les gestes, les mouvements du corps, les comportements A Flashcards
(65 cards)
1
Q
un mouvement
A
beweging, stroming
2
Q
mis de côté
A
opzij gelegd
3
Q
immobile
A
onbeweeglijk
4
Q
fixer
A
fixeren, staren
5
Q
dépêcher
A
haasten
6
Q
hâte (f)
A
haast
7
Q
hâter
A
versnellen
8
Q
tomber
A
vallen
9
Q
me relever
A
terug recht staan
10
Q
grimper
A
klimmen
11
Q
rouler
A
rollen
12
Q
tourner
A
afslaan
13
Q
prendre
A
afslaan (verkeer)
14
Q
contre
A
over
15
Q
un pas
A
pas, stap
16
Q
faire un faux pas
A
struikelen
17
Q
glisser
A
uitglijden, schuiven
18
Q
déchiré(e)
A
verscheurd
19
Q
battre
A
slaan
20
Q
se battre
A
vechten
21
Q
trembler
A
beven
22
Q
un coup de pied
A
trap
23
Q
un coup de poing
A
vuistslag
24
Q
frapper
A
klappen
25
griffer
krabben
26
tirer
trekken
27
se débattre
weerstand bieden
28
mordre
bijten
29
arrêter
stoppen
30
secouer/ agiter
schudden, wuiven met (enkel agiter)
31
fait oui/non de la tête
ja of nee klikken
32
un geste
gebaar
33
un signe de tête
hoofdknik
34
ramasser
oprapen, ophalen
35
baisser
bukken,buigen
36
baissé(e)
neergeslage
37
saluer
groeten
38
s'asseoir
gaan zitten
39
40
Amuller, éteindre
Uitdoven
41
Presser
Drukken op
42
Paraître
Verschijn, te voor schijn komen
43
Coller
Plakken, kleven
44
Manipuler
Manipuler
45
(Re)couvrir
Bedekken
46
Taper
Typen, tikken
47
Cueillir
Plukken
48
Rentrer
Binnenbrengen
49
Plier
Plooien
50
Mettre
Steken
51
Chercher of prendre
Afhalen
52
Cacher
Verbergen
53
Chercher
Halen
54
Creuser
Graven
55
Noter/ écrire
Noteren, opschrijven
56
Une écriture
Geschrift
57
Lier
Verbinden
58
Remettre
Terugleggen of overhandigen
59
Toucher
Aan raken
60
Tendre
Aanreiken, uitsteken
61
Retirée
Teruggetrokken
62
coller
kleven, plakken
63
éteindre/ allumer
uitdoven, aansteken
64
65