les relations humaines B Flashcards
(95 cards)
1
Q
un(e) camarade
A
kameraad, vriend
2
Q
un(e) partenaire
A
partner
3
Q
un(e) rivale
A
rivaal
4
Q
la discrimination
A
discriminatie
5
Q
discriminer
A
discrimineren
6
Q
un(e) collègue
A
collega
7
Q
une réputation
A
reputatie
8
Q
une excuse
A
excuus
9
Q
une réaction
A
reactie
10
Q
une interaction
A
interactie
11
Q
un agenda
A
agenda
12
Q
l’amitié (f)
A
vriendschap
13
Q
l’amour (m
A
liefde
14
Q
jaloux(se)
A
jaloers
15
Q
un baiser
A
kus
16
Q
un copain of une copine
A
vriend of vriendin
17
Q
un rendez-vous
A
afspraak
18
Q
un compagnon, une compagne
A
gezel(lin)
19
Q
conseiller/ recommander
A
adviseren, aanraden
20
Q
consulter
A
raadplegen
21
Q
un conseil, un avis
A
raad, advies
22
Q
engagé
A
geëngageerd
23
Q
engagement (m)
A
engagement of verbintenis
24
Q
adressez-vous
A
wend-u
25
veuillez (of andere vervoeging)
gelieve
26
identifier
identificeren
27
réagir
reageren
28
féliciter
feliciteren
29
les félicitations (f)
felicitaties, geluk wensen
30
récompensé
beloond
31
récompenser
belonen
32
une récompense
beloning
33
un prétexte
voorwendsel
34
vrai
waar
35
la vérité
waarheid
36
mentir
liegen
37
un mensonge
leugen
38
un menteur
leugenaar
39
un traître
verrader
40
la trahison
verraad
41
trahi
verraden
42
reprocher
verwijten
43
les reproches (m)
verwijten
44
embrasser
kussen
45
sourir
glimlachen
46
chérie
liefste,schat
47
amoureux(se)
verliefd
48
caresser
strelen
49
la tendresse
tederheid
50
l'entente (f)
verstandhouding
51
harmonieux(se)
harmonieus, harmonisch
52
attaché(e)
gehecht
53
savé(e)
gered
54
envier
benijden
55
sauveur (m)
redder
56
protéger
beschermen
57
un protecteur
beschermer
58
une maîtresse
minnares
59
un piège
valstrik
60
intime
intiem
61
mutuelle
wederzijdse
62
subir
ondergaan
63
les exigences (f)
eisen
64
respectueux(se)
eerbiedig
65
une rancune
wrok
66
remonter
opbeuren, nieuwe moed geven
67
mêler
bemoeien
68
la farce
grap
69
ennuyer/ embêter
lastigvallen, treiteren
70
aborder
aanspreken
71
insulter
uitschelden, beledigen
72
des injures (f)
scheldwoorden
73
collaborer
samenwerken
74
une collaboration
samenwrking
75
une faveur
gunst
76
réconcilier
verzoenen
77
un intermédiaire
tussenpersoon, bemiddelaar
78
envers/ avec
jegens
79
obtenir
verkregen
80
offrir
aanbieden
81
remercier
bedanken
82
les flatteurs (m)
vleiers
83
mépris
misprijzen
84
un pardon
een vergeving
85
pardon
neem me niet kwalijk, pardon
86
hostile
vijandige
87
des menaces (f)
bedreigingen
88
menacer
bedreigen
89
la dupe
de dupe, slachtoffer
90
une ruse
liqt
91
exploiter
uitbuiten
92
l'exploitation (f)
uitbuiting
93
indifférence (f)
onverschilligheid
94
la charité
liefdadigheid
95
Fraternité (f)
broederlijkheid
