Ziekteleerboek Flashcards

(472 cards)

1
Q

Wat zijn infectieuze systeemziekten?

A

Infectieziekten die betrekking hebben op meerdere orgaansystemen, inclusief aangifteplichtige ziekten en zoönosen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tot welk genus behoort het runderpestvirus?

A

Morbillivirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was de impact van runderpestepidemieën in de 19e eeuw?

A

Ze leidden tot internationale samenwerking voor de bestrijding van dierziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de laatste waarneming van runderpest in Nederland?

A

1869

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk virus is wereldwijd uitgeroeid door eradicatieprogramma’s?

A

Runderpestvirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij welke dieren veroorzaakt het runderpestvirus milde ziekteverschijnselen?

A

Schapen en geiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de belangrijkste symptomen van runderpest?

A
  • Koorts
  • Necrotiserende erosies
  • Ulceraties
  • Heftige diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt runderpest overgedragen?

A

Primair door direct contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de mortaliteit van de pest van de kleine herkauwers in endemische gebieden?

A

20-90%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de symptomen van de pest van de kleine herkauwers?

A
  • Koorts
  • Anorexie
  • Necrotiserende stomatitis
  • Diarree
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke diagnostische methoden worden gebruikt voor de pest van de kleine herkauwers?

A
  • Antigeendetectie ELISA
  • Virusisolatie
  • PCR
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de andere naam voor klassieke varkenspest?

A

Hog cholera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke dieren zijn de natuurlijke gastheren van het varkenspestvirus?

A
  • Gedomesticeerde varken
  • Europese wilde zwijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een belangrijke infectiebron voor klassieke varkenspest?

A

Besmet keukenafval (swill)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke symptomen zijn kenmerkend voor klassieke varkenspest?

A
  • Bloedingen
  • Hoge koorts
  • Diarree
  • Conjunctivitis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er bij een uitbraak van varkenspest?

A

De aanwezige varkensstapel wordt gedood en vernietigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de rol van de mens in de verspreiding van varkenspest?

A

Kan fungeren als passieve drager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de incubatietijd voor varkenspest?

A

2 tot 6 dagen na infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de symptomen van drachtige zeugen geïnfecteerd met varkenspest?

A
  • Abortus
  • Doodgeboren biggen
  • Mummificatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de belangrijkste diagnostische methoden voor varkenspest?

A
  • Indirecte immunofluorescentietest (IFT)
  • PCR
  • Virusisolatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een belangrijke differentiatie bij varkenspest?

A

Bovine virusdiarree (BVD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat wordt er gedaan bij een verdachte ziektegeval van varkenspest?

A

Aangifte bij de autoriteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de status van vaccinatie tegen varkenspest in Nederland?

A

Er wordt sinds 1986 niet meer gevaccineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat veroorzaakt Afrikaanse varkenspest?

