ALLEEN STOORNISSEN Flashcards

(135 cards)

1
Q

Somatisch-symptoomstoornis

A

A. Een of meer lichamelijke klachten waar de betrokkene onder lijdt, of die het dagelijks leven in significante mate verstoren
B. Excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met de lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid, tot uiting komend in minstens één van de volgende kenmerken:
1. Disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten (cognities)
2. Een persisterende hoge mate van ongerustheid over de gezondheid of de klachten (affect)
3. Het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid (gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Somatisch-symptoomstoornis Met voornamelijk pijn (voorheen pijnstoornis)

A

Deze specificatie geldt voor mensen van wie de klachten vooral bestaan uit pijn
NB: onderscheid dat er was bij pijnstoornis op basis van psychische of somatische factoren vervallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Somatisch-symptoomstoornis Persisterend

A

Een persisterend beloop wordt gekenmerkt door ernstige klachten, duidelijke beperkingen in het functioneren en een lange duur (langer dan zes maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Somatisch-symptoomstoornis Actuele ernst

A
  • Licht = slechts één van de in criterium B genoemde symptomen is aanwezig
  • Matig = er zijn twee of meer van de in criterium B genoemde symptomen aanwezig
  • Ernstig = er zijn twee of meer van de in criterium B genoemde symptomen aanwezig, en er zijn multipele lichamelijke klachten (of één zeer ernstige lichamelijke klacht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conversiestoornis/functionele neurologische stoornis (FNS)

A

A. Een of meer symptomen van veranderingen in de willekeurige motorische of de sensorische functies (soms ook cognitieve symptomen, bijv. geheugen)
B. Uit klinisch onderzoek blijkt dat het symptoom incompatibel is met een bekende neurologische of andere somatische aandoening.
C. Het symptoom of de deficiëntie kan niet beter worden verklaard door een somatische of psychische stoornis
D. Het symptoom of de deficiëntie veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen, of behoeft somatisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaken conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Psychodynamische visie

A
  • Hysterische stoornissen (conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis) vertegenwoordigen een omzetting van onderliggende emotionele conflicten in lichamelijke symptomen en zorgen.
  • Freud: behoeften van meisjes tijdens hun fallische fase (3–5 jaar); Elektracomplex. Seksuele gevoelens worden onbewust verborgen door ze om te zetten in lichamelijke symptomen en zorgen.
  • Moderne visie: onbewuste conflicten afkomstig uit de kindertijd wekken angst op, die wordt omgezet in “meer verdraagbare” lichamelijke symptomen. Primaire en secundaire winst.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Conversiestoornis/functionele neurologische stoornis (FNS), Specificeer het type syndroom:

A
  • Met zwakte of paralyse
  • Met aanvallen of convulsies
  • Met abnormale bewegingen
  • Met anesthesie of sensibiliteitsverlies
  • Met sliksymptomen
  • Met speciale zintuigelijke symptomen
  • Met spraaksymptomen
  • Met gemengde symptomen

> Vaak getriggerd door een emotionele gebeurtenis (trauma)
Mensen met conversiestoornis (FNS) willen niet bewust of doelmatig hun symptomen teweegbrengen (anders dan bij nagebootste stoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oorzaken conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Multiculturele visie

A
  • Westerse bias: een vooroordeel dat somatische reacties ziet als een minderwaardige manier om met emoties om te gaan.
  • De omzetting van persoonlijke stress in lichamelijke klachten is in veel niet-Westerse culturen de norm. Zowel lichamelijke als psychologische reacties op levensgebeurtenissen worden vaak beïnvloed door iemands cultuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Oorzaken conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Cognitief-gedragsmatige visie

A
  • beloningen en communicatieve vaardigheden.
  • Beloningen: lichamelijke symptomen leveren belangrijke voordelen op voor de betrokkenen.
  • Communicatie: conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis zijn vormen van zelfexpressie en bieden mensen een manier om emoties te uiten die anders moeilijk onder woorden te brengen zouden zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ziekteangststoornis: Zorgmijdend type

A

Er wordt zelden een beroep gedaan op somatische zorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nagebootste stoornis

A

Syndroom van Münchhausen
A. Het voorwenden van lichamelijke of psychische klachten of verschijnselen of het doelbewust opwekken van verwonding of ziekte, waarbij aantoonbaar sprake is van misleiding
B. De betrokkene presenteert zich tegenover anderen als ziek, gehandicapt of gewond
Het misleidende gedrag is evident, OOK ALS duidelijke externe beloningen ontbreken
Het gedrag kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een waanstoornis of een andere psychotische stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandelingen conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Psychofarmacologische behandeling

A

Richt zich op de oorzaken van deze stoornissen (trauma of angst die verbonden is met lichamelijke symptomen) en past inzichtgevende therapieën, exposuretherapieën en medicamenteuze behandelingen toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandelingen conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Biologische therapeuten

A

gebruiken antidepressiva om angst en depressie te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandelingen conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Psychodynamische therapeuten

A

helpen de cliënt zich bewust te worden van en onderliggende angsten op te lossen, zodat het niet langer nodig is om angst om te zetten in lichamelijke symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandelingen conversiestoornis en somatische-symptoomstoornis: Cognitief-gedragstherapeuten

A

passen exposurebehandelingen toe, waarbij cliënten worden blootgesteld aan kenmerken van de ingrijpende gebeurtenissen die de symptomen in eerste instantie hebben uitgelokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ziekteangststoornis: Zorgzoekend type

A

Er wordt veel gebruik gemaakt van somatische zorg, in de vorm van artsenbezoeken, of het ondergaan van tests en onderzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ziekteangststoornis

A

A. Preoccupatie met het hebben van een ernstige ziekte
B. Lichamelijke klachten zijn niet aanwezig, of, als dit wel het geval is, slechts in lichte mate. Als er een somatische aandoening aanwezig is of een hoog risico om een somatische aandoening te ontwikkelen (zoals wanneer een ziekte veel in de familie voorkomt) is de preoccupatie duidelijk excessief of disproportioneel
C. Er is een hoge mate van angst over de gezondheid, en de betrokkene is snel verontrust over de eigen gezondheidstoestand
D. De betrokkene vertoont excessief gezondheidsgerelateerd gedrag (controleert bijvoorbeeld herhaaldelijk zijn/haar lichaam op tekenen van ziekte) of maladaptieve vermijding
E. De preoccupatie met de ziekte is minstens zes maanden aanwezig maar de specifieke ziekte die wordt gevreesd kan in die periode veranderen
F. De ziekte gerelateerde preoccupatie kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis, zoals een SSS, een paniekstoornis, een GAS, een morfodysfore stoornis, een OCS of een waanstoornis (somatisch type)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nagebootste stoornis: specifieer

A
  • Opgelegd aan zichzelf
  • Opgelegd aan iemand anders (Münchhausen-by-proxy syndroom)
  • Mensen met nagebootste stoornis hebben vaak geneeskundige kennis
  • Zijn bereid om substantiële pijn en medische procedures te ondergaan
  • Herhaald gebruikmaken van diverse medische faciliteiten en instellingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nagebootste stoornis by proxy

A
  • Niet de persoon zelf, maar een afhankelijk iemand (vaak kind) wordt verwond of vergiftigd om medische aandacht te krijgen
  • Verzorger/ouder komt vaak als ‘beschermend’ over en heeft vaak een vorm van medische achtergrond
  • De reden om dit gedrag te vertonen is vaak vergelijkbaar met de redenen van zelf-geïnduceerde nagebootste stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden: Specificeer actuele ernst

A
  • Licht = vergroot het somatisch risico (zoals bij inconsequentie therapietrouw bij een antihypertensie behandeling)
  • Matig = verergert de onderliggende somatische aandoening (bijvoorbeeld wanneer astma wordt verergerd door angst)
  • Ernstig = resulteert in ziekenhuisopname of bezoek aan spoedeisende hulp
  • Zeer ernstig = resulteert in ernstig, levensbedreigend risico (zoals bij het negeren van de symptomen van een hartaanval)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Psychische factoren die somatische aandoeningen beïnvloeden

A

A. Er is een somatisch symptoom of een somatische aandoening (dus geen psychische stoornis) aanwezig
B. Psychische of gedragsfactoren hebben een ongunstige invloed op de somatische aandoening op een van de volgende manieren:
1. De factoren beïnvloeden het beloop van de somatische aandoening, zoals blijkt uit een sterk chronologisch verband tussen de psychische factoren en de ontwikkeling of verergering of een vertraagd herstel van de somatische aandoening
2. De factoren interfereren met de behandeling van de somatische aandoening (bijvoorbeeld door een slechte therapietrouw)
3. De factoren leiden tot extra, aantoonbare gezondheidsrisico’s voor de betrokkene
4. De factoren beïnvloeden de onderliggende pathofysiologie, ze versnellen het ontstaan van symptomen of verergeren deze, of maken medische aandacht noodzakelijk
C. De psychische en gedragsfactoren in criterium B kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis (zoals een paniekstoornis, een depressieve stoornis, een PTSS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oorzaken psychofysiologische stoornissen: Biologische factoren

A

Defecten in het autonome zenuwstelsel (AZS), een zwak maag-darmstelsel (zoals bij een maagzweer), of een zwak ademhalingssysteem (zoals bij astma).
Mensen kunnen bepaalde biologische reacties vertonen die hun kans op het ontwikkelen van psychofysiologische stoornissen vergroten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Psychologische behandelingen voor lichamelijke aandoeningen: Gedragsgeneeskunde

A

combineert psychologische en lichamelijke benaderingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaken psychofysiologische stoornissen: Psychologische factoren

