Bric-à-brac Flashcards
(116 cards)
1
Q
un incendie
A
brand
2
Q
de la cendre
A
as
3
Q
une étincelle
A
vonk
4
Q
suffire
A
volstaan
5
Q
strictement
A
strikt
6
Q
s’en fichent
A
zich daar niet aan storen
7
Q
une impulsion
A
impuls, neiging
8
Q
renforcer
A
versterken
9
Q
un flacon
A
flesje
10
Q
les débris (m)
A
scherven
11
Q
fragile
A
breekbaar, broos
12
Q
un bloc
A
blok
13
Q
un pâté
A
-blok
14
Q
prêt
A
klaar
15
Q
susciter
A
uitlokken
16
Q
les piliers (m)
A
pijlers
17
Q
attacher
A
hechten
18
Q
selon
A
volgens
19
Q
l’ampleur (f)
A
omvang
20
Q
autrement
A
anders
21
Q
le sort
A
lot
22
Q
de transparance (f)
A
doorzichtigheid
23
Q
apaiser/calmer
A
kalmeren, verzachten
24
Q
un truc
A
truc, handigheidje
25
un truc/un machin
ding, spul
26
un filet
net
27
sécher
drogen
28
sec
droog
29
ornements (m)
versieringen
30
une inscription
opschriften
31
lisible
leesbaar
32
le foyer
haard
33
bienfaisante
weldoende
34
des foyers
haarden
35
forcément/nécessairement
noodzakelijk
36
surprendre
verrassen
37
la surprise
verrassing
38
un rêve
droom
39
rêver
dromen
40
divers(e)
diverse, verscheidene
41
vaguement
vaag
42
Le trésor
schat
43
des rumeurs (f)/ des bruits (m)
geruchten
44
compromettre
verdacht maken
45
hors de
buiten
46
une revanche
weerwraak
47
l'occasion (f)
kans, gelegenheid
48
âpre
fel, wrange
49
s'exposer
zich blootstellen
50
déborder
overlopen
51
évacuer
ontruimen
52
compenser
goed maken, compenseren
53
une compensation
compensatie
54
indirecte
onrechtstreeks
55
oser
durven
56
soigneusement
zorgvuldig
57
frappant
treffend, opvallend
58
l'inverse (m)
omgekeerde
59
prétendre
doen alsof
60
soi-disant
zogezegd
61
tant
zoveel
62
éblouissant(e)
stralend, mooi
63
inaperçue
onopgemerkd
64
fervent(e)
vurige
65
justement
precies
66
une lueur
gloed, lichtschijn
67
illuminer
verlichten
68
colorer
kleuren
69
un arc
boog
70
l'honneur (m)
eer
71
un échange (m)
uitwisseling
72
la coutume
gebruik, gebruikelijk
73
la gravité
ernst
74
pressant
dringende
75
couramment
vloeiend
76
quitter
verlaten, stoppen
77
quitter à
op gevaar af gaan
78
composer
samenstellen
79
composer de
bestaan uit
80
consister à
bestaan erin
81
échapper
ontsnappen
82
un inconnu
onbekende
83
une démarche
de gang, werkwijze
84
reconstituer
reconstrueren
85
reconstruite
terug opbouwen
86
la reproduction
reproductie
87
DE REPRODUCTION (f)
voorplantings-
88
piqûre
steken, bijten
89
les piqûres (f)
-beten, -steken
90
agité
woelig, onrustig
91
un extrême
ene uiterste
92
acquire
verweren
93
la perspective
perspectief
94
un manque
gebrek
95
la chute
val
96
pénétrer
binnendringen
97
pairs
even
98
à propos
tussen twee haakjes, wat ik zrggen wilde
99
un éventail
waaier
100
d'ouverture (f)
opening(s)
101
un réseau
net
102
cacher
verbergen
103
une présence
aanwezigheid
104
une absence
afwezigheid
105
l'intensité (f)
intensiteit, sterkte
106
sonore
geluids-
107
risquer
riskeren
108
un axe
as
109
en vain
tevergeefs
110
assimiler
assimileren, opnemen
111
s'intégrer
integreren
112
la fosse
kuil
113
ressortir
weer uitkomen
114
ivre/ soûl
dronken
115
sais/peux (savoir/pouvoir)
kan
116
pouvoir
mag