A

Een virus uit de familie Asfarviridae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wanneer werd Afrikaanse varkenspest voor het eerst beschreven?
1921 in Kenia
26
Wat is een belangrijke manier waarop Afrikaanse varkenspest werd geïntroduceerd in Europa?
Via met swill gevoerde varkens
27
Wat is AVP?
Afrikaanse varkenspest, een virale ziekte die alleen voorkomt bij varkens ## Footnote AVP werd voor het eerst beschreven in 1921 in Kenia.
28
Wanneer werd de ziekte AVP voor het eerst buiten Afrika aangetoond?
In 1957 in Portugal ## Footnote Vervolgens in Spanje in 1960.
29
Wat zijn de belangrijkste vectoren van AVP in Afrika?
Zachte teken, met name Ornithodorus moubata ## Footnote Deze teken fungeren als biologische vector en reservoir.
30
Wat is de rol van gedomesticeerde varkens bij de verspreiding van AVP?
Ze kunnen besmet raken door teken of het voeren van geïnfecteerd slachtafval ## Footnote Overdracht vindt voornamelijk plaats door directe diercontacten.
31
Wat zijn de ziektebeelden bij Europese varkens geïnfecteerd met AVP?
Peracute, acute, subacute of chronische beelden ## Footnote Isolaten kunnen sterk verschillen in virulentie.
32
Welke methoden worden gebruikt voor de diagnose van AVP?
Virusisolatie, PCR-techniek, IFT ## Footnote Bij verdenking kan ook serologisch onderzoek worden toegepast.
33
Wat is het belangrijkste doel van bestrijding van AVP in Afrika?
Het verhinderen van contact tussen wilde en tamme varkens ## Footnote Buiten Afrika wordt geprobeerd de introductie van het virus te voorkomen.
34
Wat is Afrikaanse paardenpest?
Een virale ziekte bij paarden, ezels en muildieren ## Footnote Gevoed door een Orbivirus uit de familie van de Reoviridae.
35
Wat is de belangrijkste vector van Afrikaanse paardenpest?
Culicoides imicola ## Footnote Deze steekmug speelt een cruciale rol in de overdracht.
36
Wat zijn de vier verschillende vormen van Afrikaanse paardenpest?
* Peracute pulmonale vorm * Subacute cardiale vorm * Combinatie van cardiale en pulmonale verschijnselen * Subklinische of milde vorm (horse sickness fever) ## Footnote De peracute vorm heeft een hoog sterftepercentage.
37
Hoe wordt het virus van Afrikaanse paardenpest aangetoond?
Virusisolatie, ELISA of PCR ## Footnote Serologisch onderzoek kan ook worden uitgevoerd.
38
Wat is blauwtong?
Een virusziekte bij herkauwers, veroorzaakt door een Orbivirus ## Footnote Vooral schapen zijn vatbaar voor ernstige ziekte.
39
Hoeveel serotypen van het blauwtong-virus zijn er?
24 serotypen ## Footnote Er is geen kruisimmuniteit tussen de verschillende serotypen.
40
Wat zijn de belangrijkste vectoren voor blauwtong?
Steekmuggen van het genus Culicoides ## Footnote Culicoides imicola is de primaire vector.
41
Wat zijn de typische symptomen van blauwtong bij schapen?
* Dikke oedemateuze kop * Hyperemie van lippen en neus * Blauwe tong (niet altijd aanwezig) * Erosies en ulceraties van slijmvliezen ## Footnote De symptomen zijn het gevolg van aantasting van het endotheel van bloedvaten.
42
Hoe wordt de diagnose blauwtong gesteld?
Virusisolatie uit bloed of PCR-test ## Footnote Serologisch onderzoek kan ook worden ingezet.
43
Wat is de prognose voor blauwtong?
Mortaliteit varieert van 0 tot 50% ## Footnote Morbiditeit varieert van 0 tot 100% afhankelijk van het subtype.
44
Wat is Rift Valley koorts?
Een virusziekte die voornamelijk voorkomt bij schapen, geiten en runderen ## Footnote Het virus behoort tot de familie van de Bunyaviridae.
45
Wat is het subtype waarmee de dieren worden geïnfecteerd?
Kan variëren van 0 tot 50% ## Footnote De morbiditeit is afhankelijk van het subtype en varieert van 0 tot 100%.
46
Tot welke familie behoort het virus van Rift Valley fever (RVF)?
Bunyaviridae ## Footnote Het virus komt voornamelijk voor bij schapen, geiten en runderen in Zuid- en Oost-Afrika.
47
Waarom is Rift Valley koorts een belangrijke zoönose?
Ernstige infecties bij de mens met sterfte kunnen optreden ## Footnote De ziekte is aangifteplichtig.
48
Wat gebeurde er tijdens de epidemie in Egypte in 1977?
Honderdduizenden zieke schapen en geiten en meer dan 200.000 zieke mensen ## Footnote Zulke epidemieën komen vaker voor tijdens heftige regenactiviteit.
49
Welke muggen spelen een belangrijke rol bij de overdracht van het virus?
Culex spp. en Aedes spp. ## Footnote Veel andere muggensoorten kunnen ook het virus overdragen.
50
Hoe kan het virus zich verspreiden?
Via direct en indirect contact ## Footnote Vooral de placenta en vruchtwater van geaborteerde vruchten bevatten veel virus.
51
Wat is een belangrijk risico van de transmissievorm van het virus?
Potentieel risico voor introductie in andere landen ## Footnote Dit omvat ook Europese landen.
52
Wat gebeurt er na introductie van het virus door een muggenbeet?
Het virus invadeert vooral de lever en het monocyt-macrofaagsysteem (MFS) ## Footnote Het virus vermeerdert zich zeer snel en veroorzaakt uitgebreide hepatocellulaire necrose.
53
Wat wordt er vaak gevonden tijdens sectie bij geïnfecteerde individuen?
Totale destructie van de levercellen ## Footnote Dit is een gevolg van de snelle vermeerdering van het virus.
54
Vul in: De morbiditeit van Rift Valley koorts varieert van _______.
0 tot 100%
55
Waarover is Rift Valley koorts aangifteplichtig?
Ernstige infecties bij de mens ## Footnote Dit is een belangrijke overweging voor volksgezondheid.
56
Wat zijn de symptomen van een leverinfectie bij dieren?
Vergrote milt, bloedingen in het maag-darmkanaal en onder de serosa ## Footnote Bij dieren die een leverinfectie overleven kan in een later stadium encefalitis worden aangetroffen.
57
Welke symptomen vertonen geïnfecteerde geiten en schapen?
Koorts, verminderde eetlust, mucopurulente neusuitvloeiing, bloederige diarree ## Footnote Bij drachtige ooien kan 90 tot 100% aborteren (abortusstorm).
58
Wat is het risico van levende geattenueerde vaccins voor drachtige dieren?
Ze veroorzaken abortus ## Footnote Dit risico is niet beschreven voor geïnactiveerde vaccins.
59
Waarom wordt preventieve vaccinatie niet op grote schaal toegepast?
Buiten Afrika worden dergelijke vaccins niet op voorraad gehouden, hoewel er een potentieel risico bestaat op introductie van het virus.
60
Wat zijn DIVA-vaccins?
Vaccins die het mogelijk maken gevaccineerde dieren van natuurlijk geïnfecteerde dieren te onderscheiden.
61
Wat is de Nederlandse naam voor 'porcine multisystemic wasting syndrome'?
Wegkwijnziekte
62
Wat is de primaire ziekteverwekker van PMWS?
Porcine circovirus 2 (PCV2)
63
Hoe wordt PMWS overgedragen?
Via aanvoer van varkens, sperma, wondjes, en via de baarmoeder van de zeug naar de big.
64
Bij welke leeftijdsgroep komt PMWS vooral voor?
Bij biggen van 6 tot 20 weken oud
65
Wat zijn de symptomen van PMWS?
Bleke en sterk vermagerende dieren ## Footnote Ziekteverschijnselen komen vooral voor in de leeftijd van 6 tot 16 weken.
66
Wat is het porcine dermatitis- en nefritissyndroom (PDNS)?
Een ziektebeeld dat nauw verbonden is met PMWS, vermoedelijk veroorzaakt door PCV2.
67
Wat zijn de kenmerken van PDNS?
Necrotiserende vasculitis, lokale laesies in de huid en subcutis, glomerulonefritis in de nier.
68
Wat is de behandeling voor PCV2-infecties?
Er zijn geen specifieke medicijnen, behandeling richt zich op secundaire infecties.
69
Welke vaccins zijn geregistreerd voor de bestrijding van PCV2?
Geïnactiveerde en subunit vaccins, voor gelten, zeugen en varkens vanaf twee weken oud.
70
Wat is de ziekte van Gumboro?
Een zeer besmettelijke infectieziekte bij kippen veroorzaakt door een Birnavirus.
71
Wat is de incubatietijd voor de ziekte van Gumboro?
2 tot 3 dagen
72
Hoe veroorzaakt de ziekte van Gumboro economische schade?
Door acute sterfte en restschade aan het immuunapparaat ## Footnote De mortaliteit kan oplopen tot meer dan 50%.
73
Wat zijn de symptomen van de ziekte van Gumboro bij jonge kippen?
Sloomheid, bol zitten, natte mest, verminderde voeropname, dehydratie.
74
Wat zijn de postmortale bevindingen bij de ziekte van Gumboro?
Veranderde bursa, oedeem, bloedingen, necrose.
75
Wat is hondenziekte ook wel bekend als?
Ziekte van Carré (canine distemper)
76
Wat zijn de belangrijkste symptomen van hondenziekte?
Gastro-intestinale en respiratoire verschijnselen, centraal zenuwstelsel kan worden aangetast.
77
Wat is de veroorzaker van hondenziekte?
Canine distempervirus (CDV), een RNA-virus.
78
Bij welke diersoorten komt hondenziekte voor?
Hond, wolf, vos, dingo, jakhals, fret, nerts, bunzing, marter, zeehonden, otters, wasberen. ## Footnote Katachtigen kunnen geïnfecteerd raken, maar de huiskat wordt niet ziek.
79
Wat is het belangrijkste transmissiemechanisme voor hondenziekte?
Direct contact tussen honden.
80
Wat zijn de gevolgen van een krachtige immuunrespons bij honden die besmet zijn met CDV?
Geen of milde verschijnselen, snel herstel.
81
Wat zijn de gevolgen van een inadequate immuunrespons bij honden die besmet zijn met CDV?
Ernstige ziekteverschijnselen en hoge mortaliteit.
82
Wat bepaalt het verdere verloop van de ziekte bij honden met hondenziekte?
De immunologische afweer ## Footnote Honden met een krachtige immuunrespons vertonen geen of slechts milde verschijnselen en herstellen snel.
83
Hoeveel dagen na de infectie kan virusverspreiding optreden bij honden zonder adequate immuunreactie?
Na 8 tot 9 dagen ## Footnote Dit leidt tot ernstige ziekteverschijnselen.
84
Wat zijn de typische symptomen van hondenziekte in de eerste fase?
Bifasische koortscurve, sereuze conjunctivitis, neusuitvloeiing, diarree ## Footnote De eerste temperatuurstijging kan ongemerkt voorbijgaan.
85
Welke complicatie kan optreden als gevolg van secundaire bacteriële infecties bij hondenziekte?
Pustuleuze uitslag op de buik en binnenkant van de dijen ## Footnote Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door bacteriële infecties.
86
Wat zijn enkele neurologische verschijnselen die kunnen optreden bij hondenziekte?
Toevallen, ataxie, spierkrampen, hypermetrie, paraplegie ## Footnote Neurologische verschijnselen kunnen zich ontwikkelen zonder voorafgaande systemische infectie.
87
Wat veroorzaakt de 'hard pad disease' bij honden?
Plaatselijke hyperkeratose van de huid ## Footnote Dit syndroom omvat ook tonsillitis, diarree en afwijkingen van het CZS.
88
Wat is de duur van de immuniteit na het doormaken van hondenziekte?
Levenslang ## Footnote Pups van immune teven zijn maternaal immuun gedurende maximaal 10 tot 12 weken.
89
Wat is de rol van maternale antilichamen bij pups?
Ze worden via de uterus en colostrum overgedragen ## Footnote Hun titer en persistentie zijn afhankelijk van de immunostatus van de moeder.
90
Welke diagnostische methode is vaak noodzakelijk om de diagnose hondenziekte te bevestigen?
Laboratoriumdiagnostiek ## Footnote De waarschijnlijkheidsdiagnose wordt vaak gesteld aan de hand van de verschijnselen.
91
Wat wordt er gebruikt voor het aantonen van specifiek antigeen in uitstrijkjes bij hondenziekte?
IFT (Immunofluorescentie test) ## Footnote Deze test geeft niet altijd een positieve uitslag bij hondenziekte.
92