A

Bepaalde behoeften, houdingen, emoties of copingstijlen kunnen ervoor zorgen dat mensen herhaaldelijk overdreven reageren op stressoren, wat hun kans op het ontwikkelen van psychofysiologische stoornissen verhoogt.
Bijvoorbeeld het Type A-persoonlijkheidstype.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Psychologische behandelingen voor lichamelijke aandoeningen: **Relaxatietraining**
leert cliënten om zich op commando te ontspannen, zodat ze zichzelf kunnen kalmeren in stressvolle situaties.
15
Oorzaken psychofysiologische stoornissen: **Socioculturele factoren**
**Multicultureel perspectief**: ongunstige sociale omstandigheden en aanhoudende stressoren kunnen psychofysiologische stoornissen uitlokken en samengaan met biologische en persoonlijkheidsfactoren. Voorbeelden: armoede, discriminatie, criminaliteit, werkloosheid, gebrekkige medische zorg.
15
Psychologische behandelingen voor lichamelijke aandoeningen: **Biofeedback**
de cliënt krijgt informatie over lichamelijke reacties op het moment dat ze optreden en leert deze reacties onder controle te krijgen → bijvoorbeeld via een elektromyograaf (EMG).
16
Psychologische behandelingen voor lichamelijke aandoeningen: **verschillende soorten**
* Meditatie * Hypnose * Steungroepen en het uiten van emoties * Cognitief-gedragsmatige interventies Onderzoek toont aan dat verschillende psychologische interventies voor lichamelijke problemen over het algemeen even effectief zijn, afhankelijk van de situatie.
17
Majeure depressive episode
A. **5 of meer** van de volgende symptomen (waarvan minstens 1 kernsymptoom in A1) A1. Gedurende **minstens 2 weken**: depressieve gemoedstoestand voor het merendeel van de dag en/of een vermindering van plezier of interesses in de meeste activiteiten voor het grootste deel van de dagen. A2. Binnen dezelfde 2 weken, **tenminste 3 of 4 van de volgende symptomen**: o Verandering van gewicht of trek o Slaapproblemen (insomnia of hypersomnia) o Geagiteerd of verminderde activiteit o Vermoeidheid of lethargie o Gevoelens van waardeloosheid of schuld o Verminderde concentratie of besluitvaardigheid o Herhaalde focus op de dood of suïcide, een suïcideplan of een suïcidepoging B. **Significante last of interferentie** met het dagelijkse leven
18
Manische episode
**Voor 1 week of meer** vertoont een persoon **continu een abnormaal, overdreven, ongeremd of geïrriteerd gemoed** en een **verhoogde energie of activiteit gedurende het grootste deel van de dag** De persoon heeft ook last van **ten minste 3** (of 4 als geïrriteerd gemoed) van de volgende symptomen: o Grandioosheid of overdreven zelfvertrouwen o Verminderde nood aan slaap o Snelle veranderende ideeën of een idee dat zijn/haar gedachten snel verlopen o Aandacht wordt getrokken in verschillende richtingen o Verhoogde activiteit of geïrriteerde bewegingen o Overdreven engagement in risicovolle of potentiële gevaarlijke activiteiten Significante last of interferentie met het dagelijkse leven
19
Bipolaire 1 stoornis
- Aanwezigheid van een manische episode - Hypomanische of majeure depressieve episodes gaan vooraf aan of volgen op de manische episode
20
Oorzaken stoornissen in seksueel verlangen: **Biologische oorzaken**
* Afwijkingen in de hormoonhuishouding kunnen het seksueel verlangen verminderen. Bijvoorbeeld: hoge niveaus van prolactine, lage niveaus van testosteron, en zowel te hoge als te lage niveaus van oestrogeen kunnen leiden tot een laag libido. * Ook overmatige activiteit van de neurotransmitters serotonine en dopamine kan het seksueel verlangen verlagen. * Bepaalde pijnstillers, psychofarmaca en illegale drugs kunnen het libido verminderen. * Een lage hoeveelheid alcohol kan het seksueel verlangen tijdelijk verhogen, maar hoge hoeveelheden alcohol verlagen het juist. * Langdurige lichamelijke aandoeningen kunnen ook het seksueel verlangen verminderen.
20
Bipolaire 2 stoornis
- Aanwezigheid of geschiedenis van majeure depressieve episode(s) - Aanwezigheid of geschiedenis van hypomanische episode(s) - GEEN geschiedenis van een manische episode
21
Seksuele dysfunctie
Een reeks stoornissen waarbij mensen moeite hebben om seksueel te reageren of seksueel plezier te ervaren Om gediagnosticeerd te worden moeten de problemen… o Gedurende minstens 6 maanden meestal voorkomen o Significant ongemak of beperkingen veroorzaken o Niet het gevolg zijn van een ander niet-seksueel psychiatrisch probleem
22
Cyclothymische stoornis
* Verschillende periodes van hypomanische en mildere depressieve symptomen * Symptomen blijven bestaan voor minstens 2 jaar, met periodes van normaal gemoed van enkele dagen of weken * Kan evalueren in bipolaire 1 of 2 stoornis
23
Seksuele dysfunctie: **Specificeer of**
* **Levenslang**: sommige mensen lijden gedurende hun hele leven aan seksuele dysfunctie * **Verworven**: eerst normaal seksueel functioneren, nu seksuele dysfunctie * **Gegeneraliseerd**: dysfunctie is aanwezig in alle seksuele situaties * **Situatief**: dysfunctie is gelinkt aan specifieke seksuele stimulatie, situaties of partners
24
Vrouwelijke seksuele interesse/arousal stoornis
1. Gedurende **ten minste 6 maanden** vertoont de persoon verminderde of geen seksuele interesse en opwinding, gekenmerkt door de vermindering of afwezigheid van ten minste 3 van de volgende: o Seksuele interesse o Seksuele gedachten of fantasieën o Seksuele initiatie of ontvankelijkheid o Opwinding of plezier tijdens seks o Reactievermogen of seksuele signalen o Genitale of niet-genitale sensaties tijdens seks 2. Individu ervaart aanzienlijke distress
24
Hypoactieve seksuele verlangensstoornis bij mannen (male hypoactive sexual desire disorder)
1. Gedurende **minstens 6 maanden** ervaart de persoon herhaaldelijk weinig of geen seksuele gedachten, fantasieën of verlangens 2. Individu ervaart aanzienlijke **distress** hierover
25
Oorzaken stoornissen in seksueel verlangen: **Psychologische oorzaken**
* Toename van angst, depressie of woede kan het seksueel verlangen verlagen. * Bepaalde opvattingen, angsten of herinneringen – zoals het idee dat seks immoreel of gevaarlijk is – kunnen het verlangen onderdrukken. * Psychologische stoornissen zoals depressie of obsessieve-compulsieve symptomen kunnen ook een rol spelen.
25
Oorzaken stoornissen in seksueel verlangen: **Socioculturele oorzaken**
* Bepaalde levensomstandigheden kunnen het seksueel verlangen onder druk zetten, zoals een echtscheiding, overlijden van een familielid, stress op het werk, vruchtbaarheidsproblemen of de geboorte van een kind. * De emotionele gezondheid en de kwaliteit van de relatie zijn ook belangrijke factoren. * Culturele normen en verwachtingen kunnen het seksueel verlangen beïnvloeden. * Trauma, zoals seksueel misbruik of aanranding, kan leiden tot angst, negatieve overtuigingen en herinneringen die terug te vinden zijn bij stoornissen in seksueel verlangen.
26
Erectiestoornis
1. Gedurende ten **minste 6 maanden** vindt de persoon het meestal erg moeilijk om een erectie te krijgen, een erectie te behouden en/of vroegere niveaus van erectiestijfheid te bereiken tijdens de seks 2. De persoon ervaart aanzienlijke distress
26
Treatments in disorders of **desire**
* Combination of techniques * **Affectual awareness**: patients visualize sexual scenes in order to discover any feelings of anxiety, vulnerability, and other negative emotions they may have concerning sex. * **Self-instruction training**: help change negative reactions to sex * Behavioral approaches * Trauma processing: when trauma has occurred. * Hormone treatments and pharmaceutical drugs
27
Oorzaken erectiestoornis: **Psychologische oorzaken**
* Dezelfde psychologische factoren als bij mannelijke hypoactieve seksuele verlangensstoornis zijn van toepassing, zoals ernstige depressie. * Prestatieangst en het zogenaamde “spektator-rol”-effect spelen vaak mee: na één “mislukte poging” wordt de man steeds banger dat het opnieuw gebeurt, wat het probleem in stand houdt.
27
Oorzaken erectiestoornis: **Biologische oorzaken**
* Dezelfde hormonale disbalansen die kunnen leiden tot een mannelijke hypoactieve seksuele verlangensstoornis kunnen ook een erectiestoornis veroorzaken. * Vaker spelen echter vaatproblemen een rol. * Schade aan het zenuwstelsel door bijvoorbeeld diabetes, ruggenmergletsel, multiple sclerose, nierfalen of dialysebehandeling kan een erectie verstoren. * Het gebruik van bepaalde medicijnen en verschillende vormen van middelenmisbruik kunnen ook erecties belemmeren.
28
Oorzaken erectiestoornis: **Socioculturele oorzaken**
* Dezelfde oorzaken als bij hypoactief seksueel verlangen kunnen hier een rol spelen, zoals baanverlies of financiële stress. * Huwelijksproblematiek * Partner biedt te weinig lichamelijke stimulatie voor ouder wordende man * Het koppel gelooft dat alleen geslachtsgemeenschap de vrouw tot een orgasme kan brengne, wat kan zorgen voor extra prestatiedruk bij de man.
29
Treatments for **erectile dysfunction**
* Reducing anxiety, increasing stimulation or both * **Tease technique**: sexual stimulation, but stopping when an erection forms; reduces pressure on the man and teaches the couple. * Use manual or oral sex to achieve woman’s orgasm, reducing pressure on the man * Drugs: Viagra, Cialis, Levitra, Stendra → most common * Gel suppositories, injections of drugs into the penis, surgical implantation, vacuum erection device (VED)
