Fysica - 6 Warmte Flashcards

1
Q

Wat geeft de grootheid temperatuur aan?

A

de gemiddelde snelheid waarmee de moleculen bewegen en dus de gemiddelde kinetische energie van de moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe hoger de temperatuur, hoe … de moleculen bewegen.
Hoe lager de temperatuur, hoe … de moleculen bewegen

A

SNELLER - TRAGER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarmee met je de temperatuur op een indirecte manier?

A

met een thermometer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt een vloeistofthermometer?

A

Daarbij botsen trillende lichaamsdeeltjes via het glas tegen de vloeistofmoleculen in de thermometer.

Hoe sneller de moleculen bewegen, hoe meer ruimte ze innemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

SI-eenheid van temperatuur

A

kelvin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

WAAR of NIET WAAR:
De temperatuur is een indicatie voor de gemiddelde snelheid van moleculen.

A

Waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

WAAR of NIET WAAR:
Alle moleculen van eenzelfde soort hebben altijd dezelfde snelheid.

A

Niet waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

WAAR of NIET WAAR:
Een thermometer meet de temperatuur op een directe manier.

A

Niet waar

-> de gemiddelde snelheid van de moleculen kun je niet meten. Daarom gebruik je andere grootheden of verschijnselen die van de temperatuur afhankelijk zijn. Een thermometer meet de temperatuur op een indirecte manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de totale kinetische energie van moleculen in een systeem?

A

de inwendige kinetische energie U(k) van het systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

SI-eenheid inwendige kinetische energie U(k).

A

joule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Van wat zijn de cohesiekrachten van moleculen in een systeem afhankelijk?

A

Afhankelijk van de afstand tussen de moleculen.

Moleculen bezitten dus potentiële energie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer verandert de potentiële energie van moleculen in een systeem?

A

als de afstand tussen de moleculen verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de totale potentiële energie van moleculen in een systeem?

A

de inwendige potentiële energie U(p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de totale inwendige energie U of de thermische energie?

A

de som van de inwendige kinetische energie U(k) en de inwendige potentiële energie U(p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als de inwendige kinetische energie toeneemt zonder dat je energie toevoegt, zal de inwendige potentiële energie … en omgekeerd.

A

afnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als 2 systemen met een verschillende temperatuur met elkaar in contact komen, gaat een hoeveelheid energie van het systeem met de … temperatuur over naar het systeem met de … temperatuur.

A

HOOGSTE - LAAGSTE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet het wanneer 2 systemen tot een gemeenschappelijke temperatuur bereiken?

A

thermisch evenwicht T(e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar ligt de evenwichtstemperatuur?

A

Tussen de begintemperaturen van de 2 systemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is warmte?

A

De overgedragen inwendige energie van een systeem met een hogere temperatuur naar een systeem met een lagere temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe wordt de hoeveelheid uitgewisselde energie genoemd?

A

de warmtehoeveelheid Q (quantity of heat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Op welke 3 manieren kan warmte worden overgedragen?

A

geleiding, stroming en straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is geleiding bij het overdragen van warmte?

A

Overdracht van inwendige energie door botsingen tussen naburige moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

ander woord voor geleiding?

A

conductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is stroming bij het overdragen van warmte?

A

Overdracht van inwendige energie door verplaatsing van verwarmde materie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ander woord voor stroming?

A

convectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is straling bij het overdragen van warmte?

A

Overdracht van inwendige energie zonder tussenkomst van materie.

Elk systeem op een bepaalde temperatuur zendt straling uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

ander woord voor straling?

A

radiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

WAAR of NIET WAAR:
De hoeveelheid uitgewisselde warmte zorgt niet altijd voor een temperatuurverandering?

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe noem je de toegevoegde warmte als je op een thermometer de temperatuurverhoging afleest?

A

merkbare warmte

29
Q

Hoe noem je de warmte als je op een thermometer geen temperatuurverhoging afleest?

A

niet-merkbare warmte OF latente warmte

30
Q

Wat is merkbare warmte?

A

De warmte die een systeem opneemt of afstaat, als het een temperatuurverandering ondergaat.
Merkbare warmte is merkbaar met een thermometer.

31
Q

Wat is latente warmte of niet-merkbare warmte?

A

De warmte die een systeem opneemt of afstaat, als het een faseovergang ondergaat.
Latente warmte is niet merkbaar met een thermometer.

32
Q

Wat voor grafiek is de Q(Δθ)-grafiek?

A

rechte door de oorsprong

33
Q

formule warmtecapaciteit

A

C = Q / ∆ T

34
Q

Hoe groter de warmtecapaciteit van een systeem, hoe … merkbare warmte Q er nodig is om de temperatuur van het systeem 1K te doen stijgen.