Wat is de prognose voor honden met hondenziekte?
Duur van ziekte kan enkele weken tot maanden bedragen, sterfte tot 50% ## Footnote Vooral in grote steden was de sterfte hoog voordat er vaccins waren.
93
Wat veroorzaakt canine herpesvirusinfectie (CHV) bij honden?
Canine herpesvirus (CHV) ## Footnote Het virus veroorzaakt soms uitbraken van sterfte en diarree bij pups.
94
Wat zijn de symptomen van CHV bij neonatale pups?
Anorexie, waterige diarree, braken, dyspneu ## Footnote De dood kan optreden 24 tot 28 uur na het begin van de verschijnselen.
95
Wat zijn de typische laesies gevonden bij postmortaal onderzoek bij CHV-infectie?
Necrose-haardjes en bloedingen in organen ## Footnote De nieren kunnen opvallend bont zijn door deze laesies.
96
Wat is de prognose voor neonatale pups met CHV-infectie?
Leidt tot sterfte ## Footnote Ziekte wordt zelden gezien bij twee opeenvolgende nesten van dezelfde teef.
97
Wat veroorzaakt feline infectieuze peritonitis (FIP)?
Coronavirus (RNA-virus) ## Footnote Het veroorzaakt een ernstig ziektebeeld met een fatale afloop.
98
Bij welke katten komt FIP vooral voor?
Jonge katten (0,5 tot 2 jaar) en oudere katten (ouder dan 14 jaar) ## Footnote Het wordt het meest gezien bij katten die in groepen worden gehouden.
99
Wat zijn de twee biotypen van feline coronavirus?
Feline infectieuze peritonitisvirus (FIPV) en feline enterale coronavirus (FeCV) ## Footnote FeCV veroorzaakt meestal een subklinische enterale infectie.
100
Wat zijn de percentages van FCoV geïnfecteerde katten die FIP ontwikkelen in catteries?
Tot 12 % ## Footnote Dit percentage is gevonden in huishoudens met meerdere katten.
101
Wat is de rol van het immuunsysteem in de pathogenese van FIP?
Het immuunsysteem speelt een belangrijke rol in de pathogenese ## Footnote Een humorale immuunreactie kan de ziekte induceren of versterken.
102
Wat is 'antibody dependent enhancement of infection' (ADE)?
Een antilichaamrespons tegen het virus die de ziekte kan induceren of versterken ## Footnote Dit is gerelateerd aan de humorale immuunreactie.
103
Welke type immuniteit biedt bescherming tegen FIP?
Celgebonden immuniteit ## Footnote Dit blijkt uit waarnemingen na experimentele infecties.
104
Wat gebeurt er bij katten die FIP ontwikkelen na experimentele infectie?
Een overdadige niet beschermende antilichaamrespons treedt op ## Footnote Dit is een indicatie van een verstoorde immuniteit.
105
Wat verhoogt de kans op het ontwikkelen van FIP?
Stress en immunosuppressie door andere oorzaken ## Footnote Bijvoorbeeld door een FeLV- of FIV-infectie.
106
Welke rol spelen immuuncomplexen bij FIP?
Zij vormen zich uit massaal vrijkomend virus en aanwezige antilichamen ## Footnote Deze complexen kunnen vastlopen in kleinere bloedvaten.
107
Wat activeert de complementcascade bij FIP?
Immuuncomplexen die vastlopen in kleinere bloedvaten ## Footnote Dit leidt tot een type III overgevoeligheidsreactie.
108
Waaruit ontstaan immuuncomplexen bij FIP?
Uit massaal vrijkomend virus en aanwezige antilichamen ## Footnote Dit proces speelt een cruciale rol in de pathogenese.
109
Wat is de Arthusreactie?
Optreedt bij lekkende vaatwanden, waardoor serumeiwitten uittreden ## Footnote De Arthusreactie is een type lokale hypersensitiviteitsreactie.
110
Wat zijn de klinische verschijnselen van zieke katten met FIP?
Koorts, vermagering, fibrinerijk vocht in de buik- of borstholte ## Footnote Verschijnselen kunnen plotseling of langzaam ontstaan.
111
Wat is de 'natte vorm' van FIP?
Kenmerkt zich door de aanwezigheid van vocht in lichaamsholten zoals de pleurale holte ## Footnote Dit kan leiden tot dyspneu.
112
Wat voor soort vocht wordt gevonden bij een buikpunctie bij katten met FIP?
Geel van kleur, dradentrekkend, stolt aan de lucht ## Footnote Dit vocht is vaak fibrinehoudend.
113
Wat zijn de kenmerken van de 'droge vorm' van FIP?
Pyogranulomateuze ontstekingen in organen zonder duidelijke vochtvorming ## Footnote De verschijnselen zijn minder karakteristiek dan bij de natte vorm.
114
Wat is de prognose voor katten met de natte vorm van FIP?
Sterfte of euthanasie binnen 8 weken ## Footnote Dit is meestal het gevolg van ernstige symptomen.
115
Hoe wordt de diagnose FIP in de praktijk gesteld?
Op basis van anamnese en klinische verschijnselen ## Footnote Aanwezigheid van karakteristiek buikvocht maakt de diagnose waarschijnlijker.
116
Wat is de rol van FCoV antilichaam-titers bij FIP?
Bij de natte vorm ongeveer 50% en bij de droge vorm ongeveer 75% ## Footnote Titers zijn niet definitief voor de diagnose, omdat gezonde katten ook hoge titers kunnen hebben.
117
Wat is een belangrijke diagnostische test voor FIP?
PCR-test voor het aantonen van het virus in bloed en organen ## Footnote Deze test maakt echter geen onderscheid tussen FeCV en FIP.
118
Wat is het doel van hygiënische maatregelen in de preventie van FIP?
Verminderen van de infectiedruk met feline coronavirussen ## Footnote Dit omvat maatregelen zoals voldoende kattenbakken en regelmatig reinigen.
119
Wat is het geregistreerde vaccin tegen FIP in Nederland?
Een temperatuurgevoelig vaccin dat alleen vermeerdert bij 30°C ## Footnote Vaccinatie is alleen effectief bij kittens die nog niet eerder een coronavirusinfectie hebben gehad.
120
Wat zijn de kenmerken van het feline immunodeficiëntievirus (FIV)?
Behoort tot het genus Lentivirus, veroorzaakt infecties bij katten ## Footnote FIV vertoont overeenkomsten met HIV maar is geen zoönose.
121
Wat is de incidentie van FIV-infecties in Nederland?
Ongeveer 1% bij gezonde en 6% bij zieke katten ## Footnote In andere landen kan dit percentage veel hoger zijn.
122
Hoe verspreidt FIV zich voornamelijk?
Via vecht- en bijtwonden ## Footnote Overdracht is minder waarschijnlijk in sociale, stabiele groepen.
123
Wat zijn de eerste symptomen van een FIV-infectie?
Koorts, neutropenie, gegeneraliseerde lymfadenopathie ## Footnote De ernst van de verschijnselen varieert.
124
Wat zijn secundaire infecties bij FIV-infectie?
Chronische stomatitis, vermagering, lymfadenopathie ## Footnote Deze symptomen zijn het gevolg van immuundeficiëntie.
125
Wat is de gouden standaard voor FIV-serologie?
Western blot ## Footnote Dit biedt een betrouwbare bevestiging van infectie.
126
Wat is de prognose voor subklinisch met FIV geïnfecteerde katten?
Duidelijk beter dan katten met FeLV ## Footnote Ze vertonen vaak later symptomen en hebben een hogere gemiddelde leeftijd bij ziekte.
127
Wat veroorzaakt myxomatose bij konijnen?
Myxomavirus ## Footnote Dit virus behoort tot het genus Leporipoxvirus.
128
Hoe wordt myxomatose verspreid?
Via artropoden, direct contact of indirect via besmette omgevingen ## Footnote Konijnenvlo is een belangrijke drager.
129
Wat zijn de eerste symptomen van myxomatose bij Europese konijnen?
Huidlaesies en celgebonden viremie ## Footnote De ziekte is vrijwel altijd fataal bij Europese konijnen.
130
Wat zijn katoenstaartkonijnen?
Sylvilagus spp. uit delen in Noord-Amerika en Mexico
131
Wat zijn de symptomen van de ziekte bij Europese konijnen?
Huidlaesies, verdikte oogleden, purulente ooguitvloeiing, necroproliferatieve huidlaesies, secundaire bacteriële infecties, anorexie
132
Wat is de incubatietijd van VHD bij konijnen?
16 uur tot 4 dagen
133
Wat veroorzaakt VHD bij konijnen?
Calicivirus
134
Wat zijn de typische verschijnselen van VHD?
Ernstige acute levernecrose, miltnecrose, diffuse intravasale stolling (DIS), hematurie, hemorragische uitvloeiing
135
Wat is de prognose voor konijnen met VHD?
Meestal dood binnen 12 uur na de eerste verschijnselen
136
Wat is leptospirose?
(Per)acuut tot chronisch verlopende infectieziekte met leptospiremie
137
Welke bacteriën veroorzaken leptospirose?
Leptospira spp.
138
Wat zijn belangrijke serovars van Leptospira interrogans?
* L. icterohaemorrhagiae * L. canicula * L. hardjo * L. pomona * L. grippotyphosa
139
Hoe kunnen mensen leptospirose oplopen?
Direct of indirect contact met besmette dieren of besmet water
140
Wat zijn symptomen van leptospirose bij de mens?
Griepachtig ziektebeeld, lever- en nierbeschadiging, ziekte van Weil
141
Wat is een risicofactor voor leptospirose bij honden?
Zwemmen
142
Wat zijn de symptomen van leptospirose bij honden?
Algehele malaise, braken, diarree, icterus, neurologische verschijnselen
143
Wat zijn de diagnostische methoden voor leptospirose?
Serologisch onderzoek, IgG/IgM-ELISA, bloedonderzoek
144
Wat is de eerste keuze voor antibiotica bij de behandeling van leptospirose?
Penicilline of ampicilline/amoxicilline
145
Wat gebeurt er bij een leptospiremie?
Leptospirae komen via het bloed in organen terecht
146
Wat kan een granuloom bij vaccinatie veroorzaken?
Myxoom
147
Wat is de behandeling voor secundaire bacteriële infecties bij myxomatose?
Antibiotica
148
Wat is de overlevingsduur van het leptospira buiten de gastheer?
Weken in stilstaand water tot maanden in vochtige modder
149
Wat is het belangrijkste hulpmiddel bij de preventie van leptospirose?
Vaccinatie
150
Bij welke diersoorten komt leptospirose voor?
* Mensen * Honden * Runderen * Varkens * Paarden * Schapen
151
Welk medicijn kan worden gebruikt om de uitscheiding van de Leptospirae te couperen?
Streptomycine ## Footnote Streptomycine is nefrotoxisch.
152
Wat is een alternatief voor streptomycine dat niet nefrotoxisch is?
Doxycycline
153
Wat is de belangrijkste focus van symptomatische therapie bij leptospirose?
Herstellen van de water- en zouthuishouding
154
Welke medicatie kan de problemen van complementactivatie door IgM tegengaan?
Corticosteroïden
155
Welke serotypen van geïnactiveerde Leptospirae worden gebruikt in vaccins in Nederland?
Icterhaemorrhagiae en canicola
156
Vanaf welke leeftijd kunnen pups worden gevaccineerd tegen leptospirose?
2 maanden
157
Wanneer moet er een boostervaccinatie worden toegediend na de eerste vaccinatie tegen leptospirose?
Op 3 tot 4 maanden
158
Wanneer wordt soms een derde vaccinatie voor leptospirose aanbevolen voor risicogroepen?
Op 6 maanden
159
Wanneer moet jaarlijkse hervaccinatie van lesptospirose plaatsvinden?
In maart of april
160
Wanneer is de infectiedruk voor leptospirose het grootst?
In de zomer en in het najaar
161
Hoe lang duurt de bescherming tegen leptospirose na vaccinatie gemiddeld?
9 tot 12 maanden
162
Wat is de belangrijkste manier van verspreiding van leptospirose bij runderen?
Uitscheiding van de bacteriën met de urine van runderen in een vochtig milieu ## Footnote Leptospirae kunnen 3 tot 4 maanden in de urine van het rund overleven.
163
Welke serovar van Leptospira komt het meest voor bij runderen in Nederland?
Leptospira hardjo
164
Wat zijn de symptomen van leptospirose bij runderen?
Subklinische infectie, tijdelijk verminderde melkproductie, abortus
165
Hoe wordt leptospirose bij runderen gediagnosticeerd?
Via serologisch onderzoek met behulp van ELISA
166
Welke antibiotica worden meestal gebruikt voor de behandeling van leptospirose bij runderen?
Penicilline, dihydrostreptomycine, tetracyclinen
167
Wat is het doel van het bestrijdingsprogramma voor leptospirose bij runderen in Nederland?