30
Premature ejaculation/voortijdige zaadlozing
1. Gedurende **minstens 6 maanden**, ejaculeert de persoon gewoonlijk binnen 1 minuut na het begin van de seks met een partner, en vroeger dan dat hij zou willen 2. De persoon ervaart aanzienlijke distress
31
Premature ejaculation/voortijdige zaadlozing: **Oorzaken**
* Seksuele onervarenheid: jonge, niet-ervaren jongens hebben nog niet geleerd om te vertragen, hun opwinding onder controle te houden en het seksuele proces wat uit te rekken. * Mannen van elke leeftijd die maar zelden seks hebben, hebben sneller last van voortijdige zaadlozing. * Angst(stoornis) * “Vlugge” masturbatie-ervaringen op jonge leeftijd (uit angst betrapt te worden door ouders) * Slechte herkenning van eigen seksuele opwinding. * Genetische aanleg * Gedeeltelijk overactieve serotonine receptoren; gedeeltelijk onderactief * Grotere gevoeligheid/zenuwuiteinden in het gebied in/rondom de penis.
32
Treatments **premature ejaculation**
* **Behavioral procedures**: stop-start or pause-proceed * SSRIs → often reduce sexual arousal or orgasm
33
Delayed ejaculation/vertraagde zaadlozing
1. Gedurende **6 maanden** vertoont de persoon gewoonlijk een aanzienlijke vertraging, onregelmatigheid of afwezigheid van ejaculatie tijdens seksuele activiteit met een partner 2. De persoon ervaart aanzienlijke distress
34
Vrouwelijke orgasmestoornis: **Biologische oorzaken**
* Diabetes kan het zenuwstelsel beschadigen op een manier die seksuele opwinding, vaginale smering en het orgasme verstoort. * Multiple sclerose en andere neurologische aandoeningen kunnen soortgelijke effecten hebben. * Veranderingen na de menopauze kunnen zorgen voor veranderingen in de gevoeligheid van de huid en de structuur van de clitoris, vaginawanden of schaamlippen.
34
Delayed ejaculation/vertraagde zaadlozing: **Oorzaken**
* Laag testosteron-niveau, bepaalde neurologische ziektes en hoofd of ruggenmergbeschadiging * Middelen die het sympathisch zenuwstelsel vertragen (bijv. alcohol) * Performance anxiety & spectator role * Masturbatie gewoonten: als een man al zijn hele leven op een bepaalde manier masturbeert (zoals bijv. door tegen een kussen te wrijven), kan het moeilijk zijn een orgasme te bereiken zonder deze stimulus * Kan ontwikkeling vanuit hypoactieve verlangensstoornis
34
Vrouwelijke orgasmestoornis: **Psychologische oorzaken**
* Depressie kan het seksueel functioneren negatief beïnvloeden. * Herinneringen aan traumatische ervaringen in de kindertijd en eerdere relaties kunnen ook een rol spelen. * De relatie met de ouders kan invloed hebben op latere seksuele ervaringen en beleving.
35
Treatments **delayed ejaculation**
* Techniques to reduce performance anxiety and increase stimulation * Drugs to increase arousal of the sympathetic nerve system
36
Vrouwelijke orgasmestoornis
1. Gedurende minstens 6 maanden vertoont de persoon gewoonlijk een aanzienlijke vertraging, onregelmatigheid of afwezigheid van orgasme, en/of is niet in staat om een orgasme te bereiken dat zo intens is als voorheen 2. Individu ervaart aanzienlijke distress
37
Treatments **female orgasmic disorder**
* **Cognitive behavioral techniques** * Self-exploration * Enhancement of body awareness * Directed masturbation training → how to masturbate effectively and reach orgasm; highly effective * Hormone therapy or use of drugs (Viagra) → not consistently helpful
37
Vrouwelijke orgasmestoornis: **Socioculturele oorzaken**
* Een strenge religieuze opvoeding kan een remmende werking hebben op seksuele beleving. * Het stigma dat de samenleving legt op vrouwelijke seksualiteit kan leiden tot schuldgevoelens of schaamte. * Seksuele bestraffing in de kindertijd, bijvoorbeeld voor masturbatie, kan latere seksuele problemen veroorzaken. * Gebrek aan voorbereiding op menstruatie en puberteit kan tot verwarring of angst leiden. * Beperkingen in het daten tijdens de tienertijd kunnen invloed hebben op de seksuele ontwikkeling.
38
Genito-pelvic pain/penetration disorder: **Oorzaken**
* A learned fear response set off by a woman’s expectation that intercourse will be painful and damaging caused by: - Anxiety - Ignorance - Exaggerated stories about how painful and bloody sex is - Trauma caused by an unskilled lover - Trauma of childhood sexual abuse or adult rape * Infection of the vagina or urinary tract * Gynecological disease such as herpes * Physical effects of menopause * **Dyspareunia**: no involuntary contractions of vaginal muscles, but pain nonetheless. → usually a physical, not psychological cause. * Female sexual interest/arousal disorder: penetration in an unaroused, unlubricated vagina is painful
39
Genito-pelvic pain/penetration disorder
1. Gedurende **minstens 6 maanden** ondervindt de persoon herhaaldelijk minstens één van de volgende problemen: o Moeite met vaginale penetratie tijdens geslachtsgemeenschap o Significante vaginale of bekkenpijn bij pogingen tot geslachtsgemeenschap of penetratie o Significante angst dat vaginale penetratie vaginale of bekkenpijn zal veroorzaken o Significante aanspanning van de bekkenspieren tijdens vaginale penetratie 2. Individu ervaart aanzienlijke stress hierdoor
39
Treatments for sexual dysfunctions
* **First half of 20th century**: leading approach was psychodynamic therapy (assumption that sexual dysfunction was caused by problems in progressing through the psychosexual stages). * **1950s and 1960s**: reduction of fears, relaxation training and systematic desensitization. * **Sex therapy**: the goal is to help clients function better sexually and to achieve a higher level of sexual satisfaction and psychological well-being. - Short-term and instructive, lasting 15 to 20 sessions. - Centers on specific sexual problems - Consists of: 1. Assessing and conceptualizing the problem 2. Mutual responsibility (both partners) 3. Education about sexuality 4. Emotion identification 5. Attitude change 6. Elimination of performance anxiety and the spectator role 7. Increasing sexual and general communication skills 8. Changing destructive lifestyles and couple interactions 9. Addressing physical and medical factors * **Recent years**: biological interventions, particularly drug therapies.
39
Parafiele stoornis
1. Gedurende minstens 6 maanden ervaart de persoon terugkerende en intense seksueel opwindende fantasieën, driften of gedragingen waarbij objecten of situaties betrokken zijn die buiten de gebruikelijke seksuele normen vallen: o Niet-menselijke objecten o Niet-genitale lichaamsdelen o Het lijden of vernederen van zichzelf of partner o Kinderen of andere personen die niet kunnen instemmen 2. Individu ervaart significante distress en beperking over de fantasieën, driften of gedragingen in sommige parafiele stoornissen (pedofiel, exhibitionistisch, voyeuristisch, frotteuristisch) wijst de uitvoering van het parafiele gedrag op een stoornis, zelfs als er geen sprake is van distress of beperking
40
Treatments for **genito-pelvic pain/penetration disorder**
1. Practicing tightening and relaxing vaginal muscles until she gains more voluntary control over them 2. Gradual behavioral exposure treatment to help her overcome fear of penetration * Injecting vaginal muscles with botox → results unsystematic * Pain management procedures and sex therapy * Medical interventions
41
Genderdysforie bij adolescenten en volwassenen
1. Gedurende 6 maanden of langer zijn iemands gendergerelateerde gevoelens en/of gedragingen in strijd met die van zijn/haar toegewezen geslacht, zoals aangegeven door twee of meer van de volgende symptomen: o Gendergerelateerde gevoelens en/of gedragingen zijn duidelijk in tegenspraak met de primaire of secundaire geslachtskenmerken van de persoon o Krachtige wens om diens geslachtskenmerken te elimineren o Verlangen naar de geslachtskenmerken van een ander geslacht o Krachtige wens om lid te zijn van een ander geslacht o Verlangen om behandeld te worden als lid van een ander geslacht o Sterke overtuiging dat men gevoelens en reacties heeft die horen bij het andere geslacht 1. Individu ervaart significante distress of beperking
42
Schizofrenie
A. **Twee (of meer)** van de volgende kenmerken, waarin elk in een periode van één maand een significant deel van de tijd aanwezig is **(1, 2 of 3 MOET aanwezig zijn)** 1. Wanen 2. Hallucinaties 3. Ernstig gedesorganiseerd of katatoon gedrag 4. Gedesorganiseerd/chaotisch spreken 5. Negatieve symptomen B. Niveau van functioneren ligt op een of meer belangrijke levensgebieden (werk, sociaal, zelfverzorging) duidelijk onder het niveau van het begin van de stoornis C. Symptomen van de stoornis zijn gedurende minstens 6 maanden ononderbroken aanwezig Uitsluiten: - Schizoaffectieve stoornis en stemmingsstoornis met psychotische kenmerken - Stoornis kan niet worden toegeschreven aan fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening
43
Schizofreniforme stoornis
A. Er is sprake van twee (of meer) van de schizofrenie symptomen A, elk aanwezig gedurende een groot deel van 1 maandag B. Een episode van de stoornis duurt ten minste één maand, maar minder dan zes maanden
