4.1 Farmacologische effecten moleculair niveau Flashcards

1
Q

Welke farmacologische effecten zijn er op moleculair niveau?

A
  1. Bindingsneiging of affiniteit
  2. Eiwitreceptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer spreken we van een receptorbinding?

A

Het is de bindingsneiging die een farmacon heeft met een receptor van de molecule om een effect te veroorzaken.
- Deel bindt met plasma-eiwit
- Deel bindt met weefsel
> °soort Css tussen farmacon in weefsel & plasma
- Vrije fractie farmacon bindt met eiwitreceptor > ° farmacologisch effect > hoge affiniteit nodig, want slechts kleine hoeveelheid farmacon betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe wordt de binding tussen het farmacon en eiwitreceptor voorgesteld?

Geef de afkortingen van de formule

A

F + R <=> FR
= Reversibel binding

Receptor F vrije fractie farmacon FR gebonden farmacon + eiwtreceptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is er nodig om deze receptorbinding te laten plaatsvinden?

A
  1. Reversibiliteit
  2. Specificiteit
  3. De vorm van het farmacon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De reversibiliteit is afhankelijk van de soort binding, geef de 3 mogelijkheden.

A
  1. Een covalente binding
  2. Een elektrostatische binding
  3. Een hydrofobe binding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leg de covalente binding uit.

Voorbeeld

A
  1. Twee moleculen gaan binden door een elektron af te geven aan een gedeeld elektronenpaar.
  2. Sterke binding > soms irreversibel genoemd

α-receptor antagonist op een α-receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een elektrostatische binding?

A
  1. Een + en een - lading trekken elkaar aan
  2. Vrij stabiele binding
  3. Komt het vaakst voor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de hydrofobe binding uit.

Voorbeeld

A
  1. De moleculen worden niet gedreven door aantrekking, maar door afstoting
  2. Afstoting uit de waterfase > naar het membraan gedreven

Interactie lipofiele moleculen en lipide membraancomponent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voor wat zorgt de specificiteit?

A

Het zorgt ervoor dat niet elk farmacon met gelijk welke receptor zal binden.
= sleutel-slot systeem
Voor bepaalde organen afwezig = geen binding –> het effect is een rechtstreeks gevolg van de fysische of chemische eigenschappen van het farmacon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef enkele voorbeelden van het effect die in alle geschikte omstandigheden plaats zal hebben.

A
  1. Antacida = het zuur neutraliserend effect
  2. Osmotisch laxativum = trekken water naar de darmen
  3. Oxiderend effect van desinfectantia = extracellulaire effecten
  4. Actieve kool = adsorberend effect bij intoxicatie > adsorberen toxische stof > GEEN absorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat begrijpen we onder de vorm en zijn effect?

A

Driedimensionele vorm > °verschillende farmaca kunnen op 1 receptor verschillende effecten veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke 4 eiwitreceptoren kan je opsommen?

A
  1. Receptoren
  2. Ionkanalen
  3. Enzymen
  4. Transporteiwitten of carrier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn receptoren?

Voorbeeld

A

= Dynamische bestanddelen van het biologisch systeem > werking van farmaca is gevolg van een interactie met deze receptoren.

  1. Eiwitstructuren die meestal aan celmembranen zijn gebonden
  2. De eerste schakel in de omzetting van een extracellulair signaal in een intracellulair effect

Binding van een hormoon/farmacon => samentrekking spiercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn liganden?

A

Stoffen die aan receptoren/ eiwitstructuren binden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verloopt het omzetten van het extracellulair signaal in een intracellulair effect?

A

Agonist > receptor > transductie > cellulaire respons > orgaanrespons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe maakt GM gebruik van de receptoren?

Voorbeeld

A

Elke receptor heeft een lichaamseigen (endogeen) ligand > GM imiteren lichaamseigen ligand > °activatie receptor

bèta-blokkers

17
Q

Waarom hebben receptoren een grote graad van specificiteit?

A

Ze herkennen enkel farmaca met welbepaalde chemische structuur

18
Q

Wat is de belangrijkste manier waarop GM effecten kunnen teweegbrengen?

Hoeveel?

A

Door interacties met receptoren

300 à 400 verschillende receptoren

19
Q

Wat zijn ionkanalen?

A
  1. Noodzakelijk voor de transmembraanpassage van ionen en komen voor in zenuw- en spierweefsel
  2. Belangrijkste ionkanalen:
    - kanalen voor natrium-, kalium, en calciumionen.
    –> GM (on)rechtstreeks een blokkerend of stimulerend effect uitoefenen op het kanaal > °optreden van potentiaalveranderingen > °prikkeloverdracht beter of minder goed optreedt.
20
Q

Geef een voorbeeld van GM dat inwerkt op de ionenkanalen

A

Lokale anesthetica > verstoren functie ionenkanalen (natrium) thv neuronen > pt geen warmte of pijn voelen

21
Q

Wat zijn ionen?

A

= atomen of kleine moleculen die licht elektrisch geladen en stabiel zijn

22
Q

Waarvoor zijn enzymen verantwoordelijk?

A
  1. Ze zijn verantwoordelijk voor de omzetting van een substraat in een bepaald product.
  2. Komen zowel in als buiten de cel voor
23
Q

In wat resulteert een enzym als doelwit?

A

Het resulteert in een inhibitie van de omzetting van een inactief voorlopereiwit naar een actief eiwit OF een remming van de afbraak van een actief ligand.

24
Q

Geef een voorbeeld van GM dat inwerkt op een enzym

A

MAO-inhibitoren: verhinderen afbraak serotonine > concentratie stijgt > °antidepressief effect

Mono-Amino-Oxidase

25
Q

Waarvoor zijn transporteiwitten/carriers nodig?

A

Voor transport van wateroplosbare ionen die niet zelfstandig de lipofiele celmembraan kunnen passeren

Ook membraangebonden transportkanalen genoemd.