Elimineren van geïnfecteerde dieren en verkrijgen van voldoende immuniteit
168
Wat is een belangrijk hygiënisch maatregel bij het bestrijden van leptospirose?
Knaagdieren bestrijden en natuurlijke drinkplaatsen omheinen
169
Wat is de oorzaak van vlekziekte?
Erysipelothrix rhusiopathiae
170
Bij welke dieren kan vlekziekte zich ook voordoen?
Lammeren, kalkoenen, kippen, honden, muizen, mensen
171
Wat zijn de symptomen van vlekziekte bij mensen?
Brandende, jeukende wond, blauwrode zwelling, lymfangitis, koorts
172
Hoe wordt vlekziekte bij varkens gekarakteriseerd?
Acuut, exanthematisch, chronisch
173
Wat zijn de symptomen van acute vlekziekte bij varkens?
Hoge temperatuur, geen eetlust, septikemie, gastro-enteritis, hemorragische plekken
174
Wat is een mogelijke complicatie van vlekziekte bij mensen?
Artritis
175
Wat zijn de kenmerken van de chronische vorm van vlekziekte bij varkens?
Trombo-endocarditis, polyartritis, circulatiestoornissen
176
Hoe kan vlekziekte bij varkens worden gediagnosticeerd?
Klinisch beeld, bacteriologisch en serologisch onderzoek
177
Wat is de rol van vaccinatie in de preventie van vlekziekte?
Actieve immunisatie van zeugen en passieve immunisatie van biggen
178
Wat is de prognose voor vlekziekte bij mensen als het snel wordt behandeld?
Goed
179
Vul in: Leptospirae zijn gevoelig voor _______.
Droogte, zout, zuur, de meeste desinfectiemiddelen
180
Waar komt de bacterie Erysipelothrix rhusiopathiae voor?
Tonsillen van gezonde varkens, wilde varkens, vogels, schapen, runderen, knaagdieren, bodem
181
Wat is een kenmerk van de exanthematische vorm van vlekziekte?
Geringe algemene ziekteverschijnselen, temperatuurverhoging
182
Wat wordt aanbevolen voor de melk van geïnfecteerde dieren?
Pasteuriseren
183
Vul in: Bij import van runderen wordt geëist dat er geen antilichamen tegen _______ kunnen worden aangetoond.
Diverse serotypen
184
Wat is de behandeling voor chronische gevallen van vlekziekte?
Chronische gevallen reageren niet meer op behandeling met penicilline
185
Wat is de oorzaak van vlekziekte bij varkens?
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. ## Footnote De specifieke bacterie die verantwoordelijk is voor vlekziekte is niet genoemd, maar het wordt vaak vastgesteld door bacteriologisch en serologisch onderzoek.
186
Welke behandelingen worden vaak toegepast bij vlekziekte?
Behandelingen omvatten: * Vaccinatie * Penicilline * Rust op een koele ligplaats ## Footnote Chronische gevallen reageren niet meer op penicilline.
187
Wat zijn belangrijke preventieve maatregelen tegen vlekziekte?
Preventieve maatregelen zijn: * Vaccinatie van zeugen * Weerhouden van stekende vliegen en muskieten * Hygiënische maatregelen ## Footnote Desinfectie heeft beperkte waarde in een besmet milieu.
188
Wat is de prognose voor varkens met acute vlekziekte zonder therapie?
Ze gaan vaak binnen enkele dagen dood. ## Footnote Ernstig zieke dieren kunnen niet meer staan en eten niets meer.
189
Wat is de ziekte van Glässer?
Een serofibrineuze polyserositis bij varkens, vaak met polyartritis. ## Footnote De verwekker is Haemophilus parasuis.
190
Wat zijn de eerste verschijnselen van de ziekte van Glässer?
Eerste verschijnselen zijn: * Verminderde eetlust * Wegkruipen * Toename buikomvang * Vermageren ## Footnote Onderdrukte hoest en pijn bij aanraken zijn ook vaak waarneembaar.
191
Hoe wordt de diagnose voor de ziekte van Glässer gesteld?
Op basis van klinische verschijnselen, sectiebeeld en het aantonen van de verwekker. ## Footnote In het chronische stadium is het moeilijker om de verwekker aan te tonen.
192
Welke bacterie is verantwoordelijk voor Streptococcus suis-infectie bij varkens?
Streptococcus suis (S. suis). ## Footnote Er zijn meer dan 30 serotypen van S. suis bekend.
193
Wat zijn de symptomen van een Streptococcus suis-infectie?
Symptomen zijn: * Hoge lichaamstemperatuur * Neurologische verschijnselen * Septikemie ## Footnote Plotselinge sterfte kan ook optreden.
194
Wat is de belangrijkste overdrachtsroute van S. suis naar mensen?
Via huidwondjes. ## Footnote Vooral slagers, slachthuispersoneel, varkenshouders en dierenartsen lopen risico.
195
Wat is colibacillose bij pluimvee?
Een infectie veroorzaakt door pathogene Escherichia coli (APEC). ## Footnote Het is een belangrijke aandoening in de pluimveehouderij.
196
Wat zijn belangrijke virulentiefactoren van pathogene E. coli?
Virulentiefactoren zijn: * Adhesie * Productie van exo-enzymen of exotoxinen * Vermogen om ijzer te binden ## Footnote Deze factoren helpen de bacterie bij infectie en overleving.
197
Wat zijn predisponerende factoren voor colibacillose bij vogels?
Predisponerende factoren zijn: * Veranderingen in lokale/systemische afweer * Infecties die afweer aantasten ## Footnote Virale, bacteriële en parasitaire infecties verhogen de gevoeligheid.
198
Wat is de incubatietijd voor E. coli-infecties bij vogels?
1 tot 3 dagen, tot 5 dagen na een voorafgaande virale infectie. ## Footnote Hoogvirulente varianten kunnen ook primair infecties veroorzaken.
199
Wat is de pathogenese van colibacillose?
Kolonisatie van bacteriën op slijmvliezen, gevolgd door invasie naar onderliggende weefsels. ## Footnote Beschadiging van de darmmucosa vergroot de kans op translocatie.
200
Wat zijn de symptomen van een S. suis-infectie?
Symptomen zijn: * Incoördinatie * Tremoren * Paralyse * Opisthotonus * Krampen ## Footnote Sterfte kan binnen enkele uren optreden bij niet-behandelde dieren.
201
Wat zijn de behandelingen voor een S. suis-infectie?
Behandelingen omvatten: * Penicilline * Ontstekingsremmers (corticosteroïden) ## Footnote Het is belangrijk om de varkens apart te houden en voldoende water en voer aan te bieden.
202
Wat is een belangrijk aspect van de preventie van S. suis-infecties?
Elimineren van predisponerende factoren zoals overbevolking. ## Footnote All-in, all-out systemen en het vermijden van het mengen van koppels zijn ook belangrijk.
203
Wat zijn primair pathogene bacteriën?
Bacteriën die op zichzelf een infectie kunnen veroorzaken, die zich gemakkelijk van het geïnfecteerde dier naar gezonde dieren kan verspreiden. ## Footnote Voorbeeld: E. coli.
204
Wat is de pathogenese van E. coli-infecties?
Kolonisatie op slijmvliezen van het maag-darmkanaal, trachea, luchtzak en oviduct, gevolgd door invasie naar onderliggende weefsels. ## Footnote Dit leidt tot blootstelling aan bactericide factoren.
205
Welke bactericide factoren zijn er tegen E. coli?
* Fagocytose door macrofagen * Heterofielen * Trombocyten * Bactericide eiwitten zoals avidine, lysozym en ijzerbindende eiwitten. ## Footnote Deze factoren helpen bij het bestrijden van bacteriële infecties.
206
Wat zijn virulentiefactoren van E. coli?
Factoren die helpen bij het overwinnen van de verdedigingsmechanismen van de gastheer. ## Footnote Dit helpt E. coli te overleven en infecties te veroorzaken.
207
Wat gebeurt er bij de aanwezigheid van E. coli in het interstitium?
Afgifte van ontstekingsmediatoren, verhoogde vaatwandpermeabiliteit, en aantrekken van heterofielen. ## Footnote Dit leidt tot oedeem en fibrinopurulent aspect.
208
Wat zijn fibriscessen?
Fibrineuze processen die ontstaan door de aanwezigheid van E. coli in het interstitium, resulterend in harde kazige massa’s van fibrinopurulent materiaal. ## Footnote Dit is een kenmerkend symptoom van E. coli-infecties.
209
Hoe wordt klinische colibacillose onderscheiden?
In twee hoofdvormen: gelokaliseerde processen en systemische ziekte met verschillende uitingsvormen. ## Footnote Systemische vormen gaan vaak gepaard met septikemie.
210
Wat zijn de belangrijkste lokale vormen van klinische colibacillose?
* Omfalitis (navelontsteking) * Cellulitis (subcutane flegmonen) * ‘Dikke koppen ziekte’ * Salpingitis. ## Footnote Deze vormen hebben specifieke symptomen en gevolgen.
211
Is de darm betrokken bij colibacillose bij kippen?
Nee, de darm is zelden betrokken bij het ziektebeeld bij kippen. ## Footnote Dit is anders dan bij zoogdieren.
212
Welke varianten van E. coli komen bij zoogdieren voor?
* Enterotoxigeen (ETEC) * Enterohemorragisch (EHEC) * Enteropathogeen (EPEC) * Entero-invasief (EIEC). ## Footnote Deze varianten zijn specifiek voor zoogdieren en komen zelden voor bij kippen.
213
Wat is 'poult enteritis mortality syndrome' (PEMS)?
Een syndroom bij kalkoenen waarbij een EPEC een belangrijke rol speelt. ## Footnote Dit syndroom leidt tot hoge sterfte onder jonge kalkoenen.
214
Wat zijn systemische vormen van colibacillose?
Vormen die gepaard gaan met bacteriemie, serositis, en granulomen. ## Footnote Dit kan leiden tot snelle sterfte of een uitgebreid ziekteverloop.
215
Wat kan er gebeuren bij dieren die de colibacillose infectie overleven?
Purulente artritiden en multipele complicaties kunnen ontstaan. ## Footnote Dit duidt op langdurige gevolgen van de infectie.
216
Wat is omfalitis?
Een navelontsteking bij zeer jonge kuikens, vaak gevolgd door serositis, nierdegeneratie en jicht ## Footnote Omfalitis is een ontsteking van de navel die kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen bij jonge kuikens.
217
Wat bevordert de ontwikkeling van cellulitis bij vogels?
Inadequate zoötechnische omstandigheden zoals onvoldoende vreetlengte, lange donkere perioden en onrust ## Footnote Cellulitis zijn subcutane flegmonen die ontstaan na huidbeschadigingen.
218
Wat zijn de symptomen van Dikke Koppen Ziekte?
Otitis media en purulente ontsteking van het luchthoudende schedelbot ## Footnote Deze ziekte wordt mogelijk veroorzaakt door een virale infectie, zoals het turkey rhinotracheitis virus.
219
Wat kan leiden tot colibacillose bij vleeskuikens?
Aantasting van het respiratieapparaat gevolgd door bacteriemie ## Footnote De infectie kan verergeren door eerdere virale of bacteriële infecties.
220
Wat zijn de kenmerken van colibacillose bij leghennen?
(Poly)serositis, vaak gepaard met salpingitis, met een kort ziekteverloop ## Footnote De ziekte leidt vaak tot sterfte, terwijl de dieren kort voor de dood gezond leken.
221
Wat is de definitieve diagnose voor colibacillose?
Isolatie en identificatie van de oorzakelijke kiem, eventueel gevolgd door een antibiogram ## Footnote Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen fecale flora en kiemen uit het ontstekingsproces.
222
Welke bacteriën kunnen aandoeningen veroorzaken die lijken op colibacillose?
* Pasteurella * Ornithobacterium rhinotracheale * Enterokokken ## Footnote Bij acute sterfte moet ook aan virale aandoeningen zoals pseudovogelpest en aviaire influenza gedacht worden.
223
Wat is Malleus?
Een chronische infectieziekte bij equiden veroorzaakt door Burkholderia mallei ## Footnote Malleus is ook bekend als 'kwade droes' en is een zoönose.
224
Wat zijn de drie ziektebeelden van Malleus bij de mens?
* Chronische luchtweginfectie * Abcessen in de huid en lymfeklieren * Acute septische vorm ## Footnote Malleus komt bij de mens bijna niet meer voor door effectieve bestrijding.
225
Wat veroorzaakt tularemie?
Francisella tularensis ## Footnote Tularemie komt vaak voor bij in het wild levende knaagdieren en is een zoönose.