44
Schizoaffectieve stoornis
A. Er is sprake van een ononderbroken periode waarin zich een stemmingsstoornis (depressieve of manische episode) voordoet, samen met criterium A van schizofrenie. B. Er is sprake van ten minste 2 weken van wanen of hallucinaties zonder stemmingssymptomen (pure psychose gedurende minimaal 2 weken binnen dezelfde episode) C. De symptomen die voldoen aan de criteria voor een stemmingsstoornis zijn gedurende het grootste deel van de totale duur aanwezig Let op: Als er sprake is van een depressieve episode, moet deze een verlaagd humeur bevatten, dus niet alleen anhedonie of andere symptomen.
45
Waanstoornis
A. Aanwezigheid van één (of meer) wanen met een duur van 1 maand of langer B. Criterium A van schizofrenie is NIET behaald wanneer hallucinaties voorkomen, zijn deze niet prominent en passen ze bij het waanthema C. Afgezien van de impact van de waan of de eventuele gevolgen daarvan, is het functioneren niet duidelijk beperkt, en is gedrag niet duidelijk bizar of vreemd D. Als er manische of depressieve episodes zijn opgetreden, zijn deze kort in vergelijking met de duur van de waanperiodes
46
Waanstoornis: **Erotomane type**
de overtuiging dat iemand (meestal met hogere status) verliefd is op de betrokkene
47
Waanstoornis: **Grootheidswaan (grandioze type)**
overtuiging van groot talent, kennis of belangrijke ontdekking
48
Waanstoornis: **Jaloerse type**
overtuiging dat de partner ontrouw is
49
Waanstoornis: **Paranoïde type**
(achtervolgingswaan): overtuiging dat men wordt bedreigd, bespioneerd of benadeeld
50
Waanstoornis: **Somatische type**
overtuiging van een lichamelijk defect of medische aandoening
51
Waanstoornis: **Gemengd type**
meer dan één type waan, zonder overheersend thema
52
Waanstoornis: **Ongespecificeerd type**
wanen die niet duidelijk in bovenstaande categorieën passen
53
Kortdurende psychotische stoornis
A. Aanwezigheid van een (of meer) van de criterium A symptomen van schizofrenie, ZONDER negatieve symptomen B. De duur van de episode (inclusief het optreden, het volledige beeld en het herstel) is minimaal 1 dag maar korter dan 1 maand, met uiteindelijk volledig herstel naar het premorbide niveau van functioneren C. De stoornis kan niet worden verklaard door een andere psychische of somatische stoornis Specificeer: * Met duidelijke stressor(s) reactieve psychose * Zonder duidelijke stressor(s) * Met postpartum begin
54
Catatonie
Catatonie is geen op zichzelf staande stoornis in de DSM-5, wordt gebruikt als specificeerder bij andere aandoeningen. **Drie (of meer)** van de volgende symptomen: 1. **Stupor**: geen psychomotorische activiteit; geen actieve interactie met de omgeving 2. **Katalepsie**: passieve houding wordt volgehouden tegen zwaartekracht (bijv. arm blijft omhoog na optillen) 3. **Waxachtige buigzaamheid**: matige, passieve weerstand tegen het buigen of positioneren door de onderzoeker 4. **Mutisme**: weinig of geen verbale reactie (niet als gevolg van afasie) 5. **Negativisme**: weerstand tegen instructies of tegen elke externe stimulus zonder duidelijke reden 6. **Posturing**: spontaan en actief volhouden van een bizarre of rigide houding 7. **Mannerismen**: eigenaardige, doelgerichte bewegingen 8. **Stereotypieën**: herhaalde, doelloze bewegingen 9. **Agitatie**: ongecontroleerde opwinding of beweging, zonder duidelijke aanleiding 10. **Grimassen**: vreemde gezichtsuitdrukkingen 11. **Echolalie**: herhalen van woorden of zinnen van anderen 12. **Echopraxie**: nadoen van bewegingen van anderen
54
Specifieke fobie
A. Aanhoudende, buitensporige of onredelijke angst voor een specifiek object of een specifieke situatie B. De fobie wordt onmiddellijk gevolgd door een angst-of paniekreactie; bij kinderen kan dit zich uiten in huilen, driftbuien, verstijven of vastklampen C. De persoon vermijdt het fobische object of de situatie actief, of verdraagt deze met intense angst of ongemak D. De angst of vermijding is buitensporig in verhouding tot het werkelijke gevaar dat het object of de situatie oplevert en tot de socioculturele context E. De angst, vermijding of anticiperende vrees is aanhoudend, gewoonlijk 6 maanden of langer. Specificeer type fobie: * Dierlijk type (bijv. spinnen) * Natuurlijke omgeving (bijv. onweer) * Bloed-injectie-verwondingstype * Situationeel type (bijv. liften) * Ander type (bijv. overgeven)
55
Agorafobie
A. Duidelijke angst voor (**minstens twee**) van de volgende situaties: o Openbare ruimtes (bijv. pleinen) o Afgesloten ruimtes (bijv. bioscopen) o Openbaar vervoer o In een rij staan of zich in een menigte bevinden o Alleen buitenshuis zijn B. De persoon vreest deze situaties omdat ontsnappen moeilijk zou kunnen zijn of hulp niet beschikbaar bij paniekachtige of andere invaliderende symptomen C. De agorafobische situaties roepen bijna altijd angst of vrees op D. De situaties worden actief vermeden E. De angst is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar F. 6 maanden of langer
56
Sociale angststoornis
A. Duidelijke angst of vrees voor een of meer sociale situaties waarin men wordt blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen B. De persoon vreest dat hij/zij zich zodanig zal gedragen of symptomen zal vertonen dat anderen hem/haar negatief zal beoordelen C. Sociale situaties roepen bijna altijd angst op D. Sociale situaties worden vermeden of ondergaan met intense angst E. 6 maanden of langer
57
Paniekstoornis
A. Terugkerende, onverwachte paniekaanvallen, met ten minste 4 van de volgende symptomen, die binnen enkele minuten een piek bereiken: o Hartkloppingen o Transpireren o Trillen of beven o Kortademigheid o Gevoel van verstikking o Pijn of ongemak op de borst o Misselijkheid of maagklachten o Duizeligheid, licht gevoel in het hoofd o Koude rillingen of opvliegers o Gevoelloosheid of tintelingen o Derealisatie of depersonalisatie o Angst om de controle te verliezen of “gek” te worden o Angst om dood te gaan B. Na minstens één aanval volgt minstens 1 maand een of beide van de volgende: Aanhoudende zorg over volgende aanvallen of hun gevolgen Significante gedragsverandering als gevolg van de aanvallen
57
Gegeneraliseerde angststoornis
A. Overmatige angst en bezorgdheid (anticiperende vrees), die gedurende minstens 6 maanden vaker wel dan niet aanwezig is en betrekking heeft op een aantal gebeurtenissen of activiteiten (zoals werk of schoolprestaties) B. De persoon vindt het moeilijk om de bezorgdheid onder controle te houden. C. De angst en bezorgdheid gaan gepaard met 3 (of meer) van de volgende symptomen (waarvan meerdere symptomen vaker wel dan niet aanwezig zijn in de afgelopen 6 maanden); bij kinderen is slechts één symptoom vereist o Rusteloosheid of het gevoel gespannen of opgejaagd te zijn o Gemakkelijk vermoeid raken o Moeite met concentreren of het gevoel dat het hoofd leeg is o Prikkelbaarheid o Spierspanning o Slaapproblemen (moeite met inslapen, doorslapen of onrustige, niet verkwikkende slaap) D. De angst, bezorgdheid of lichamelijke symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in sociaal, beroepsmatig of ander belangrijk functioneren.
58
Obsessief-compulsieve stoornis
A. Aanwezigheid van obsessies, compulsies of beide B. De obsessies/compulsies kosten veel tijd (meer dan 1 uur per dag) of veroorzaken significante lijdensdruk of beperkingen
59
Anorexia nervosa
A. Beperking van de energie-inname, leidend tot significant laag lichaamsgewicht (rekening houdend met leeftijd, geslacht, ontwikkeling en gezondheid) B. Intense angst om aan te komen of dik te worden, of aanhoudend gedrag dat gewichtstoename verhindert, ondanks ondergewicht C. Verstoorde lichaamsbeweging: het gewicht of figuur wordt verkeerd ingeschat, zelfwaardering is overdreven beïnvloed door lichaamsvorm of -gewicht, of gebrek aan inzicht in ernst van het lage gewicht Specificeer: * **Restrictieve type** --> gewichtsverlies door dieet/sporten/vasten * **Purgerende type** --> binge-eating/overgeven
59
Boulimia nervosa
A. Terugkerende episodes van eetbuien, gekenmerkt door: 1. In korte tijd (bijv. 2 uur) veel meer eten dan normaal 2. Gevoel van verlies van controle tijdens de eetbui B. Terugkerend compensatoir gedrag om gewichtstoename te voorkomen (bijv. braken) C. De eetbuien en compensatie treden gemiddeld minstens eenmaal per week gedurende 3 maanden op D. Zelfwaardering wordt overdreven beïnvloed door lichaamsvorm en gewicht
60
Oorzaken van eetstoornissen: **Multidimensioneel risicoperspectief**
Identificeert sleutelfactoren die het risico op het ontwikkelen van een eetstoornis verhogen. Hoe meer van deze factoren aanwezig zijn, hoe groter de kans dat iemand een eetstoornis ontwikkelt.
61
Oorzaken van eetstoornissen: **Psychodynamische factoren**
Verstoorde moeder-kind-interacties leiden tot ego-deficiënties bij het kind (zoals een zwak gevoel van onafhankelijkheid en controle) en waarnemingsstoornissen. Een gebrek aan controle in de kindertijd leidt tot het zoeken naar extreme controle over het lichaam en lichaamsgrootte.
62
Oorzaken van eetstoornissen: **Cognitief-gedragsmatige factoren**
