het kweken van deze bacteriën?

A

C. perfringens groeit anaeroob en is dus obligaat anaeroob.
E. coli groeit aeroob en heel moeizaam anaeroob en is dus facultatief anaeroob

153
Q

Welke bacteriële groeicondities kunnen variëren tussen verschillende locaties in een gastheer waar bacteriële infecties kunnen optreden?

A

pH, zuurstof, nutriënten, temperatuur, osmotische waarde, afweer

154
Q

Welk voordeel heeft een bacterie van het veroorzaken van een infectie?

A

Verspreiding en het opnemen van voedingsstoffen

155
Q

Waarom is een bacterie in de ene gastheer commensaal en in de andere pathogeen?

A

Dat ligt aan de variant van de E. coli, en tegen welke variant de gastheer resistent is

156
Q

Welke 5 componenten kunnen een bacterie helpen bij het ontstaan van een infectie?

A
  • Flagellen
  • Fimbriae
  • Adhesines
  • Endotoxines
  • Exotoxines
157
Q

Wat doet katalase?

A

Het zet H2O2 om in H2O en O2, waardoor het de formatie van vrije radicalen verhindert

158
Q

Op welke wijze kan katalase bijdragen aan het overleven van de bacteriën?

A

Leukocyten kunnen H2O2 uitscheiden als antibacterieel middel, dus als een bacterie die H2O2 kan afbreken heeft het een grotere overlevingskans

159
Q

Waarom kun je voor een katalase test geen bloed-agarplaat gebruiken?

A

Omdat de bodem van een bloed-agarplaat ook katalase bevat (in de rode bloedcellen), dus de bodem reageert zelf ook al

160
Q

Waarom heb je voor een katalase test een vast medium nodig?

A

In een vloeibaar medium kun je de ontstane zuurstof belletjes niet goed genoeg waarnemen

161
Q

Waarom is de katalase test belangrijk bij de determinatie van gram-positive coccen?

A

Het kan het verschil aantonen tussen katalase negatieve streptococcen en katalase positieve stafylococcen

162
Q

Hoe snel kunnen bacteriën zich voortbewegen met hun flagellen?

A

100x hun lengte per seconde

163
Q

Waarom zouden bacteriën plotseling van richting willen veranderen?

A

Om naar nieuwe voedingsstoffen toe te bewegen, of juist van toxische stoffen af

164
Q

Hoe veranderen bacteriën van richting?

A

D.m.v. botsen. Met hun flagellen kunnen ze namelijk alleen vooruit of achteruit

165
Q

Waarom wordt Pseudomonas aeruginosa groen als je het kweekt?

A

Het scheidt het eiwit siderofoor uit, wat groen is, en dat bindt heel sterk met Fe3+ ionen waardoor het ijzer naar de bacterie toe komt en de bacterie die ionen op kan nemen

166
Q

Wat gebeurt er als Clostridium perfringens in de bloedbaan terecht zou komen?

A

Clostridium perfringens zorgt voor hemolyse om te kunnen overleven, en dus zou het voor bloedarmoede zorgen

167
Q

Hoe kunnen ‘jaarringen’ ontstaan bij de groei van bacteriën?

A

Als het te druk wordt op een bepaalde plek voor een bacterie kolonie om allemaal goed te kunnen groeien, worden er meer flagellen aangemaakt. Hiermee kunnen de bacteriën verder naar buiten migreren en wordt er een nieuwe ring gemaakt. Dit proces herhaalt zich en zo ontstaan er ringen.

168
Q

Wat is het voordeel van zwemgroei?

A

Betere verspreiding van bacteriën waardoor ze geen tekort aan nutriënten hebben

169
Q

Wat is quorum sensing?

A

Quorum sensing is de regulering van genexpressie in reactie op fluctuaties in de dichtheid van de celpopulatie.
Quorum sensing-bacteriën produceren en laten chemische signaalmoleculen vrij, autoinducers genaamd, die in concentratie toenemen als functie van de celdichtheid.

170
Q

Tussen welke temperaturen zijn pathogene bacteriën voor warmbloedige dieren nog in staat zich te vermenigvuldigen?

A

4 - 50 graden

171
Q

Hoe noem je de bacteriën die je verwacht te vinden in de darmen van een gezond dier?

A

De commensale bacteriën

172
Q

Wat is sepsis?

A

Een extreme reactie op een bacterie, virus, parasiet, of schimmel. Het wordt gekenmerkt door bloeduittreding, maar ook koorts, bloedklontering en septische shock kan plaatsvinden

173
Q

Bevinden zich normaliter bacteriën in de blaas, de uier, of het bloed?

A

Nee

174
Q

Hoe ontstaat een blaasontsteking?

A

Wanneer er bacteriën via buitenaf in de urethra terecht komen, en zo migreren naar de blaas

175
Q

Waarom hebben antibiotica geen invloed op eukaryotische cellen?

A

Ze vallen onderdelen van prokaryoten aan, zoals bijv. de peptidoglycaanlaag

176
Q

Wat is een breedspectrum antibioticum?

A

Een antibioticum dat meerdere soorten bacteriën aanpakt

177
Q

Geneest een patiënt sneller door toediening van een antibioticum?

A

Indirect. Door toediening van de antibiotica stopt de groei van de bacterie waardoor het lichaam de kans krijgt om het op te ruimen.

178
Q

Verlaagt een antibioticum de koorts?

A

Indirect. Ze helpen de infectie bestrijden, en dus indirect zal de koorts ook omlaag gaan

179
Q

Kunnen antibiotica infecties voorkomen?

A

Ja, maar daardoor kunnen er ook resistenties ontstaan

180
Q

Hoe ziet een bacteriegroei-curve er uit, en hoe heten de verschillende fases?

A

Log aantal cellen is ook wel de optische densiteit (OD)

181
Q

Wat gebeurt er met de bacteriegroei-curve als je tijdens de logfase de volgende middelen toedient:
1. een bactericide antibioticum
2. een bacteriostatische antibioticum
3. twee antagonistisch werkende antibiotica
4. twee synergistisch werkende antibiotica

A
  1. Direct naar de afstervingsfase (OD wordt 0)
  2. Eerder naar de stationaire fase (OD neemt niet meer toe)
  3. Geen reactie, antibiotica werkt elkaar tegen
  4. Heftigere reactie dan bij 1
182
Q

Wat is de lysogene fase?

A

Wanneer de bacteriofagen wel al het DNA in de bacterie hebben gebracht, maar het nog niet gaat delen

183
Q

Hoe kun je multi-antibioticaresistente bacteriën bestrijden?

A

Met bacteriofagen

184
Q

Als je een bacteriologisch onderzoek laat doen, wat voor informatie verwacht je dan terug te krijgen?

A

Welke bacterie verantwoordelijk is voor de infectie