226
Wat zijn de symptomen van tularemie bij de mens?
Ulceratie na besmetting, necrose in organen, en mogelijk sepsis ## Footnote De ziekte kan zich manifesteren met verschillende ernst, afhankelijk van virulentie en immunostatus.
227
Wat zijn de belangrijkste pathogenen van ehrlichiose en anaplasmose?
* Ehrlichia canis * Anaplasma phagocytophila ## Footnote Deze bacteriën worden overgebracht door teken en veroorzaken ziekte bij honden en soms bij mensen.
228
Wat zijn de symptomen van ehrlichiose?
Lymfadenopathie, koorts, lusteloosheid, anorexie ## Footnote Acute symptomen kunnen ook vasculitis en bloedingen omvatten.
229
Wat is de aanbevolen therapie voor ehrlichiose en anaplasmose?
Langdurige behandeling met doxycycline ## Footnote De ziekteverschijnselen verdwijnen meestal na behandeling, maar het micro-organisme blijft persistent aanwezig.
230
Wat is toxoplasmose?
Een ziekte veroorzaakt door de parasiet Toxoplasma gondii ## Footnote Toxoplasmose komt voor bij vogels en zoogdieren, met katachtigen als definitieve gastheer.
231
Wat zijn de overbrengingsmechanismen van Toxoplasma gondii?
* Fecaal-oraal * Eten van onvoldoende verhit vlees * Congenitaal ## Footnote Deze mechanismen maken het mogelijk dat de parasiet zich verspreidt onder warmbloedige dieren.
232
Wat zijn enkele gunstige kenmerken van de protozoaire parasiet?
De parasiet heeft: * wereldwijde verspreiding * geringe tussengastheerspecificiteit * verschillende overbrengingsmechanismen * twee typen resistente ruststadia * infectieus voor alle tussengastheren en eindgastheren * geen uitgesproken predilectieplaatsen * doorgaans weinig of niet direct pathogeen ## Footnote Deze kenmerken dragen bij aan de hoge seroprevalenties bij gastheersoorten.
233
Wat is de rol van katachtigen in de levenscyclus van de parasiet?
Katachtigen zijn de eindgastheer. Ze worden geïnfecteerd door het eten van weefselcysten of gesporuleerde oöcysten, waarna de parasiet zich in de darm ontwikkelt en oöcysten uitscheidt. ## Footnote Dit proces correspondeert met de cyclus van andere coccidiën.
234
Wat is de patente periode van de infectie?
De patente periode is meestal kort, 1 tot 2 weken. ## Footnote Dit is de tijd waarin de oöcysten uitgescheiden worden.
235
Vul de lege ruimte in: De belangrijkste wijzen van overbrenging zijn _______.
Oraal door het eten van besmet rauw vlees en door verontreiniging met gesporuleerde oöcysten uit kattenfeces.
236
Wat gebeurt er met de cysten bij verhitting boven 55ºC?
Cysten gaan snel dood bij verhitting boven 55ºC. ## Footnote Dit geldt ook voor vrije tachyzoïeten.
237
Welke rol spelen vliegen en andere arthropoden in de verspreiding van de parasiet?
Vliegen, kakkerlakken en andere arthropoden kunnen een rol spelen bij de mechanische verspreiding van oöcysten. ## Footnote Dit draagt bij aan het voorkomen van infecties bij herbivoren.
238
Wat is de seroprevalentie van Toxoplasma-infecties in de kattenpopulatie in Nederland?
Ongeveer de helft van de kattenpopulatie is serologisch positief voor Toxoplasma. ## Footnote Dit betekent echter niet dat al deze katten ook oöcysten uitscheiden.
239
Welke symptomen kunnen optreden bij biggen die besmet zijn met Toxoplasma?
Symptomen bij biggen zijn: * koorts * hoesten * diarree * achteruitgang in conditie * soms sterfte. ## Footnote Volwassen varkens vertonen doorgaans weinig of geen symptomen.
240
Wat zijn mogelijke symptomen van toxoplasmose bij schapen?
Mogelijke symptomen zijn: * koorts * moeilijke ademhaling * neusuitvloeiing * nerveuze stoornissen * abortus in de kudde. ## Footnote Abortus is een belangrijk teken van infectie.
241
Wat zijn de symptomen van toxoplasmose bij honden?
Symptomen bij honden zijn: * koorts * lusteloosheid * moeilijke ademhaling * pneumonie * verlies van eetlust * diarree * neurologische verschijnselen. ## Footnote Deze symptomen kunnen sterk lijken op andere ziekten.
242
Wat zijn de mogelijke gevolgen van een Toxoplasma-infectie tijdens de zwangerschap?
Gevolgen kunnen zijn: * abortus * oogafwijkingen * leverproblemen * trombocytopenie * mentale retardatie. ## Footnote Dit onderstreept het belang van hygiënische maatregelen tijdens de zwangerschap.
243
Hoe kan de diagnose van toxoplasmose worden bevestigd?
De diagnose kan worden bevestigd door: * seropositiviteit * een positieve IgM-test * sterke IgG-titerstijging * aantonen van exoantigenen of de parasiet zelf. ## Footnote Een sterke stijging van de titer bij gepaarde sera duidt op een actieve infectie.
244
Welke therapie wordt vaak gebruikt voor tussengastheren met toxoplasmose?
De meest gebruikte therapie zijn sulfonamiden. ## Footnote Deze zijn alleen werkzaam tegen tachyzoïeten tijdens de acute fase van de infectie.
245
Vul de lege ruimte in: Preventieve maatregelen betreffen het minimaliseren van het contaminatierisico van voedsel met _______.
kattenfeces.
246
Wat is de prognose bij minder ernstige gevallen van toxoplasmose?
De prognose is doorgaans gunstig ## Footnote Bij minder ernstige gevallen is therapie meestal overbodig.
247
Welk medicijn kan gebruikt worden voor katten die oöcysten uitscheiden?
Clindamycine ## Footnote Het is echter de vraag of deze uitscheiding in de praktijk zal worden opgemerkt omdat dit vaak symptoomloos gebeurt.
248
Wat zijn de preventieve maatregelen met betrekking tot de infectiekansen van tussengastheren?
Minimaliseren van het contaminatierisico van voedsel met kattenfeces ## Footnote Voor grazende dieren is dit niet haalbaar.
249
Wat is ontwikkeld voor schapen om abortus te verminderen?
Een vaccin met geattenueerde tachyzoïeten ## Footnote Dit vaccin geeft geen absolute bescherming.
250
Leishmaniose wordt veroorzaakt door protozoën van welk geslacht?
Leishmania ## Footnote Leishmaniose is een chronische systeemziekte bij mens, huisdieren en wilde diersoorten.
251
Hoe wordt leishmaniose overgebracht?
Door zandvliegjes (Phlebotomus) ## Footnote Zandvliegjes zijn geen echte vliegjes, maar kleine behaarde mugjes.
252
Wat is een andere naam voor leishmaniose?
Leishmaniasis of leishmaniase ## Footnote Deze termen worden vaak door elkaar gebruikt.
253
Wat is de grootte van zandvliegjes?
Minder dan 2 millimeter ## Footnote Dit maakt ze moeilijk te onderscheiden van andere insecten.
254
Waar komen zandvliegjes voor in Nederland?
In Nederland komen deze zandvliegjes voor ## Footnote Dit kan belangrijk zijn voor de verspreiding van leishmaniose.
255
Wat is leishmaniose?
Een zoönose die voorkomt op alle continenten behalve Australië. ## Footnote Leishmaniose is een infectieziekte veroorzaakt door de parasiet Leishmania, die voornamelijk via zandvliegen wordt overgedragen.
256
Welke rol spelen honden in de verspreiding van Leishmania infantum?
Honden fungeren als ziektereservoir voor Leishmania infantum, vooral in gebieden rond de Middellandse Zee. ## Footnote Honden kunnen de ziekte overdragen op mensen en andere dieren.
257
Wat zijn de twee types honden in relatie tot Leishmania?
Leishmania-gevoelige en Leishmania-ongevoelige honden. ## Footnote Gevoelige honden hebben een incompetente cellulaire afweer, terwijl ongevoelige honden een sterke immuniteit ontwikkelen.
258
Wat is het gevolg van onvoldoende hulp van T-lymfocyten bij gevoelige honden?
De parasiet kan zich in grote aantallen vermenigvuldigen en leidt tot ziekteverschijnselen. ## Footnote Dit komt door een blokkade van het intracellulaire opruimingsmechanisme.
259
Noem enkele symptomen van leishmaniose bij honden.
* Hyperkeratose * Vergrote lymfeknopen * Polydipsie * Polyurie * Cachexie ## Footnote Symptomen kunnen ook huidafwijkingen en ontstekingen van de ogen omvatten.
260
Wat is de incubatietijd van leishmaniose?
De incubatietijd varieert van 3 maanden tot 6 jaar. ## Footnote Deze lange incubatietijd kan het verband met buitenlandse reizen verdoezelen.
261
Wat zijn de behandelingsopties voor leishmaniose?
* Antimoonverbindingen (subcutane injecties) * Milteforan of allopurinol (tabletvorm) ## Footnote Behandelingen verhelpen meestal de symptomen, maar elimineren de parasiet niet.
262
Wat is trichinellose?
Een wormziekte veroorzaakt door Trichinella spp., vooral T. spiralis. ## Footnote Trichinellose is een zoönose die ernstige ziekte bij mensen kan veroorzaken.
263
Hoe wordt trichinellose overgedragen?
Door het eten van besmet vlees van dieren zoals varkens of wilde zwijnen. ## Footnote Ook kan besmetting optreden door keuken- en slachtafval of kannibalisme.
264
Wat zijn de drie fasen in de pathogenese van trichinellose bij mensen?
* Darmfase * Migratiefase * Spierfase ## Footnote Elke fase heeft specifieke symptomen, zoals diarree, koorts en spierpijn.
265
Wat zijn opportunistische infecties?
Infecties veroorzaakt door ziekteverwekkers die alleen ziekte kunnen veroorzaken onder bepaalde omstandigheden. ## Footnote Dit kan zijn door een verzwakt immuunsysteem of beschadigde slijmvliezen.
266
Noem enkele opportunistische schimmels en gisten.
* Aspergillus * Candida * Cryptococcus * Histoplasma * Sporotrichum ## Footnote Deze organismen zijn vaak natuurlijke bewoners van de omgeving en kunnen ziekten veroorzaken bij verzwakte individuen.
267
Wat zijn de kenmerken van immuungemedieerde systeemziekten?
Ziekten gekenmerkt door laesies en disfunctioneren van meerdere organen door verstoring van afweermechanismen. ## Footnote Voorbeelden zijn auto-immuniteit en overgevoeligheidsreacties.
268
Wat is systemische lupus erythematosus (SLE)?
Een aandoening veroorzaakt door een ontregeling van de B-celrespons, leidend tot autoantilichaamproductie. ## Footnote SLE kan leiden tot diverse pathologische laesies en klinische verschijnselen.
269
Wat zijn antinucleaire antilichamen (ANA)?
Antistoffen die zich richten tegen antigenen in de celkern, zoals DNA. ## Footnote Deze kunnen immuuncomplexen vormen die schade aanrichten in verschillende organen.
270
Wat zijn de gevolgen van het neerslaan van immuuncomplexen in het lichaam?
* Membraneuze glomerulonefritis * Artritis * Arteriitis * Ulcera * Dermatitis ## Footnote Neerslag kan leiden tot ontstekingen en weefselschade.
271
Wat leidt tot degeneratie en necrose van de arteriolen bij omerulonefritis en artritis?
Het neerslaan van immuuncomplexen rond andere kleine bloedvaten ## Footnote Dit kan leiden tot arteriitis, ulcera en erosies van het mondslijmvlies, meningitis, dermatitis en pleuritis.
272
Wat zijn lupus erythematosus (LE)-cellen?
Cellen die in het beenmerg worden gevonden als gevolg van fagocytose van kernen uit gedegenereerde cellen die met antilichamen beladen zijn.
273
Noem enkele autoantilichamen die geproduceerd worden bij SLE.
* Antinucleaire antilichamen * Antilichamen tegen rode bloedcellen * Antilichamen tegen bloedplaatjes * Antilichamen tegen spierweefsel
274
Wat induceert antilichamen tegen rode bloedcellen?
Hemolytische anemie.
275
Wat zijn de meest frequent optredende afwijkingen bij honden met SLE?
* Koorts * Polyarthritis * Proteïnurie * Anemie * Afwijkingen aan de huid en slijmvliezen
276
Welke hondenrassen worden het meest getroffen door SLE?