Ineffectief ouderschap zorgt ervoor dat kinderen hun interne gevoelens en behoeften verkeerd labelen, weinig controle ervaren over hun leven, en controle zoeken over hun lichaam. **Cognitieve vervorming**: mensen met een eetstoornis beoordelen zichzelf (vrijwel uitsluitend) op basis van hun lichaamsvorm, gewicht en het vermogen om dit te controleren.
62
Binge eating disorder
A. Terugkerende episodes van eetbuien, zoals beschreven bij boulimia nervosa B. De eetbuien gaan gepaard met ten minste 3 van de volgende: o Veel sneller eten dan normaal o Eten tot onaangenaam vol o Grote hoeveelheden eten zonder honger o ‘Verborgen’ eten uit schaamte o Achteraf walging, depressie of schuldgevoel C. Duidelijke lijdensdruk D. Eetbuien treden minsten 1 keer per week gedurende 3 maanden op E. Geen compensatoir gedrag
63
Oorzaken van eetstoornissen: **andere soorten**
- Depressie - Maatschappelijke druk - Gezinssituatie
64
Behandelingen van Anorexia nervosa
* Hulp bij het herstellen van verloren gewicht, aanpakken van ondervoeding en herstellen van normaal eetpatroon (bijv. voedingsrehabilitatie, sondevoeding of intraveneuze voeding). * Combinatie van psycho-educatie, psychotherapie en gezinstherapie voor blijvende verandering. * Soms worden **psychotrope medicatie** gebruikt (zoals antipsychotica), maar de effectiviteit is beperkt. * **Cognitieve gedragstherapie (CGT)**: leert cliënten hun behoefte aan onafhankelijkheid te herkennen en op gezonde manieren controle uit te oefenen. Houdingen ten aanzien van eten en gewicht worden aangepast → vaak effectief, vooral in combinatie met andere benaderingen. * **Onderhoudstherapie**: CGT wordt minimaal een jaar na herstel voortgezet om terugval te voorkomen
64
Behandeling van Bulimia nervosa
* **Voedingsrehabilitatie** om eetbuien en purgeergedrag te stoppen. * Combinatie van therapieën gericht op het aanpakken van onderliggende oorzaken van boulimische patronen → **educatie en therapie zijn even belangrijk**. * Cognitieve gedragstherapie is bijzonder effectief (meer dan bij anorexia nervosa): * Bijhouden van eetdagboeken * **Exposure en responspreventie** * Herkennen en veranderen van disfunctionele overtuigingen * **Antidepressiva** (zoals SSRI’s) worden vaak voorgeschreven. * **Interpersoonlijke psychotherapie** om het sociaal functioneren te verbeteren. * CGT, interpersoonlijke en psychodynamische therapieën worden vaak aangevuld met gezinstherapie.
65
Binge eating disorder behandeling
* Vergelijkbare behandelingen als bij boulimia nervosa. * Cognitieve gedragstherapie, andere vormen van psychotherapie en soms antidepressiva. * Psychotherapie is over het algemeen effectiever dan medicatie bij deze stoornis.
65
Oorzaken van eetstoornissen: **Biologische factoren**
* **Genetische aanleg**: familieleden van mensen met een eetstoornis hebben zes keer meer kans om zelf een eetstoornis te ontwikkelen. * **Disfunctionele hersencircuits**: circuits die te maken hebben met angst, dwangstoornissen en depressie zijn vaak ontregeld bij mensen met een eetstoornis → dit kan ook een gevolg zijn van de eetstoornis zelf; er is nog onvoldoende onderzoek. * **Problemen met de hypothalamus** (structuur die lichamelijke functies reguleert). Twee gebieden die eten reguleren: --> **Laterale hypothalamus wekt honger op** wanneer geactiveerd. --> **Ventromediale hypothalamus vermindert honger** wanneer geactiveerd.
65
Acute en posttraumatische stress stoornis
A. Een persoon wordt blootgesteld aan een traumatische gebeurtenis – overlijden of met de dood bedreigd, ernstig letsel of seksuele aanranding direct of indirect (horen/zien dat dit bijvoorbeeld bij je kind gebeurd is telt ook) B. Een persoon ervaart ten minste een van de volgende herbelevingssymptomen: o Herhaalde, ongecontroleerde en verontrustende herinneringen o Herhaalde en verontrustende traumagerelateerde dromen o Dissociatieve ervaringen zoals flashbacks o Aanzienlijk overstuur bij blootstelling aan traumagerelateerde signalen o Uitgesproken fysieke reacties wanneer aan de gebeurtenis(sen) wordt herinnerd * De persoon vermijdt voortdurend traumagerelateerde stimuli * De persoon ervaart negatieve veranderingen in traumagerelateerde cognities en stemmingen, zoals het niet kunnen onthouden van belangrijke kenmerken van de gebeurtenis(sen) of het ervaren van herhaalde negatieve emoties * De persoon vertoont opvallende veranderingen in opwinding of reactiviteit, zoals overmatige alertheid, extreme schrikreacties of slaapstoornissen * De persoon ervaart aanzienlijk leed of beperkingen, met symptomen die langer dan een maand aanhouden
66
Dissociatieve identiteitsstoornis
A. De persoon ervaart een verstoring van zijn of haar identiteit, zoals weerspiegeld door ten minste twee afzonderlijke persoonlijkheidsstaten of ervaringen met “bezeten zijn” B. Persoon ervaart herhaaldelijk geheugenlacunes met betrekking tot dagelijkse gebeurtenissen, belangrijke persoonlijke informatie of traumatische gebeurtenissen, die verder gaan dan gewoon vergeten C. Leidt tot aanzienlijk leed of bijzondere waardevermindering D. Symptomen worden niet veroorzaakt door een stof of medische aandoening Drie verschillende soorten van relaties tussen subpersoonlijkheden o **Wederzijds geheugenverlies relatie** (mutually amnesic) persoonlijkheden weten van elkaar niet dat ze bestaan o **Wederzijds bekende patronen** (mutually cognizant) persoonlijkheden weten van elkaar wel dat ze bestaan o **Eenrichtingsrelaties met geheugenverlies** (one-way amnesic) sommige persoonlijkheden weten wel van elkaars bestaan, anderen niet
67
Dissociatieve amnesie
A. De persoon kan zich geen belangrijke levensgerelateerde informatie herinneren, meestal traumatische of stressvolle informatie. Het geheugenprobleem is meer dan simpelweg vergeten B. Leidt tot aanzienlijk leed of bijzondere waardevermindering C. Symptomen worden niet veroorzaakt door een stof of medische aandoening
68
Depersonalizatie-derealizatie stoornis
* DSM-5 categoriseert dit als een dissociatieve stoornis, maar niet een die wordt gekenmerkt door de geheugenproblemen die worden aangetroffen in andere dissociatieve stoornissen * Centrale symptomen zijn aanhoudende en terugkerende episodes van depersonalisatie en/of derealisatie Eigenschappen: o Gevoel van onthechting van eigen mentale processen of lichaam o Zelf van buitenaf observeren o Het gevoel dat mensen of objecten onwerkelijk of afstandelijk zijn Voorbijgaande depersonalisatie- en derealisatie-ervaringen komen relatief vaak voor, terwijl depersonalisatie-derealisatiestoornis dat niet is
69
Stoornis in middelengebruik
**Voor alle middelen dezelfde criteria, verschil in behandeling en hoe de symptomen zich uitten**. Er is sprake van een stoornis wanneer **minstens 2** van de volgende criteria **binnen** een periode van **12 maanden** voorkomen: * Middel wordt in grotere hoeveelheden of gedurende een langere tijd gebruikt dan bedoeld. * Aanhoudende wens of vergeefse pogingen om het gebruik te minderen of onder controle te houden. * Veel tijd wordt besteed aan het verkrijgen, gebruiken of herstellen van het middel. * Craving of sterke wens om het middel te gebruiken. * Herhaaldelijk gebruik leidt tot het niet nakomen van verplichtingen op werk, school of thuis. * Voorgezet gebruik ondanks sociale of interpersoonlijke problemen veroorzaakt door het gebruik. * Belangrijke sociale, beroepsmatige of recreatieve activiteiten worden opgegeven of verminderd. * Herhaaldelijk gebruik in situaties waarin het fysiek gevaarlijk is. * Voorgezet gebruik ondanks lichamelijke of psychische problemen die waarschijnlijk zijn veroorzaakt of verergerd door het middel. * Tolerantie: behoefte aan meer van het middel voor hetzelfde effect, of minder effect bij dezelfde hoeveelheid. * Onttrekkingssymptomen, of het gebruik van het middel om deze te voorkomen/verlichten. Specificeer: * **Mild**: 2-3 criteria * **Matig**: 4-5 criteria * **Ernstig**: 6+ criteria
70
Gokstoornis
Diagnose als ten minste 4 van de onderstaande criteria binnen een periode van 12 maanden aanwezig zijn: * Moet gokken met steeds hogere bedragen om dezelfde spanning te voelen. * Rusteloos of prikkelbaar bij poging om te stoppen. * Herhaalde pogingen om het gokken te beheersen, verminderen of te stoppen zijn mislukt. * Veel bezig met gokken (denkbeelden, plannen, herbeleven) * Gokt vaak bij negatieve stemming (stress, schuld, depressie) * Probeert verlies goed te maken door opnieuw te gokken (chasing losses) * Liegt om te omvang van het gokken te verbergen * Verliest belangrijke relaties, werk of kansen door gokken * Is afhankelijk van anderen voor geld om gokproblemen (schulden) te verlichten **Het gokgedrag kan niet beter worden verklaard door een manische episode**. Specificeer ernst: - **Mild**: 4-5 criteria - **Matig**: 6-7 criteria - **Ernstig**: 8-9 criteria
71
Oorzaken stoornissen in middelenmisbruik: **Socioculturele benadering**
* Mensen die leven in stressvolle sociaaleconomische omstandigheden, zoals hoge werkloosheid of lage sociaaleconomische status, hebben een verhoogd risico. * Ook het leven of werken in omgevingen met veel discriminatie kan bijdragen. * Daarnaast kan het deel uitmaken van een familie- of sociale omgeving waarin middelengebruik als normaal of wenselijk wordt gezien.
72
Oorzaken stoornissen in middelenmisbruik: **Psychodynamische benadering**