A

MEER

35
Q

Met welke formule bereken je de merkbare warmtehoeveelheid Q i-die nodig is om een systeem met warmtecapaciteit C een temperatuurverandering ∆T te geven?

A

Q = C . ∆T

36
Q

Hoe ga je van C° naar K?

A

+273

37
Q

Hoe ga je van K naar C°?

A

-273

38
Q

Hoe ziet de ∆T(m)-grafiek eruit?

A

tak van een hyperbool

39
Q

Formule voor specifieke warmtecapaciteit (c)?

A

c = Q / m.∆T

40
Q

Hoe bereken je de merkbare warmtehoeveelheid Q die nodig is om een systeem met een massa m een temperatuurverandering ∆T te geven?

A

Q = c.m.∆T

41
Q

Wat is de specifieke warmtecapaciteit van water (c(w))?

A

4,18 . 10(3) J/kg.K

42
Q

Ons lichaam bestaat voor ongeveer 75% uit water.
Waarom verandert onze lichaamstemperatuur weinig bij grote temperatuurschommelingen?

A

Water heeft een heel grote warmtecapaciteit. Er is dus veel energie nodig om de temperatuur te laten stijgen.

43
Q

Wat is de warmtebalans?

A

De opgenomen warmtehoeveelheid Q(op) door het systeem met de laagste temperatuur is even groot als de afgestane warmtehoeveelheid Q(af) door het systeem met de hoogste temperatuur.

44
Q

Aan wat is |Q(op)| gelijk?

A

|Q(af)|

45
Q

In welke 3 fasen kan materie voorkomen?

A

vaste fase, vloeibare fase en damp of gasvormige fase

46
Q

Hoe heet de warmte waardoor een faseovergang ontstaat?

A

latente warmte

(tijdens faseovergang blijft de temperatuur constant)

47
Q

Wanneer zijn de smelt- en stoltemperatuur O(s) gelijk?

A

Als de druk gelijk blijft.

48
Q

Wat is de smeltwarmte?

A

De warmte die een vaste stof opneemt tijdens het smelten.

49
Q

Wat is stolwarmte?

A

De warmte die een vloeibare stof afgeeft tijdens het stollen.

50
Q

Wat is de latente warmte tijdens het smelten van een stof?

A

De specifieke smeltwarmte (L(s))

51
Q

formule voor specifieke smeltwarmte (L(s))

A

L(s) = Q/m

52
Q

formule berekenen warmtehoeveelheid Q die nodig is om een massa m te doen smelten

A

Q = L(s) . m

53
Q

Wat is de specifieke smeltwarmte van ijs L(s,ijs)?

A

335 .10(3) J/kg

54
Q

Wat is verdampen?

A

Het overgaan van de vloeibare fase naar de dampfase

55
Q

Wat is condenseren?

A

Het overgaan van de dampfase naar de vloeibare fase.

56
Q

Hoe heet de warmte die opgenomen wordt tijdens het verdampen door een vloeistof?

A

de verdampingswarmte

57
Q

Hoe heet de warmte die afgegeven wordt door een damp of een gas tijdens het condenseren?

A

de condesatiewarmte

58
Q

Wat is de specifieke verdampingswarmte?

A

De latente warmte tijdens het verdampen (L(v))

59
Q

formule specifieke verdampingswarmte

A

L(v) = Q/m

60
Q

Hoe bereken je de warmtehoeveelheid Q die nodig is om een massa m te doen verdampen?

A

Q = L(v) . m

61
Q

Wat is de specifieke verdampingswarmte van water L(v,w) bij 100°?

A

2.27 . 10(6) J/kg

62
Q

Wat is sublimeren?

A

Het rechtstreeks overgaan van de vaste fase naar de dampfase

63
Q

Wat is desublimeren?

A

Het rechtstreeks overgaan van de dampfase naar de vaste fase

64
Q

Wat is trager en waarom: Sublimeren of verdampen?

A

Sublimeren omdat de cohesiekrachten bij vaste stoffen groter zijn dan bij vloeistoffen

65
Q

Wat is de sublimatiewarmte?

A

De warmte die een vaste stof opneemt tijdens het sublimeren.

66
Q

Wat is de desublimatiewarmte?

A

De warmte die een damp of een gas afgeeft tijdens het desublimeren.

67
Q

Wat is het absolute nulpunt?

A

temperatuur waarbij de moleculen stilstaan

68
Q

symbool warmte

A

Q

69
Q

De warmtecapaciteit van een mok bedraagt 100 J/K. Wat betekent dit?

A

Om de mok 1K of 1°C in temperatuur te verhogen, heb je 100J warmtehoeveelheid nodig.

70
Q

Aan wat is de opgenomen warmtehoeveelheid gelijk?

A

Aan de afgegeven warmtehoeveelheid.
|Qop| = |Qaf|