* Collie * Shelty * Duitse herder
277
Wat zijn enkele huidveranderingen die optreden bij honden met SLE?
* Erytheem * Pyodermie * Blaren * Ulceratie * Depigmentatie * Hyperkeratose
278
Wat manifesteert SLE zich voornamelijk als bij paarden?
Een aspecifieke gegeneraliseerde huidaandoening.
279
Wat is de prognose van SLE bij honden en katten?
Matig tot slecht.
280
Wat is een belangrijke eigenschap van cardiovasculaire shock?
Een insufficiënte circulatie die leidt tot inadequate weefselperfusie.
281
Wat zijn de primaire hemodynamische stoornissen in het cardiovasculaire systeem bij shock?
* Hypovolemische shock * Cardiogene shock * Obstructieve shock * Distributieve shock
282
Wat is een complicatie van cardiovasculaire shock?
Celdood en orgaanfalen.
283
Wat is de definitie van cardiovasculaire shock?
Een syndroom dat wordt veroorzaakt door een insufficiënte circulatie, waardoor een inadequate weefselperfusie ontstaat.
284
Wat is de belangrijkste kritieke gebeurtenis bij het optreden van cardiovasculaire shock?
Verminderde aanvoer van zuurstof.
285
Wat zijn de fasen van hemodynamische shock?
* Compensatiefase * Vroege decompensatiefase * Late decompensatiefase of terminale fase
286
Wat zijn de kenmerken van distributieve shock?
* Hyperdynamische fase * Hypodynamische fase
287
Welke diagnostische bevindingen zijn belangrijk bij de diagnose van SLE?
Een positieve ANA-test of directe IFT voor het aantonen van depositie van antilichamen aan de basaalmembraan.
288
Wat is de rol van immunosuppressieve middelen in de behandeling van SLE?
Het toedienen van corticosteroïden zoals prednison en dexamethason.
289
Wat is het slagvolume (SV)?
De hoeveelheid bloed die per hartcontractie wordt uitgepompt.
290
Wat is het hartminuutvolume (HMV)?
Het product van het slagvolume (SV) en de hartfrequentie (f): HMV = SV x f.
291
Wat is de cardiac index (CI)?
De relatie van het hartminuutvolume tot het lichaamsoppervlak, ongeveer 3 L/min/m2 in rust.
292
Wat is het Frank-Starling mechanisme?
Hoe groter het einddiastolisch volume (EDV), des te groter het slagvolume, tot een kritiek punt.
293
Wat wordt vaak gebruikt als maat voor de voorbelasting van het rechter hart?
De einddiastolische druk (EDP) van de ventrikel.
294
Wat is de centraalveneuze druk (CVD)?
Wordt vaak gelijkgesteld aan de rechter atriumdruk (Pra) en geeft een indruk van de EDP.
295
Wat beïnvloedt de contractiliteit van het hart?
Het aantal functionerende hartspiervezels en de mate van contractie.
296
Wat gebeurt er met het hartminuutvolume als de hartfrequentie toeneemt?
Het hartminuutvolume neemt toe, maar is begrensd door de afname van de vullingstijd.
297
Wat is nabelasting of afterload?
Een maat voor de uitstroombelemmering van de ventrikels, voornamelijk bepaald door de systemische vaatweerstand (SVR).
298
Hoe wordt de systemische vaatweerstand (SVR) berekend?
SVR = (MAP – CVD) / HMV.
299
Wat gebeurt er in het capillaire systeem?
Uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen met afvalstoffen en CO2.
300
Wat bepaalt de totale hoeveelheid zuurstof in het arteriële bloed (CaO2)?
De zuurstofsaturatie (SO2), hemoglobineconcentratie (Hb) en zuurstofspanning (PO2).
301
Wat is de zuurstofextractie (C(a-v)O2)?
Het verschil tussen de arteriële en veneuze zuurstofcontent: C(a-v)O2 = CaO2 – CvO2.
302
Wat is het effect van noradrenaline op het hart?
Versterkt de calciumafgifte en verhoogt de contractiliteit van het hart.
303
Wat is hypovolemische shock?
Een afname van het effectief circulerend bloedvolume door intern of extern vochtverlies.
304
Wat is de rol van baroreceptoren bij hypovolemische shock?
Ze helpen de arteriële bloeddruk binnen nauwe grenzen te houden door de sympathische output te verhogen bij een daling van de bloeddruk.
305
Wat is de functie van het veneuze systeem?
Het functioneren als reservoir en reguleren van de veneuze return (VR).
306
Wat zijn de belangrijkste stoffen die de perifere vaatweerstand reguleren?
* Adrenaline * Vasopressine * Angiotensine II * Atriaal natriuretisch peptide
307
Wat is de relatie tussen veneuze return (VR) en de druk in het systemische vaatbed (Pms)?
VR = (Pms – Pra) / RVR.
308
Wat is het effect van sympathische innervatie op veneuze vaten tijdens hypovolemische shock?
Veneuze vaten worden gecontracteerd, waardoor het vaatvolume en de compliantie afnemen.
309
Wat is het Swan-Ganz-katheter gebruikt voor?
Voor het bepalen van verschillende cardiovasculaire parameters in de kliniek.
310
Wat zijn de gevolgen van een verminderde veneuze return?
Afname van de voorbelasting, einddiastolisch ventriculair volume en hartminuutvolume.
311
Wat is de functie van de nierschors in de circulatie?
De nierschors heeft vrijwel geen sympathische vasoconstrictie, waardoor de doorbloeding van vitale organen wordt gehandhaafd.
312
Wat gebeurt er bij efferente sympathische stimulatie van het bijniermerg?
Het stimuleert de afgifte van adrenaline.
313
Hoe snel kunnen de effecten van het sympathisch regulatiesysteem optreden?
Binnen 7 tot 45 seconden.
314
Wat is de compensatiefase in hypovolemische shock?
De fase waarin een verlies van 25-35% van het effectief circulerend bloedvolume tijdelijk wordt gecompenseerd.
315
Wat is autotransfusie?
Het mechanisme waarbij interstitieel vocht naar de intravasculaire ruimte verplaatst door een verlaging van de hydrostatische druk.
316
Wat gebeurt er met renine bij een bloeddrukdaling?
Er is een verhoogde afgifte van renine uit de juxtaglomerulaire cellen.
317
Wat doet angiotensine II?
Het veroorzaakt vasoconstrictie en stimuleert de afgifte van aldosteron.
318
Wat stimuleert aldosteron in de niertubulus?
De terugresorptie van natrium en water.
319
Wat is de rol van antidiuretisch hormoon (ADH) in hypovolemische shock?
Het beperkt het vochtverlies.
320
Wat is de vroege decompensatiefase in hypovolemische shock?
Een fase waarin de compensatiemechanismen falen en de gemiddelde arteriële bloeddruk niet meer kan worden gehandhaafd.
321
Wat is hypoxie?
Een toestand waarbij er onvoldoende zuurstof in de weefsels is.
322
Wat is autoregulatie in de context van hypoxie?
Een lokale respons met vasodilatatie om aan de zuurstofvraag te voldoen.
323
Wat zijn de gevolgen van aanhoudende vasoconstrictie in hypovolemische shock?
Verminderde perfusie van vitale organen en celfunctieverlies.
324
Wat is de terminale fase van hypovolemische shock?
Een fase met ernstige bloeddrukdaling en onherstelbare schade aan organen.
325
Wat is de zuurstofspanning en -saturatie in de beginfase van hypovolemische shock?
Normaal.
326
Wat gebeurt er met de zuurstofextractie tijdens hypovolemische shock?
De zuurstofextractie neemt toe.
327
Wat kenmerkt cardiogene shock?
Verminderde pompfunctie van het hart met een normale of verhoogde voorbelasting.
328
Wat zijn mogelijke oorzaken van verminderde pompfunctie in cardiogene shock?
Systolische disfunctie, diastolische disfunctie, klepgebreken, abnormale hartfrequentie.
329
Wat is systolische disfunctie?
Afgenomen contractiliteit van het hart.
330
Wat gebeurt er in de compensatiefase van systolische disfunctie?
Toename van einddiastolisch ventriculair volume en slagvolume.
331
Wat is het effect van atriaal natriuretisch peptide (ANP)?
Het leidt tot een toename in diurese.
332
Wat is de rol van de sympathische stimulatie bij cardiogene shock?
Het verhoogt de veneuze vaattonus en leidt tot retentie van vocht.
333
Wat is backward failure in de vroege decompensatiefase?
Verhoogde centraalveneuze druk en uittreden van vocht uit de circulatie.
334
Wat is forward failure in cardiogene shock?
Verdere verlaging van de gemiddelde arteriële bloeddruk.
335
Wat veroorzaakt obstructieve shock?
Obstructie van de circulatie in het veneuze systeem, het hart of het arteriële systeem.
336
Wat is een voorbeeld van een obstructieve shock?
Longembolie.
337
Wat gebeurt er bij obstructies in het veneuze systeem?
De veneuze return neemt sterk af.
338
Wat is het effect van een obstructie die de vulling van het hart belemmert?
Het veroorzaakt diastolische disfunctie.
339
Wat is een gevolg van een stijging van de intrathoracale druk?
Belemmering van de vulling van het rechter hart door een stijging van de rechter atriumdruk ## Footnote Dit bemoeilijkt ook de ademhaling.
340
Wat veroorzaakt een diastolische disfunctie?
Een obstructie die de vulling van het hart belemmert ## Footnote Dit leidt tot een stijging van de diastolische druk in het rechter atrium.
341
Wat is het verschil tussen diastolische disfunctie door obstructie en die door myocardproblemen?
Bij obstructie is er niets mis met het myocard ## Footnote Opheffen van de obstructie kan leiden tot normalisatie van de hartfunctie.
342
Wat gebeurt er bij een ernstige obstructie van de a. pulmonalis?
Toename van de pulmonaire vaatweerstand (PVR) en falen van de pompfunctie van het rechter hart ## Footnote Dit leidt tot een afname van de voorbelasting van het linker hart.
343
Wat is het gevolg van een obstructie in de arteriën van de grote circulatie?
Toename van de nabelasting van het linker hart en afname van het hartminuutvolume ## Footnote Dit resulteert in hypoperfusie van de weefsels.
344
Hoe beïnvloedt obstructieve shock de zuurstoftransport en -consumptie?
De zuurstofaanvoer neemt af en zuurstofextractie is maximaal ## Footnote Zuurstofconsumptie neemt sterk af door de afname van het hartminuutvolume.
345
Wat is een belangrijke exponent van distributieve shock?
Septische shock ## Footnote Er zijn ook andere vormen van shock die onder deze noemer vallen.
346
Wat is anafylactische shock?
Een type I overgevoeligheidsreactie waarbij histamine vrijkomt en systemische vasodilatatie kan optreden ## Footnote Dit kan leiden tot shock.
347
Wat gebeurt er bij neurogene shock?
Verlies van neurogene vasotonie door een neurologisch insult ## Footnote Dit resulteert in verlaging van de systemische vaatweerstand.
348
Wat is de definitie van infectie?
Een ontsteking als reactie op de aanwezigheid van pathogene micro-organismen ## Footnote Dit kan ook de invasie door micro-organismen van normaal steriele weefsels omvatten.
349
Wat zijn de verschillende vormen van distributieve shock?
* Septische shock * Anafylactische shock * Neurogene shock * Hitteshock * (Endo)toxische shock ## Footnote Deze vormen hebben verschillende etiologieën maar delen de eigenschap van een stoornis in de distributie van het hartminuutvolume.
350
Wat is het Systemische inflammatoire respons syndroom (SIRS)?
De systemische ontstekingsreactie als respons op een grote variëteit aan ernstige klinische insulten zoals hitte, meervoudig trauma, en infectie. ## Footnote SIRS kan ook optreden bij immuungemedieerde aandoeningen, pancreatitis en brandwonden.
351
Definieer sepsis.
Het klinisch syndroom gedefinieerd door de aanwezigheid van zowel infectie als de systemische manifestatie van infectie (SIRS). ## Footnote De diagnose sepsis is vaak moeilijk vast te stellen.
352
Wat is Meervoudig orgaan disfunctie syndroom (MODS)?
Het disfunctioneren van meerdere orgaansystemen in de acuut zieke patiënt in het kader van SIRS. ## Footnote Homeostase kan niet worden gehandhaafd zonder interventie.