* Verslaving wordt gezien als een uiting van afhankelijkheid die terug te voeren is op de kindertijd. Als ouders niet voldoende responsief waren op de behoefte aan geborgenheid, ontwikkelt het kind afhankelijkheid van anderen. Later wordt die leegte opgevuld met middelengebruik. * Daarnaast zou er een specifieke persoonlijkheid kunnen zijn die vatbaarder is voor verslaving, met kenmerken als afhankelijkheid, impulsiviteit, antisociaal gedrag, risicogedrag en depressiviteit.
73
Oorzaken stoornissen in middelenmisbruik: **Cognitief-gedragsmatige benadering**
* **Operante conditionering**. Het middel vermindert tijdelijk spanning of verbetert de stemming, wat een belonend effect heeft en daardoor het gebruik versterkt. * Ook ontwikkelen mensen de verwachting dat het middel zal helpen, wat hen motiveert om het te gebruiken bij stress of spanning. * Daarnaast kunnen omgevingsprikkels die aanwezig waren tijdens eerdere episodes van gebruik, door **klassieke conditionering** cravings opwekken.
73
Oorzaken stoornissen in middelenmisbruik: **Ontwikkelingspsychopathologisch perspectief**
Hierbij wordt gekeken naar een combinatie van biologische kwetsbaarheden (zoals een moeilijk temperament of minder effectief beloningssysteem) en negatieve ervaringen in jeugd of volwassenheid. Sommige mensen ontwikkelen veerkracht na tegenslagen, wat een beschermende factor kan zijn ondanks de aanleg.
74
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Cognitieve gedragstherapie**
Helpt mensen om gedachten en gedragingen te herkennen en aan te passen die het gebruik in stand houden. Methoden zijn onder andere aversietherapie (middelengebruik koppelen aan negatieve ervaringen), contingentiebeheer (belonen van abstinentie), terugvalpreventie (omgaan met triggers) en acceptance and commitment therapy.
74
Oorzaken stoornissen in middelenmisbruik: **Biologische benadering**
* Er is mogelijk een genetische aanleg voor middelenmisbruik, bijvoorbeeld via een afwijking in het dopamine-2-receptor-gen. * Bepaalde middelen bootsen de werking van neurotransmitters na, waarna de hersenen minder van die stoffen zelf gaan aanmaken. Dit leidt tot tolerantie en afhankelijkheid. * Welk middel wordt gebruikt bepaalt mede welke neurotransmitter beïnvloed wordt: alcohol en benzodiazepines verlagen GABA, cocaïne en amfetaminen verlagen dopamine, opioïden verlagen endorfinen. Het beloningscircuit in de hersenen speelt hierin een grote rol.
75
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Cultuur- en gendersensitieve programma’s**
Hulp wordt afgestemd op de socioculturele achtergrond en gendergerelateerde problemen. Vrouwen hebben vaak andere risicofactoren en behandelbehoeften dan mannen.
75
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Motiverende gespreksvoering**
Dit is gericht op het versterken van de eigen motivatie van de cliënt om gedrag te veranderen. Wordt vaak gecombineerd met andere behandelingen.
75
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Psychodynamische therapie**
Richt zich op onbewuste conflicten en hechtingsproblemen, maar is effectiever als het gecombineerd wordt met andere benaderingen.
76
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Biologische behandelingen**
Gericht op lichamelijke afbouw (ontwenning), abstinentie of gecontroleerd gebruik. Detoxificatie wordt gebruikt om het middel uit het lichaam te krijgen. Antagonistische medicijnen blokkeren het effect van het middel. Methadon wordt soms gegeven aan heroïnegebruikers, omdat het een mildere werking heeft en oraal kan worden ingenomen onder medisch toezicht.
77
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Zelfhulp- en residentiële programma’s**
Zelfhulpgroepen zoals Anonieme Alcoholisten bieden sociale steun en structuur. Sommige groepen ontwikkelen zich tot woon- en behandelgemeenschappen waarin mensen samenleven en herstellen in een drugsvrije omgeving.
78
Behandelingen van stoornissen in middelengebruik: **Community-preventieprogramma’s**
Gericht op het voorkomen van middelengebruik, bijvoorbeeld via voorlichting of interventies. Sommige richten zich op volledige onthouding, andere op verantwoord gebruik.
79
Persoonlijkheidsstoornis (**algemeen**)
**10 specifieke types, verdeeld over 3 clusters**. A. Een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht, zichtbaar op ten minste twee van de volgende gebieden: o Cognities (waarnemingen en interpretaties van zichzelf, anderen en gebeurtenissen) o Affectiviteit (emotionele responsen) o Interpersoonlijk functioneren o Impulsbeheersing B. Dit patroon is inflexibel en pervasief over een breed scala van persoonlijke en sociale situaties. C. Het patroon veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in sociaal, beroepsmatig of ander belangrijk functioneren D. Het patroon is stabiel en van lange duur en het begin is terug te voeren tot ten minste de adolescentie of vroege volwassenheid. E. Het patroon kan niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis F. Het patroon is niet toe te schrijven aan de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
80
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster A: vreemd of excentriek gedrag Paranoïde persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand wantrouwen en achterdocht tegenover anderen, waarbij de motieven van anderen worden geïnterpreteerd als kwaadwillend. Begint in de vroege volwassenheid en is aanwezig in uiteenlopende contexten. Ten minste 4 van de volgende: * Vermoedt, zonder (voldoende) grond, dat anderen hem/haar uitbuiten, schade berokkenen of bedriegen. * Is gepreoccupeerd met ongerechtvaardigde twijfels over loyaliteit of betrouwbaarheid van vrienden of collega’s * Is terughoudend in het toevertrouwen aan anderen uit vrees dat informatie tegen hem/haar gebruikt zal worden * Leest verborgen beledigingen in onschuldige opmerkingen of gebeurtenissen. * Draagt hardnekkig wrok * Neemt snel aanvallen op zijn/haar karakter of reputatie waar, die voor anderen niet duidelijk zijn, en reageert snel met woede of tegenaanvallen. * Heeft herhaaldelijk ongerechtvaardigde vermoedens betreffende de trouw van de partner of echtgenoot/echtgenote. **Sluit schizofrenie, bipolaire en psychotische stoornissen uit**.
81
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster A: vreemd of excentriek gedrag **Schizoïde** persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt scala aan emotionele emoties. Ten minste 4 van de volgende: * Heeft noch behoefte aan, noch plezier in hechte relaties, ook niet met gezinsleden * Kiest bijna altijd voor solitaire activiteiten * Heeft weinig of geen interesse in seksuele ervaringen met anderen. * Beleeft weinig genoegen aan activiteiten * Heeft geen hechte vrienden of vertrouwelingen buiten directe familie. * Lijkt onverschillig voor lof of kritiek van anderen. * Toont emotionele kilheid, afstandelijkheid of afgevlakte affectiviteit.
82
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster A: vreemd of excentriek gedrag **Schizotypische** persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van sociale en interpersoonlijke beperkingen gekenmerkt door ongemak in nauwe relaties, cognitieve of perceptuele vervormingen en excentriciteiten in gedrag. Ten minste 5 van de volgende: * Ideeën van betrekking (maar géén wanen) * Eigenaardige overtuigingen of magisch denken dat gedrag beïnvloedt (bijv. bijgeloof) * Ongewone perceptuele ervaringen, inclusief lichamelijke illusies * Vreemde manier van denken en spreken (vaag, metaforisch, omslachtig) * Achterdocht of paranoïde gedachten. * Inadequaat of beperkt affect. * Vreemd, excentriek of eigenaardig gedrag of uiterlijk. * Gebrek aan hechte vrienden of vertrouwelingen buiten directe familie. * Excessieve sociale angst die niet afneemt bij toenemende bekendheid, vaak gepaard met paranoïde angsten.
83
# Persoonlijkheidsstoornis: Clust B: dramatisch, emotioneel onvoorspelbaar Antisociale persoonlijkheidsstoornis
Er is sprake van een pervasief patroon van gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, vanaf de leeftijd van 15 jaar, zoals blijkt uit minsten 3 van de volgende criteria: * Niet in staat zich te conformeren aan sociale normen met betrekking tot wettig gedrag (herhaaldelijk gedrag dat aanleiding geeft tot arrestatie) * Bedrieglijk (herhaaldelijk liegen, gebruik van aliassen, anderen manipuleren voor persoonlijk gewin of plezier). * Impulsiviteit of onvermogen vooruit te plannen. * Prikkelbaarheid en agressiviteit (herhaaldelijke vechtpartijen of mishandelingen) * Roekeloze onverschilligheid voor eigen of andermans veiligheid. * Aanhoudende onverantwoordelijkheid (herhaaldelijk niet in staat een baan te behouden of financiële verplichtingen na te komen) * Gebrek aan berouw (onverschillig of rationaliserend ten aanzien van het kwetsen, mishandelen of bestelen van anderen) Aanvullende eisen: - Betrokkene is **minstens 18 jaar oud** - Er waren **tekenen** van een **gedragsstoornis** (conduct disorder) **vóór de leeftijd van 15 jaar**.
84
