WC04 - B-cellen en type adaptief Flashcards
Wanneer de antigeen specifieke receptor op een naïeve B-cel zijn antigeen met een optimale fit bindt, ondergaat hij een activatiesignaal, zo gezegd signaal 1. We behandelen eerst de T-cel onafhankelijke responsen. Waarop berust activatie van deze B-cellen?
Signaal 1: antigeen bindt aan B-cel receptor
Signaal 2: wordt geleverd door het antigeen zelf, bijv. via TLR
Wanneer de B-cel wel is geactiveerd (signal1), maar het antigeen niet aan de TI voorwaarden voldoet, is de enige mogelijkheid voor de B-cel om niet verloren te gaan, T-cel help te krijgen in de T-cel afhankelijke route, verreweg de meest voorkomende en belangrijkste route van B-cel maturatie.
Wat doet de B-cel met het gebonden materiaal en wat is de cruciale voorwaarde ten aanzien van het gebonden materiaal om T-cel hulp te kunnen krijgen?
Er vindt dan endocytose plaats, wat wordt gevolgd door processing en presentatie van het antigeen via MHCII.
Hiervoor moet wel herkenning door TCR op CD4+ T-cel plaatsvinden.
Als een Th-cel aanwezig is die het MHCII gepresenteerde peptide via de TCR herkent, welke extra moleculen moeten nu een interactie aangaan om activatie signaal 2 aan de B cel te geven?
Co-stimulatoire moleculen (CD40 - CD40L)
Als de B cel geen relevante T-cel help zal kunnen krijgen omdat er geen Th-cellen voorhanden zijn die het gepresenteerde peptide herkennen, wat gebeurt er dan met de B-cel?
De cel gaat dood
Het resultaat van c) is een “fully licensed” B-cel. Wat is nu de eerste stap van de B-cel om een rol van betekenis te kunnen gaan vervullen?
De cel gaat delen
Welk uniek proces wordt tijdens deze activiteit in gang gezet (Normaliter zal dit proces dus alleen in de T-cel afhankelijke route plaats vinden)?
Somatische hyper mutatie (er ontstaan veel punt mutaties in de specifieke delen van het DNA, waardoor er meer variatie komt)
Geef aan hoe het proces heet waarbij de betere antigeenbindende cellen overblijven?
Affinity maturation (positieve selectie)
1) Welke bijzondere switch kunnen B-cellen in de loop van dit proces maken en 2) wat is de drijvende kracht hierachter?
- Gen herschikking zware keten met instandhouding specificiteit (VDJ combinatie)
- Door T-cellen geproduceerde cytokines, waarbij verschillende cytokines verschillende class switches induceren
Welke twee karakteristieke celtypen zijn het eindproduct van het proces en wat is hun functie?
Geheugen B-cellen (om dezelfde infectie in de toekomst te kunnen bestrijden) en plasma B-cellen (om antistoffen te produceren)
Waar vinden de verschillende stappen in B cel activatie plaats en waar bevinden de resulterende plasmacellen en memory B cellen zich?
De plasmacellen gaan naar het beenmerg, en de memory B-cellen circuleren door het bloed en lymfe
Welke truc is er hier gebruikt?
Bij babies kan er geen T-cel onafhankelijke B-cel activatie plaatsvinden, en dus wordt het omgezet in T-cel afhankelijk.
Noem 5 mechanismen waardoor antilichamen bijdragen aan het elimineren van antigeen.
CAANO:
1. Complement activatie
2. Agglutinatie
3. ADCC
4. Neutralisatie
5. Opsonisatie
Wat houdt opsonisatie in?
Het antilichaam bindt aan een bacterie en kan dan herkend worden door een macrofaag receptor en kan deze makkelijker binden
Wat houdt agglutinatie in?
De antigenen binden aan de pathogenen, waardoor deze verklonteren en moeilijker kunnen bewegen. Hierdoor worden ze ook makkelijker door macrofagen opgenomen, en dit werkt goed tegen grotere deeltjes
Wat houdt neutralisatie in?
De antistoffen binden aan de pathogeen, waardoor het niet meer aan de receptor van de cellen kan binden
Wat houdt complement activatie in?
Hierdoor can C1q binden en hierdoor ontstaat de complement cascade
Bij de verschillende effectormechanismen zijn verschillende antilichaam isotypen betrokken. Samenvattend, waarop berust het verschil in hun werking?
Het verschil berust op verschillende zware ketens. Verder kunnen ze andere effector moleculen binden (zie tabel), kunnen ze andere vormen hebben (pentamore), en komen ze op verscheidene plekken voor.
Een virale infectie die via de bovenste luchtwegen infecteert waarbij een viremie optreedt tijdens de infectie
a) intracellulair en in het bloed tijdens de viremie
b) NK cellen
c) CD8 cytotoxische T-cellen, neutraliserende antilichamen/antistoffen
Een extracellulaire bacteriële infectie
a) extracellulair
b) macrofagen/neutrofielen, complement
c) CD4 Th17 responsen, neutraliserende antilichamen/antistoffen
Een intracellulaire bacteriële infectie in een macrofaag
a) intracellulair (endosomaal)
b) macrofagen
c) CD4 Th1 responsen - macrofaag activatie
Een parasitaire infectie (bijv. een spoelworm infectie)
a) extracellulair, tijdens de migratie soms ook in andere organen
b) mast cellen, eosinofielen
c) CD4 Th2 responsen, neutraliserende antilichamen/antistoffen productie (met name IgE)
Invasieve gisten en schimmels zoals Candida en Aspergillus (vaak facultatief intracellulair)
a) extracellulair
b) complement activatie, neutrofielen, NK cellen
c) CD4 Th2 respons - macrofaag activatie
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van CDV (canine distemper virus)?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van het influenza A virus?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van mycobacterium paratuberculosis?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van Leishmania donovani?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van listeria monocytogenes?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van Trichinella spiralis?
Welke onderdelen van het innate en adaptive immuunsysteem spelen een rol bij de eradicatie van staphylococcus aureus?