353
Wat is ernstige sepsis?
Sepsis die wordt gecompliceerd door orgaandisfunctie, zoals MODS of hypoperfusie van weefsels.
354
Definieer septische shock.
Sepsis in combinatie met acuut circulatoir falen gekarakteriseerd door arteriële hypotensie die persisteert ondanks vloeistoftherapie. ## Footnote Dit wordt niet verklaard door andere oorzaken.
355
Wat is hypotensie?
Systolische arteriële druk van minder dan 90 mmHg of gemiddelde arteriële bloeddruk van minder dan 60 mmHg. ## Footnote Ook een daling van de systolische bloeddruk van meer dan 40 mmHg van de basislijn telt mee.
356
Wat is distributieve shock?
Een situatie waarbij sepsis niet is bewezen, en het beter is om te spreken van distributieve shock.
357
Wat is het belangrijkste microbiële component betrokken bij ontstekingsreactie?
Endotoxine, specifiek lipopolysacharide (LPS), afkomstig van de celwand van Gramnegatieve bacteriën.
358
Wat zijn cytokinen?
Moleculen die een belangrijke rol spelen in het aantrekken en activeren van ontstekingscellen. ## Footnote Voorbeelden zijn tumor necrose factor-α (TNF-α), interleukine-1 (IL-1) en interleukine 6 (IL-6).
359
Wat zijn de klassieke verschijnselen van een ontsteking?
* Roodheid (rubor) * Verhoogde lokale warmte (calor) * Zwelling/oedeem (tumor) * Pijn (dolor) * Functieverlies
360
Wat is de hyperdynamische fase van distributieve shock?
Een fase waarin een toegenomen hartminuutvolume de afgenomen systemische vaatweerstand compenseert, leidend tot een vrijwel normale gemiddelde arteriële bloeddruk.
361
Wat gebeurt er met het hart tijdens de beginfase van septische shock?
Het hart kan het hartminuutvolume tot vier keer de normale waarde verhogen als reactie op de afname in arteriële bloeddruk.
362
Wat is de hypodynamische fase?
De fase waarin de gemiddelde arteriële bloeddruk niet meer kan worden gehandhaafd, met afname van de perfusie en mogelijk meervoudige orgaanfunctiestoornissen.
363
Wat zijn de effecten van systemische ontstekingsreactie op de circulatie?
* Afname van systemische vaatweerstand * Daling van gemiddelde arteriële bloeddruk * Afname van veneuze return
364
Wat is meervoudig orgaandisfunctie syndroom (MODS)?
Een aandoening waarbij de functies van meerdere organen ernstig verstoord raken in het kader van shock.
365
Wat zijn 'shockorganen'?
Organen die meer hyperemie en andere shockgerelateerde afwijkingen vertonen, zoals de lever, longen en nieren.
366
Wat is hypoxie?
Een tekort aan zuurstofaanbod aan de cel, wat leidt tot anaerobe glycolyse en lactaatproductie. ## Footnote Dit gaat samen met metabole acidose.
367
Wat zijn zuurstofradicalen?
Moleculen met een oneven aantal elektronen die schadelijk kunnen zijn voor celstructuren en celfuncties. ## Footnote Voorbeelden zijn superoxide en waterstofperoxide.
368
Wat zijn zuurstofradicalen?
Moleculen met een oneven aantal elektronen die schadelijk zijn voor cellen ## Footnote Voorbeelden zijn superoxide, waterstofperoxide en hydroxylmoleculen.
369
Welke rol spelen intracellulaire radicaal-vangers?
Ze maken gevormde zuurstofradicalen onschadelijk voordat ze schade kunnen aanrichten ## Footnote Voorbeelden zijn glutathionperoxidase, superoxidedismutase en katalase.
370
Wat gebeurt er tijdens ischemie met zuurstofradicalen?
Enzymen produceren zuurstofradicalen en de capaciteit van radicaalvangers neemt af.
371
Wat is reperfusieschade?
Schade door massale productie van zuurstofradicalen na herstel van zuurstofaanvoer.
372
Welke componenten worden beschadigd door zuurstofradicalen?
* Enzymen * Structurele eiwitten * Mitochondriale membranen * Lysosomen * Genetisch materiaal * Celmembraan
373
Wat zijn cytokinen?
Polypeptiden die de werking van cellen modificeren door binding aan receptoren.
374
Noem belangrijke pro-inflammatoire cytokinen.
* Tumor necrose factor-α (TNF-α) * Interleukine-1 (IL-1) * Interleukine 6 (IL-6)
375
Wat is de functie van stikstofoxide (NO) in het lichaam?
Vasodilatatie en beïnvloeding van hypotensie tijdens septische shock.
376
Wat veroorzaakt trombocytenactiverende factor (PAF)?
Pulmonaire en systemische vasoconstrictie, trombocytenaggregatie en verhoogde microvasculaire permeabiliteit.
377
Wat zijn eicosanoïden?
Producten van arachidonzuur die als second messengers fungeren.
378
Wat gebeurt er met de stollingscascade tijdens acute ontsteking?
Er is een toename van fibrinogeen en kinines, en normale anticoagulerende mechanismen worden onderdrukt.
379
Wat is de rol van complement in ontstekingen?
Activatie leidt tot chemotaxis van leukocyten en verhoogde capillaire permeabiliteit.
380
Wat zijn ß-endorfinen?
Endogene opioïden die vrijkomen bij septische shock en hypotensieve effecten hebben.
381
Wat zijn de verschijnselen van hypovolemische shock tijdens de compensatiefase?
* Normale arteriële bloeddruk * Tachycardie * Korte capillaire vullingstijd * Verhoogde ademfrequentie
382
Wat zijn de symptomen van de decompensatiefase van hypovolemische shock?
* Verminderde alertheid * Langere capillaire vullingstijd * Bleke slijmvliezen * Oligurie
383
Wat is kenmerkend voor de terminale fase van hypovolemische shock?
Duidelijke achteruitgang van organen, ernstige hypotensie en geen urineproductie.
384
Wat zijn de symptomen van cardiogene shock?
* Sloomheid en inactiviteit * Lage polsdruk * Vergrote hartdemping * Cyanotische slijmvliezen
385
Wat zijn de verschijnselen van obstructieve shock?
* Gestuwde centrale venen * Afwezige ictus cordis * Gedempte harttonen
386
Wat zijn de kenmerken van de hyperdynamische fase van distributieve shock?
* Depressieve mentale toestand * Tachycardie * Hoge polsdruk * Verkorte capillaire vullingstijd
387
Wat gebeurt er tijdens de hypodynamische fase van distributieve shock?
* Verhoogde depressie * Lage polsdruk * Verlengde capillaire vullingstijd * Bleke of cyanotische slijmvliezen
388
Wat zijn de twee belangrijke aspecten van shocktherapie?
* Het wegnemen van de oorzaak van de shock * Behandelen van de gevolgen van de shock
389
Wat zijn de twee belangrijke aspecten van de behandeling van shock?
Het wegnemen van de oorzaak van de shock en het behandelen van de gevolgen van de shock ## Footnote Dit omvat vooral herstel van de circulatoire componenten.
390
Waarom is het wegnemen van de oorzaak van shock belangrijk?
Het is essentieel om stabilisatie van de toestand van de patiënt te verkrijgen ## Footnote Voorbeelden zijn het stoppen van bloeden bij hypovolemische shock en het wegnemen van de ontstekingshaard bij septische shock.
391
Wat is een belangrijk onderdeel van het behandelen van de gevolgen van shock?
Zuurstoftherapie ## Footnote Dit omvat het optimaliseren van het zuurstoftransport van de buitenlucht naar de weefsels.
392
Wat houdt zuurstoftherapie in?
Het verhogen van de zuurstofconcentratie in de ingeademde lucht en eventueel mechanische beademing ## Footnote Dit is belangrijk voor het herstel van het zuurstofaanbod aan de weefsels.
393
Wat is vloeistoftherapie?
Het intraveneus toedienen van vloeistoffen om het circulerend volume en de weefselperfusie te herstellen ## Footnote Dit is een van de belangrijkste pijlers in de behandeling van shock.
394
Waarom is voorzichtigheid geboden bij vloeistoftherapie bij cardiogene shock?
Er is vaak sprake van overhydratie met gegeneraliseerd oedeem, ascites en longoedeem ## Footnote Dit kan vloeistoftherapie zelfs gecontraïndiceerd maken.
395
Welke producten zijn beschikbaar voor vloeistoftherapie?
Kristallijne en colloïdale vloeistoffen, plasma en vol bloed ## Footnote De keuze hangt af van de situatie.
396
Wat zijn vasoactieve stoffen?
Stoffen die de clinicus kan gebruiken om cardiovasculaire stoornissen van shock te behandelen ## Footnote Bekende stoffen zijn adrenaline, noradrenaline, dopamine en dobutamine.
397
Wat zijn de twee belangrijke regels voor het gebruik van vasoactieve stoffen?
Gebruik deze middelen vooral nadat de vochtbalans is hersteld en overdaad schaadt ## Footnote Dit is belangrijk voor effectieve behandeling.
398
Vul in: Het herstel van het zuurstofaanbod aan de weefsels is een belangrijk onderdeel van _______.
Zuurstoftherapie
399
Waar richt de behandeling van shock zich op?
Het wegnemen van de oorzaak van de shock en het behandelen van de gevolgen ## Footnote Dit omvat vooral herstel van de circulatoire componenten.
400
Wat zijn middelen die vasodilatatie veroorzaken en waarvoor worden ze gebruikt?
Ze worden gebruikt om de nabelasting van het hart te verminderen bij cardiogene shock ## Footnote Vasodilatatoren zijn belangrijk in de behandeling van hartproblemen zoals cardiogene shock.
401
Wat is de systemische ontstekingsreactie?
Een reactie die door lipopolysachariden en andere macromoleculaire componenten van bacteriën in gang wordt gezet ## Footnote Deze reactie kan leiden tot verschillende therapieën zoals hemodialyse en het gebruik van antistoffen.
402
Welke therapieën zijn ontwikkeld om de systemische ontstekingsreactie te modelleren?
* Hemodialyse * Antistoffen tegen ontstekingsmediatoren * Zuurstofradicalenvangers * Manipulatie van ontstekingsmediatoren ## Footnote Deze therapieën zijn niet altijd even succesvol door bijwerkingen en de complexiteit van ontstekingsprocessen.
403
Wat zijn de uitgangspunten voor doelgerichte therapie bij ernstige shock en sepsis?
* Vroeg en snel ingrijpen * Nastreven van vooraf opgestelde kritieke doelen * Behandeling op basis van wetenschappelijke onderbouwing * Vastleggen van behandelingen in protocollen ## Footnote Deze uitgangspunten helpen bij het verbeteren van behandelingsresultaten.
404
Wat zijn tumoren of neoplasieën?
Overdadige nieuwvormingen van cellen zonder fysiologische functie ## Footnote Tumoren kunnen goedaardig (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.
405
Wat is het belangrijkste onderscheid tussen benigne en maligne tumoren?
Benigne tumoren hebben lokale en expansieve groei; maligne tumoren infiltratieve groei en metastaseren ## Footnote Dit onderscheid is cruciaal voor de behandeling en prognose.
406
Wat zijn paraneoplastische syndromen?
Klinische verschijnselen veroorzaakt door tumoren die niet gerelateerd zijn aan de primaire tumor of metastasen ## Footnote Deze syndromen kunnen soms zelfs levensbedreigender zijn dan de tumor zelf.
407
Wat is hypercalciëmie en wat is de meest voorkomende oorzaak ervan?
Hypercalciëmie is een verhoogd calciumgehalte in het bloed, vaak gerelateerd aan kanker ## Footnote Humorale hypercalciëmie ten gevolge van maligniteit is de meest voorkomende oorzaak.
408
Wat is het effect van PTH-rP in relatie tot hypercalciëmie?
Het is een peptide dat door tumoren wordt geproduceerd en aan de basis ligt van humorale hypercalciëmie ## Footnote PTH-rP heeft eigenschappen van parathyreoïdhormoon en beïnvloedt botten, nieren en het maag-darmkanaal.
409
Wat zijn de typische symptomen van kankercachexie?
* Anorexie * Misselijkheid * Gewichtsverlies ## Footnote Kankercachexie is een syndroom dat leidt tot een verminderde kwaliteit van leven.
410
Hoe verandert de glucosemetabolisme bij kankerpatiënten?