# Persoonlijkheidsstoornis: Clust B: dramatisch, emotioneel onvoorspelbaar Borderline persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van instabiliteit in interpersoonlijke relaties, zelfbeeld en affecten, met impulsiviteit. Ten minste 5 van de volgende: * Krampachtig vermijden van (vermeende) verlating * Instabiele en intense relaties, wisselend tussen idealisering en devaluatie * Identiteitsstoornis: instabiel zelfbeeld of gevoel van eigenwaarde. * Impulsiviteit op tenminste 2 van de volgende gebieden: o Seks o Middelen o Geld o Eetbuien * Recidiverende suïcidale gedragingen of automutilatie * Affectieve instabiliteit door sterke stemmingswisselingen * Chronisch gevoel van leegte * Inadequate, intense woede of moeite woede te beheersen * Voorbijgaande stress-gerelateerde paranoïde ideeën of ernstige dissociatie.
85
# Persoonlijkheidsstoornis: Clust B: dramatisch, emotioneel onvoorspelbaar Theatrale (histrionische) persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van excessieve emotionaliteit en aandacht zoeken. Minstens 5 van de volgende: * Voelt zich ongemakkelijk als hij/zij niet in het middelpunt staat. * Interactie met anderen is vaak seksueel verleidelijk of provocerend. * Emotionele expressie is oppervlakkig en wisselt snel. * Gebruikt uiterlijk om aandacht te trekken. * Spreekstijl is vaag, impressionistisch. * Zelfdramatiserend, theatraal, overdreven expressie van emoties. * Beïnvloedbaar door anderen of omstandigheden. * Ziet relaties als intiemer dan ze werkelijk zijn.
86
# Persoonlijkheidsstoornis: Clust B: dramatisch, emotioneel onvoorspelbaar Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van grootheidsgevoel (in fantasie of gedrag), behoefte aan bewondering, gebrek aan empathie. Ten minste 5 van de volgende: · Heeft een overdreven gevoel van eigen belangrijkheid. · Is gepreoccupeerd met fantasieën over succes, macht, schoonheid. · Gelooft dat hij/zij uniek is en alleen begrepen wordt door ‘speciale’ mensen. · Eist buitensporige bewondering. · Heeft onredelijke verwachtingen van speciale behandeling. · Exploiteert anderen. · Mist empathie. · Is vaak jaloers of denkt dat anderen jaloers zijn. · Toont arrogantie of hooghartig gedrag.
87
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster C: angstig of teruggetrokken gedrag Vermijdende (avoidant) persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand patroon van sociale geremdheid, gevoelens van tekortschieten, overgevoeligheid voor negatieve beoordeling. Ten minste 4 van de volgende: · Vermijdt werkactiviteiten met veel interpersoonlijk contact uit angst voor kritiek. · Ongeneigd tot relaties tenzij zeker van acceptatie. · Terughoudend in intieme relaties uit angst voor schaamte of belachelijk maken. · Gepreoccupeerd met kritiek of afwijzing. · Is geremd in nieuwe sociale situaties vanwege gevoelens van tekortschieten. · Ziet zichzelf als sociaal onbekwaam, onaantrekkelijk of minderwaardig. · Weigert risico’s of nieuwe activiteiten uit angst voor schaamte.
88
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster C: angstig of teruggetrokken gedrag Afhankelijke (dependent) persoonlijkheidsstoornis
Een diepgaand en excessief behoeftegedrag aan verzorgd worden, leidend tot onderdanigheid en angst voor verlating. Minstens 5 van de volgende: · Moeite met dagelijkse beslissingen zonder advies van anderen. · Heeft anderen nodig om verantwoordelijkheid op zich te nemen. · Moeite met het uiten van meningsverschil (uit angst voor verlies van steun). · Moeite om eigen initiatieven te nemen. · Gaat tot het uiterste om steun te krijgen, zelfs als dat onaangenaam is. · Voelt zich hulpeloos of ongemakkelijk als hij/zij alleen is. · Zoekt snel een nieuwe relatie als bron van verzorging na beëindiging van een andere. · Gepreoccupeerd met angst om alleen gelaten of verlaten te worden.
89
# Persoonlijkheidsstoornis: Cluster C: angstig of teruggetrokken gedrag Obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis (NIET OCD)
Een diepgaand patroon van preoccupatie met ordelijkheid, perfectionisme en controle. Minstens 4 van de volgende: · Preoccupatie met details, regels, lijsten, orde of schema’s ten koste van de hoofdzaak. · Perfectionisme dat interferentie veroorzaakt (projecten nooit afmaken). · Overmatig toewijding aan werk/productiviteit, ten koste van vrije tijd en vriendschappen. · Overmatige gewetensvolheid, scrupules, inflexibiliteit in ethiek/moraal. · Onvermogen om versleten of waardeloze spullen weg te doen. · Onwillig om met anderen samen te werken tenzij ze precies doen wat hij/zij wil. · Gierig in uitgaven voor zichzelf of anderen; geld moet worden opgespaard. · Toont starheid en koppigheid.
90
Seperation anxiety disorder (separatiestoornis)
A. Ontwikkelingsongeschikt en excessieve angst of vrees voor het scheiden van degene aan wie het individu gehecht is, zoals blijkt uit ten minste 3 van de volgende kenmerken: · Recidiverend excessief leed wanneer scheiding van thuis of van belangrijke hechtingsfiguren wordt verwacht of plaatsvindt. · Aanhoudende en excessieve zorgen over het verliezen van belangrijke hechtingsfiguren of mogelijk letsel aan hen, zoals ziekte, verwonding, rampen of dood. · Aanhoudende en excessieve zorgen dat een nadelige gebeurtenis (bijvoorbeeld verdwalen, gekidnapt worden, een ongeluk krijgen, ziek worden) zal leiden tot scheiding van een hechtingsfiguur. · Aanhoudende terughoudendheid of weigering om vanwege angst voor scheiding naar school of elders buiten huis te gaan. · Aanhoudende en excessieve angst of terughoudendheid om alleen te zijn of zonder belangrijke hechtingsfiguren thuis of in andere omgevingen te zijn. · Aanhoudende terughoudendheid of weigering om ergens anders dan thuis te slapen of zonder nabijheid van een hechtingsfiguur. · Recidiverende nachtmerries met als thema separatie. · Recidiverende lichamelijke klachten (zoals hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid of braken) wanneer separatie van belangrijke hechtingsfiguren wordt verwacht of plaatsvindt. B. De angst, vrees of vermijding is aanhoudend, en duurt bij kinderen en adolescenten ten minste 4 weken en bij volwassenen 6 maanden of langer. C. De stoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in sociaal, beroepsmatig of ander belangrijk functioneren. D. De stoornis wordt niet beter verklaard door een andere psychische stoornis (ASS, psychotische stoornissen, agorafobie, angststoornis, hechtingsstoornis).
91
Selectief mutisme
A. Consistent falen om te spreken in specifieke sociale situaties (waarin van het individu verwacht wordt te spreken, zoals school) ondanks spreken in andere situaties. B. De stoornis belemmert het onderwijskundig of beroepsmatig functioneren of het sociale communiceren. C. De duur van de stoornis is ten minste 1 maand (niet de eerste maand van school). D. Het onvermogen om te spreken is niet toe te schrijven aan een gebrek van kennis van de vertrouwdheid met de taal. E. De stoornis kan niet beter worden verklaard door een communicatiestoornis, en treedt niet uitsluitend op in het beloop van ASS, schizofrenie of een andere psychotische stoornis.
92
Majeure depressieve stoornis bij kinderen
Geen apart onderscheid voor ‘depressie bij kinderen’, wel kanttekening. · Bij kinderen en adolescenten kan stemming prikkelbaar zijn in plaats van somber.
93
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
A. Ernstige, recidiverende driftbuien die verbaal en/of gedragsmatig extreem zijn in intensiteit of duur, en disproportioneel t.o.v. de situatie of aanleiding. B. De driftbuien zijn niet in overeenstemming met het ontwikkelingsniveau van het kind. C. De driftbuien komen gemiddeld 3 of meer keer per week voor. D. De stemming tussen de driftbuien in is gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, prikkelbaar of boos, en is waarneembaar voor anderen (bijv. ouders). E. Criteria A-D zijn gedurende 12 of meer maanden aanwezig. Tijdens deze tijd is er geen symptoomvrije periode van langer dan 3 opeenvolgende maanden. F. Criteria A-D zijn in ten minste 2 van 3 settings (bijv. thuis, school, met vrienden) aanwezig en zijn ernstig in ten minste één setting. G. De diagnose wordt niet gesteld voor de leeftijd van 6 jaar of na de leeftijd van 18 jaar. H. De aanvang van de symptomen is vóór de leeftijd van 10 jaar. I. Er is nooit sprake geweest van een duidelijke manische of hypomane episode van meer dan 1 dag. J. Het gedrag komt niet uitsluitend voor tijdens een episode van majeure depressie en is niet beter verklaard door een andere stoornis (bijv. ASS, PTSS, seperatiestoornis). K. De symptomen zijn niet toe te schrijven aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
94
Oppositioneel-opstandige stoornis
A. Een patroon van **boze/prikkelbare stemming, ruziezoekend/opstandige gedrag of wraakzuchtigheid**, dat ten minste 6 maanden aanhoudt, zoals blijkt uit minstens 4 symptomen uit de onderstaande categorieën, vertoond tijdens interactie met ten minste één persoon die geen broer of zus is: **Boze/prikkelbare stemming** 1. Verliest vaak zijn of haar kalmte 2. Is vaak lichtgeraakt of snel geïrriteerd 3. Is vaak boos en wrokvol **Ruziezoekend/opstandig gedrag** 4. Maakt vaak ruzie met gezagsfiguren of, bij kinderen en adolescenten, met volwassenen. 5. Verzet zich vaak tegen verzoeken van gezagsfiguren of regels, of weigert ze op te volgen. 6. Ergert vaak opzettelijk anderen 7. Geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag **Wraakzuchtigheid** 8. Is minstens twee keer wraakzuchtig of hatelijk geweest in de afgelopen 6 maanden. B. De gedragsstoornis is geassocieerd met lijdensdruk bij de betrokkene of in sociale context, of het heeft een negatieve invloed op sociaal functioneren, onderwijsprestaties of beroepsmatig functioneren. C. De gedragingen treden niet uitsluitend op tijdens het beloop van een psychotische, stemmingsstoornis of middelenstoornis en voldoen niet aan de criteria voor disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis.
