WC06 - Influenza Flashcards

1
Q

Tot welke orde, familie, subfamilie, genus behoort Influenza A?

A

Orde: articulaviralis
Familie: orthomixoviridae
Genus: influenza a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke diersoorten kan dit virus infecteren?

A

Pluimvee, paard, varken, mens, watervogels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de virusstructuur en morfologie van influenza A

A

Envelop, pleiomorf (veel vormen), nucleocapside is om het RNA heen om te beschermen, helicaalvormig, 80-120 nm groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke eiwitten is het viruspartikel opgebouwd?

A

In het virus zit polymerase, N en H, M1 en M2, zijn kanaaltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zijn er verschillende subtypen influenza A virussen (en hoeveel)? En waarin verschillende deze virussen?

A

Ja, 18H types en 11N types, waardoor je verschillende virussen krijgt met verschillende antilichamen responsen (serologisch verschillend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de genoomstructuur van influenza a

A

Negatief RNA virus, enkelstrengs, 8 RNA segmenten, niet 1 RNA molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verwante virussen: noem andere genera binnen de familie waartoe influenza A virussen behoren. Welke virussoorten behoren tot hetzelfde genus? (Wat zijn de overeenkomsten en verschillen wat betreft virusstructuur en genoom?)

A

Influenzavirus A infecteert mensen, verschillende andere zoogdieren en vogels en veroorzaakt alle grieppandemieën
Influenzavirus B infecteert mensen en zeehonden
Influenzavirus C infecteert mensen, varkens en honden
Influenzavirus D infecteert varkens en runderen
Isavirus infecteert Atlantische zalm
Thogotovirus infecteert teken, steekmuggen en zoogdieren
Quaranjavirus infecteert geleedpotigen en vogels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf voor het virus de vijf stappen van de virale levenscyclus en geef aan waar in de cel deze stappen plaatsvinden.

A
  • Attachment: binding van het virus aan de celmembraan van de gastheercel
  • Penetration: het binnendringen van het virus in de cel
  • Uncoating: Het membraan dat om het RNA van het virus ligt wordt weggehaald waarna het RNA in het cytoplasma terecht komt.
  • Replication: het negatieve RNA moet worden omgezet naar positief RNA waarna het getrancribeerd kan worden, daarna vindt translatie plaats en als laatst wordt het genoom gerepliceerd.
  • Assembly: het gerepliceerde RNA wordt weer in een membraan geplaatst en komt dan via het celmembraan van de gastheercel weer vrij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke receptor wordt gebruikt om de cel binnen te komen?

A

Virus partikels hechten aan cellen door het geactiveerde hemagglutinine op de virale envelop aan siaalzuur-bevattende receptoren op het plasmamembraan van de target cel te binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Via welke route komt het virus de cel binnen?
Welke virale eiwitten spelen hierbij een rol?

A

Door receptor gemedieerde endocytose.
Onder invloed van M2 (matrix protein 2), die voor de dissociatie van M1 zorgt, verlaat het virus virale envelop. Dit gebeurt in het endosoom. De virale envelop fuseert met het endosomale membraan waardoor het RNA, nucleoprotein en polymerase eiwitten in het cytoplasma terecht komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Op welke locatie vindt transcriptie en genoomreplicatie plaats?

A

In de celkern van de gastheer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke eiwitten worden er geproduceerd? Hoe en waar in de cel?

A

Er worden 11 eiwitten geproduceerd, waarbij 3 RNA polymerases, eiwitten belangrijk voor de vorming van de capside (NP, NS1 en NS2). Daarnaast worden de membraaneiwitten M1 en M2 ook geproduceerd en HA en NA, die een rol spelen bij de virale binding en release van de gastheercel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar vindt assemblage plaats?
Hoe komen de virale genomen op die plek?
Hoe vindt de release plaats?

A

Budding aan de celwand
Deze worden door het ER en golgi op het membraan gebracht
Budding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe lang duurt de infectiecyclus? Hoeveel virus wordt er geproduceerd per cel?