De tumor zorgt voor netto energiewinst, terwijl de patiënt netto energieverlies heeft ## Footnote Tumoren gebruiken glucose op een inefficiënte manier, wat leidt tot een negatieve energiebalans.
411
Wat is de relatie tussen insulineresistentie en kanker?
Er is een defect in de insulinereceptor of een abnormaliteit in de signaaltransmissie, wat leidt tot glucose-intolerantie ## Footnote Dit kan al optreden voordat andere symptomen van kankercachexie zich manifesteren.
412
Wat is het effect van kankercachexie op eiwitbalans?
Eiwitafbraak overtreft eiwitsynthese, resulterend in een negatieve stikstofbalans ## Footnote Dit kan invloed hebben op wondgenezing, immuunsysteem en gastro-intestinale functies.
413
Wat zijn de veranderingen in vetmetabolisme bij kankerpatiënten?
* Lagere HDL-waarden * Hogere vrije vetzuren * Verhoogde triglyceriden ## Footnote Dit wijst op afgenomen lipogenese en toegenomen lipolyse.
414
Wat zijn de effecten van afgenomen lipogenese en toegenomen lipolyse bij kankercachexie?
Significant verhoogde vrije vetzuren, totaal triglyceride en VLDL. ## Footnote Dit is ook versterkt door insulineresistentie.
415
Waarom kunnen diëten met een hoog vetgehalte gunstig zijn voor patiënten met kankercachexie?
De meeste tumorcellen kunnen vet niet goed gebruiken als energiebrandstof. ## Footnote Onderzoek toont aan dat sommige triglyceriden en vetzuren kankercachexie kunnen verminderen.
416
Welke vetzuren hebben anticarcinogene eigenschappen?
Omega-3 type meervoudige onverzadigde vetzuren. ## Footnote Deze zijn te vinden in visolie.
417
Wat zijn mogelijke oorzaken van anemie bij kankerpatiënten?
Anemie ten gevolge van chronische ziekte, myeloftisis, bloedverlies, immuungemedieerde hemolytische anemie, microangiopathische hemolytische anemie. ## Footnote Elk van deze oorzaken heeft zijn eigen mechanisme en gevolgen.
418
Wat is een kenmerk van anemie ten gevolge van chronische ziekte?
Verkorte levensduur van de erytrocyt van 120 dagen naar 60-90 dagen. ## Footnote Dit type anemie is normocytaire, normochrome en non-regeneratief.
419
Wat is myeloftisis en hoe kan het anemie veroorzaken?
Infiltratie van het beenmerg door tumorcellen die normaal beenmerg verdringen. ## Footnote Dit gebeurt meestal als een late complicatie van kanker.
420
Wat kan leiden tot anemie als gevolg van bloedverlies?
Paraneoplastische ulceratie in de maag en duodenum. ## Footnote Dit kan gezien worden bij mastocytomen en gastrinomen.
421
Wat is immuungemedieerde hemolytische anemie (IHA)?
Anemie die bij honden en katten voorkomt in combinatie met hematopoëtische tumoren. ## Footnote Het is een reactie van het immuunsysteem tegen de eigen rode bloedcellen.
422
Wat is polycytemie?
De aanwezigheid van meer dan het normale aantal erytrocyten in het bloed. ## Footnote Dit is een zeldzaam paraneoplastisch syndroom bij honden en katten.
423
Welke tumoren zijn vaak verantwoordelijk voor polycytemie?
Primaire en secundaire niertumoren. ## Footnote Ectopische productie van erytropoëtine kan ook bijdragen.
424
Wat zijn de klinische verschijnselen van polycytemie?
Hyperviscositeit van het plasma, vaatdilatatie, verminderde doorbloeding van kleinere bloedvaten. ## Footnote Dit leidt tot weefselhypoxie, bloedingen en trombose.
425
Wat is pancytopenie?
Een tekort aan alle bloedcellen, vaak geassocieerd met oestrogeenproducerende tumoren. ## Footnote Dit kan leiden tot algehele beenmergdepressie.
426
Wat zijn mogelijke oorzaken van trombocytopenie bij kankerpatiënten?
Verkorte levensduur van trombocyten, immuungemedieerde trombocytopenie. ## Footnote Trombocytopenie komt voor in ongeveer 40% van de honden met kanker.
427
Wat is diffuse intravasale stolling (DIS)?
Een afwijking die vaak voorkomt bij agressieve maligne tumoren in een vergevorderd stadium. ## Footnote Tumoren kunnen stoffen produceren die de stollingscascade activeren.
428
Wat is hyperviscositeit van het plasma?
Verhoogde viscositeit door cellulaire of oplosbare componenten. ## Footnote Dit kan leiden tot verhoogde bloedingsneiging en cardiovasculaire problemen.
429
Wat zijn de symptomen van het hyperviscositeitsyndroom?
Bloedingsneiging, depressie van het centraal zenuwstelsel, nierbeschadiging. ## Footnote Dit syndroom kan ook acute blindheid veroorzaken door problemen in de retina.
430
Wat is hypertrofische osteoartropathie?
Een botaandoening gekenmerkt door pijnlijke periostale zwelling van de poten. ## Footnote Het wordt vaak gezien bij ruimte-innemende processen in de thorax.
431
Wat kan hypertrofische osteoartropathie veroorzaken?
Tumoren in de thorax, buik, nieren, blaas of bekken. ## Footnote De exacte oorzaak is onbekend, maar afwijkingen in groeihormoonproductie kunnen een rol spelen.
432
Wat is de belangrijkste zorg bij voedselproducerende landbouwhuisdieren met betrekking tot intoxicaties?
De consument vrijwaren van residuen van toxinen in de voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong.
433
Wat is het probleem met antidota bij intoxicaties?
Het aantal toxinen is vaak groter dan het aantal beschikbare antidota, en monotherapie met een antidotum is vaak onvoldoende.
434
Wat zijn de belangrijkste stappen bij de opvang van een patiënt met acute intoxicatie?
* Eerste opvang * Voorkomen van verdere blootstelling * Stabilisatie van vitale systemen * Ondersteunende therapie * Continue klinische evaluatie * Verwijderen van het vergif * Toediening van een specifiek antidotum * Verzamelen van bewijzen voor de intoxicatie
435
Wat zijn voorbeelden van stoffen die intoxicaties bij dieren kunnen veroorzaken?
* Geneesmiddelen * Bestrijdingsmiddelen * Huishoudelijke middelen * Oplosmiddelen * Planten en paddenstoelen * Gassen en dampen * Overige stoffen
436
Wat zijn enkele veelvoorkomende symptomen van een intoxicatie?
* Braken * Diarree * Bewustzijnstoornissen * Ataxie * Paralyse * Tremor * Convulsies * Hyperthermie * Hypothermie * Dyspneu
437
Wat zijn de criteria voor een definitieve diagnose van een intoxicatie?
* Patiënt moet in contact zijn geweest met het vergif * Kenmerkende symptomen moeten aanwezig zijn * Tijdstip van symptomen moet in relatie staan tot inname vergif * Aantonen van het vergif via chemische analyse
438
Wat is de rol van geactiveerde kool bij de behandeling van intoxicaties?
Het absorbeert moleculen van organische stoffen en voorkomt opname van potentiële vergiften in het maag-darmkanaal.
439
Wat zijn contra-indicaties voor het opwekken van braken?
* Caustische stoffen * Oliën * Zeep * Ernstige hartproblemen * Hemorragische diathese * Neurologische afwijkingen * Zeer jonge pups of kittens
440
Wat is het meest betrouwbare braakmiddel voor honden?
Apomorfine
441
Wat moet er gebeuren bij opname van toxische stoffen via de huid?
De patiënt moet gewassen worden met een milde alkalische shampoo of afwasmiddel, tenzij de huid beschadigd is.
442
Wat is de behandeling bij opname via de conjunctiva?
De conjunctivazak moet gespoeld worden met lauwe fysiologische zoutoplossing of lauw kraanwater.
443
Wat zijn corrosieve stoffen?
Zware zuren met een pH lager dan 2 en sterke basen met een pH hoger dan 12,5.
444
Wat zijn de symptomen van een intoxicatie met anticoagulantia?
Hemorragische diathese met bloedingen in de huid en slijmvliezen.
445
Wat is het doel van stabilisatie bij een patiënt met intoxicatie?
Vaststellen van een levensbedreigende situatie en directe behandeling daarvan.
446
Wat is een belangrijke stap na het opwekken van braken?
Geactiveerde kool pas geven nadat het braken is gestopt.
447
Wat is het risico van het gebruik van geactiveerde kool met caustische stoffen?
Geactiveerde kool bindt deze stoffen niet.
448
Wat kan de opname van vetoplosbare stoffen via de huid versnellen?
Beschadigingen van de huid.
449
Wat zijn de effecten van gastro-intestinale laxeermiddelen bij intoxicaties?
Zorgen voor snellere passage van kool en toxine via het maag-darmkanaal.
450
Wat moet er gedaan worden als de patiënt in slechte lichamelijke toestand is?
Er moet een spoedprotocol worden gevolgd.
451
Wat zijn corrosieve stoffen?
Sterke zuren met een pH lager dan 2 en sterke basen met een pH hoger dan 12,5. ## Footnote Voorbeelden zijn antiroestmiddelen, toiletreinigers, batterijen, afvoerontstoppers, afwasmiddelen en loogmiddelen.
452
Hoe beïnvloeden alkalische stoffen het lichaam?
Ze veroorzaken necrose, die tot een diepe laesie kan leiden.
453
Wat is het effect van zuren op het lichaam?
Ze veroorzaken coagulatienecrose die zelden de gehele mucosa penetreert.
454
Wat moet er gedaan worden bij orale inname van corrosieve stoffen?
De corrosieve stof moet met water of melk worden verdund.
455
Waarom is neutralisatie van sterke zuren met zwakke basen af te raden?
Het kan leiden tot een exothermische reactie met extra weefselschade en gasontwikkeling.
456
Wat is de risico van braken en lavage van de maag na inname van corrosieve stoffen?
Het kan een tweede blootstelling van de slokdarm en mond aan het corrosieve middel veroorzaken.
457
Waarom is geactiveerde kool ineffectief bij blootstelling aan sterke zuren of basen?
Omdat het niet helpt bij de neutralisatie van deze stoffen.
458
Hoe moet huid- of oogcontact met corrosieve stoffen worden behandeld?
Met overvloedige spoeling van het blootgestelde lichaamsdeel.
459
Wat is belangrijk bij het spoelen na blootstelling aan corrosieve stoffen?
Het is belangrijk om zo snel mogelijk de corrosieve stof te verdunnen en weg te spoelen.
460
Wat zijn antidota?
Tegengiffen die werken op verschillende werkingsmechanismen.
461
Waarom is aanvullende ondersteuning vaak nodig bij antidotumgebruik?
Om de patiënt spoedig te laten herstellen.
462
Wat moet er in overweging worden genomen bij het toedienen van een antidotum?
Of het antidotum zelf toxisch kan zijn.
463
Wat gebeurt er na de absorptie van veel toxinen in de lever?
Ze worden omgezet in inactieve, waterige metabolieten of glucuroniden.
464
Wat is een belangrijke rol van stoffen in de lever die in toxische metabolieten worden omgezet?
Ze kunnen ernstige toxiciteit veroorzaken, zoals bij paracetamol en aflatoxine.
465
Wat is de functie van bacteriën in het distale deel van de darm met betrekking tot toxines?
Ze kunnen het toxine deglucuronideren, waardoor het weer wordt opgenomen.
466
Hoe kan de enterohepatische kringloop worden onderbroken?
Door regelmatig (kleinere) hoeveelheden geactiveerde kool toe te dienen.
467
Wat is geforceerde diurese?
Een techniek om de renale uitscheiding van wateroplosbare metabolieten in de urine te verhogen.
468
Wat kan de nefrotoxiciteit van een toxine beïnvloeden?
Verdunning.
469
Wat is 'ion trapping'?
Een methode om terugresorptie te voorkomen door de pH van de urine te beïnvloeden.
470
Wat zijn enkele technieken voor ontgifting?
Peritoneale dialyse, hemoperfusie, hemodialyse.
471
Waarom is continue klinische evaluatie nodig bij kritische patiënten?
Om vitale systemen te blijven controleren na de eerste behandeling.
472
Wat moet er rekening mee worden gehouden bij de controle van patiënten na intoxicatie?
Vertraagde intoxicatieverschijnselen en secundaire orgaanstoornissen.