95
Conduct disorder/normoverschrijdend-gedragsstoornis
A. Een herhalend en aanhoudend patroon waarbij de fundamentele rechten van anderen of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden geschonden, zoals blijkt uit minstens 3 van de volgende criteria in de afgelopen 12 maanden, waarvan minstens één in de afgelopen 6 maanden: **Agressief tegen mensen of dieren** · Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen · Begint vaak vechtpartijen · Heeft een wapen gebruikt dat anderen ernstig lichamelijk letsel kan toebrengen · Heeft fysieke wreedheid getoond tegenover mensen · Heeft fysieke wreedheid getoond tegenover dieren · Heeft gestolen terwijl hij/zij het slachtoffer confronteerde (bijv. overval) · Heeft iemand seksueel gedwongen **Vernieling van eigendom** · Heeft opzettelijk brand gesticht met het doel ernstige schade te veroorzaken · Heeft opzettelijk eigendom van anderen vernield (niet door brandstichting) **Bedrog of diefstal** · Is ingebroken in een huis, gebouw of auto · Liegt vaak om iets te verkrijgen of vermijden · Heeft zonder confrontatie waardevolle spullen gestolen (bijv. winkeldiefstal, zakkenrollen) **Ernstige schending van regels** · Blijft vaak ’s nachts weg van huis ondanks ouderlijk verbod (vóór leeftijd 13 jaar) · Is ten minste 2 keer van huis weggelopen, of eenmaal gedurende langere tijd · Spijbelt vaak van school (vóór leeftijd 13 jaar) B. De gedragsstoornis veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk in sociale, schoolse of beroepsmatige contexten. C. Als de betrokkene 18+ jaar is: niet voldoen aan criteria voor antisociale persoonlijkheidsstoornis
96
Enuresis
· Herhaald urineren in bed of kleding, bewust of onwillekeurig · Het gedrag komt ten minste 2 keer per week voor gedurende minstens 3 opeenvolgende maanden, of veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in sociaal, schoolse of andere belangrijke domeinen van functioneren. · De kalenderleeftijd is minstens 5 jaar (of een gelijkwaardig ontwikkelingsniveau) · Het urineren is niet te wijten aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
97
Encopresis
· Herhaaldelijk ontlasten in ongepaste plaatsen (bijv. kleding, vloer), bewust of onwillekeurig. · Komt tenminste 1 keer per maand voor, gedurende minstens 3 maanden. · De kalenderleeftijd is minstens 4 jaar (of een gelijkwaardig ontwikkelingsniveau) · Het gedrag is niet te wijten aan de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.
98
Attention-deficit/hyperactivity disorder (ADHD)
A. Een aaneengesloten patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-impulsiviteit dat het functioneren of de ontwikkeling beïnvloedt, zoals blijkt uit (1) en/of (2) **(1) Onoplettendheid** Minstens 6 van de volgende symptomen (bij adolescenten en volwassenen vanaf 17 jaar: 5) zijn gedurende minstens 6 maanden aanwezig geweest op een zodanige manier dat ze niet passen bij het ontwikkelingsniveau en een negatieve invloed hebben op sociale, schoolse of beroepsmatige activiteiten: o Maakt vaak slordigheidsfouten of besteed onvoldoende aandacht aan details o Heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden o Lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken o Volgt aanwijzingen vaak niet op en maakt werk/taken niet af o Heeft vaak moeite met organiseren van taken en activiteiten o Vermijdt of heeft een hekel aan taken die langdurige mentale inspanning vereisen o Verliest vaak dingen die nodig zijn voor taken of activiteiten o Wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels o Is vaak vergeetachtig bij dagelijkse activiteiten **(2) Hyperactiviteit en impulsiviteit** Minstens 6 van de volgende symptomen (vanaf 17 jaar: 5), gedurende minstens 6 maanden, op een wijze die ongepast is en negatieve gevolgen heeft: o Beweegt vaak onrustig met handen of voeten of wiebelt op de stoel o Staat vaak op in situaties waar zittenblijven verwacht wordt o Rent vaak rond of klimt overal op in ongepaste situaties (bij volwassenen: innerlijke rusteloosheid) o Kan moeilijk rustig spelen of ontspannen bezig zijn o Is vaak ‘in de weer’ of handelt alsof hij/zij ‘aangedreven wordt door een motor’ o Praat vaak aan één stuk door o Gooit het antwoord eruit voordat de vraag af is o Heeft moeite met wachten op zijn/haar beurt o Stoort vaak anderen of dringt zich op B. Verscheidene symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit waren voor het 12e levensjaar al aanwezig C. Verscheidene symptomen zijn aanwezig in 2 of meer situaties (bijv. thuis, school, werk). D. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat symptomen het sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren negatief beïnvloeden. E. Symptomen worden niet beter verklaard door andere stoornis.
99
Autisme spectrum stoornis (ASS)
A. Blijvende tekorten in de sociale communicatie en interactie in meerdere contexten, zoals blijkt uit de volgende drie (allemaal vereist): · Tekorten in sociale wederkerigheid (bijv. afwijkend sociaal contact) · Tekorten in non-verbaal communicatief gedrag (bijv. afwijkend lichaamstaal, geen oogcontact) · Tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties (bijv. moeilijk vrienden maken) B. Beperkte, repetitieve patronen van gedrag, interesse of activiteiten zoals blijkt uit minstens 2 van de volgende 4: · Stereotiep of repetitief motorisch gedrag, gebruik van motorische voorwerpen of spraak · Hardnekkig vasthouden aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag · Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn · Hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels of ongewone interesse in sensorische aspecten van de omgeving. C. De symptomen moeten aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode, maar hoeven mogelijk pas volledig tot uiting te komen als sociale eisen de capaciteiten overstijgen D. De symptomen veroorzaken klinisch significante beperkingen in sociale, schoolse of andere belangrijke domeinen van functioneren. E. Stoornis kan niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking.
100
Intellectual disability/ verstandelijke beperking
A. Tekorten in intellectuele functies (zoals redeneren, probleemoplossing, plannen, abstract denken, beoordelingsvermogen, schoolse leerbaarheid en leren op basis van ervaring), bevestigd door zowel klinische beoordeling als gestandaardiseerde intelligentietests. B. Tekorten in adaptief functioneren, dat wil zeggen het niet voldoen aan ontwikkelingsnormen en sociaal-culturele standaarden op gebieden zoals communicatie, participatie, onafhankelijkheid in meerdere omgevingen. Deze tekorten beperken het functioneren in dagelijkse bezigheden zoals persoonlijke verzorging, schoolprestaties, werk en sociale deelname. C. De tekorten in intellectuele en adaptieve functies ontstaan tijdens de ontwikkelingsperiode.
101
Delirium
A. Een stoornis van het bewustzijn (verminderd besef van de omgeving) met verminderde mogelijkheid de aandacht te richten, vast te houden of te verleggen. B. De stoornis ontwikkelt zich in een korte tijd (meestal uren tot enkele dagen), vertegenwoordigt een verandering ten opzichte van het gebruikelijke functioneren, en neigt ertoe in ernst te fluctueren gedurende de dag. C. Er is een extra stoornis in de cognitie (zoals geheugenstoornis, desoriëntatie, taalstoornis, waarnemingsstoornis) D. De stoornissen (A en C) kunnen niet beter worden verklaard door een bestaande, vastgestelde of zich ontwikkelende neurocognitieve stoornis en treden niet op in de context van een ernstig verlaagd bewustzijn zoals coma. E. Er is bewijs vanuit de anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumonderzoek dat de stoornis een directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening, intoxicatie of onttrekking van een middel.
102
Majeure neurocognitieve stoornis door de ziekte van Alzheimer
A. Bewijs van aanzienlijke cognitieve achteruitgang ten opzichte van eerder niveau op een of meer cognitieve domeinen (complexe aandacht, executieve functies, leren en geheugen, taal, perceptueel motorisch, sociaal-cognitief), gebaseerd op: 1. Zorgvuldige anamnese van de betrokkene of van een informant of arts 2. Een wezenlijke beperking bij gestandaardiseerde cognitieve tests of klinisch beoordeling. B. De cognitieve stoornissen belemmeren de zelfstandigheid bij alledaagse bezigheden. C. De stoornissen treden niet uitsluitend op in het beloop van een delirium D. De stoornissen kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis E. Er is geleidelijk begin en progressieve achteruitgang in één of meer cognitieve domeinen. F. Niet verklaard door cerebrovasculaire aandoening, andere neurodegeneratieve ziekte, effecten van een middel, of andere medische of psychiatrische aandoening.