A

De gemiddelde levensduur van geïnfecteerde cellen is ∼11 h, en de halfwaardetijd van vrij infectieus virus is ∼3 h. Één geïnfecteerde cel kan ∼22 nieuwe productieve infecties produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar komt het virus de gastheer binnen? En waar vindt de initiële infectie/virusreplicatie plaats?

A

Slijmvliezen, luchtwegen en conjuctiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke orgaansystemen zijn betrokken bij infectie?

A

Mucuslaag en luchtwegen, cilia

17
Q

Hoe verloopt de infectie in de gastheer? Veroorzaakt het virus een acute/persisterende infectie?

A

Komt in respiratiore binnen, hecht aan epitheel cellen en vormt een acute infectie

18
Q

Welke rol speelt het immuunsysteem in de pathogenese? Hoe ontsnapt het virus aan het immuunsysteem?

A

Antigene drift, mutaties veranderen antilichamen, antigene verschuiving, strengen van virus combineren waardoor er verschillende eiwitten op mantel zitten.
Het kan de respons van adaptieve imuunsysteem remmen

19
Q

Welke klinische verschijnselen worden waargenomen?

A

Koorts, hoesten, keelpijn, roodheid slijmvliezen. Epitheelcel schade, onsteking en exsudaat. In het ergste geval leidt het tot de dood

20
Q

Wordt de virusinfectie vaker waargenomen bij oudere of jongere dieren, bij mannelijke / vrouwelijke, of bij bepaalde huisvestingsvormen?

A

Infectie en ziekte komt vooral bij jonge dieren voor, minder sterke afweer
Mannen boven 50 zijn gevoeliger, vrije uitloop vogels, wet markets, wadden en bij dierenarts.

21
Q

Hoe vindt virus overdracht plaats? Is dit anders bij andere dieren?

A

Luchtwegen, zit in aerosolen voor aantal uur, 2 dagen op harde oppervlakken
Wordt tussen dieren veel doorgegeven via oppervlaktewater, feces en oraal, en er zijn vaak door jonge vogels grotere uitbraken

22
Q

Wordt de epidemiologie gekenmerkt door locale
uitbraken/endemiciteit/pandemieen/zoonose/seizoensvariatie?

A

Komt voor in pandemien, is een zoonose, wat vaak ook pandemie veroorzaakt. Voorkomen door onderzoeken van nieuwe mutaties. Is al heel lang een pandemie, bijv. spaanse griep in 1918, of 2009 mexico.

23
Q

Wat is er bekend over de morbiditeit en mortaliteit van het virus?

A

Morbiditeit: in nederland komt het elk jaar voor, vooral onder pluimvee en wilde vogels
De mortaliteit hangt af van de stam en ligt tussen de 0-100%

24
Q

Welke diagnostische testen worden er gebruikt om het virus of antilichamen daartegen aan te tonen?

A

Bij vogelgriep elk jaar ELISA screening, bij mensen vaak PRC
Antigen test bestaat, minder nauwkeurig, maar makkelijk en snel.

25
Q

Is er een vaccin beschikbaar? Indien ja, welk type vaccin wordt er op het moment toegepast en in welke landen?

A

Egg based vaccines, wordt vooral in mexico, egypte, china, gebruikt. Geinactiveerde AI vaccin

26
Q

Richt het vaccin zich op zowel de humorale als de cellulaire afweer?

A

Humorale afweer; het virus wordt ook buiten de cel herkend

27
Q

Welke hygiënische maatregelen kunnen er getroffen worden om te voorkomen dat het virus spreidt?

A

Kippen gescheiden houden van wilde vogels, werknemers opleiden, quarantaine, stallen ruimen, luchtfilters, geen apparaten delen.

28
Q

Wat gebeurt er zodra het virus aanwezig is in een populatie dieren? Is ruimen een optie of verplichting?

A

Besmette bedrijven worden door NVWA geruimd. Ophok en afschermplicht. Binnen 1 km ook geruimd, binnen 3 km getest

29
Q

Zijn er mogelijkheden voor de toepassing van antivirale middelen? Wat is het mechanisme van de virale middelen?

A

Antivirale middelen worden vaak niet gebruikt om mutatie te voorkomen, vooral preventie en ondersteunende zorg