plaire, déplaire, aimer, détester Flashcards
(99 cards)
1
Q
l’enthousiasme (m)
A
enthousiasme
2
Q
enthousiaste
A
enthousiast
3
Q
sympathique
A
symphatiek
4
Q
la sympathie
A
sympathie
5
Q
symphatiser
A
sympathiseren
6
Q
un compliment
A
compliment
7
Q
l’ambition (f)
A
ambitie
8
Q
ambitieux(se)
A
ambitieus
9
Q
irriter
A
irriteren
10
Q
choquer
A
choqueren, schrikken
11
Q
un(e) obsession
A
obsessie
12
Q
un(e) mani(e)
A
maniak
13
Q
un(e) maniaque
A
maniak
14
Q
plaire
A
behagen
15
Q
plaisir
A
genoegen, plezier
16
Q
plaît
A
bevalt
17
Q
plaisant(e)
A
aangenaam, plezierig
18
Q
attrayant(e)
A
aantrekkelijk
19
Q
attire
A
trekt aan
20
Q
se déplaire
A
niet aan staan
21
Q
l’attraction (f), l’attrait (m)
A
aantrekkingskracht (Engels)
22
Q
aimera
A
houden van
23
Q
préferer
A
verkiezen
24
Q
préférence (f)
A
voorkeur
25
mépriser
misprijzen
26
apprécier
op prijs stellen, waarderen
27
apprécitation (f), un verdict
oordeel
28
déranger
ongelegen komen, storen
29
arranger, convenir
schikken, mee eens
30
proposer
voorstellen
31
une proposition
voorstel
32
acceptable
aanvaardbaar
33
accepter
aannemen
34
projets (m)
plannen
35
l'intention (f)
intentie, bedoeling
36
un plan
plan
37
adorer
dol zijn op
38
énormément (énorme)
enorm
39
intense
intens
40
jouir
genieten
41
jouissance (f), volupté (f)
genot
42
admire
bewonderen
43
une admiration
bewondering
44
ravissante
heel knap, verrukelijk
45
désirer
verlangen
46
un désir
Een verlangen
47
souhaiter
wensen
48
un souhait (m)
wens
49
les voeux (m)
wensen
50
volontés 'f)
de wil
51
volontiers
gewillig, bereidheid
52
volontairement
vrijwillig
53
supporter
supporteren, verdragen
54
détester
hekel aan hebben
55
jurer
zweren
56
tolérer
tolereren, dulden
57
fidèles
aanhangers, getrouwen
58
l'appui (m) of le soutien
steun
59
appuyer of soutenir
steunen
60
s'opposer à
verzetten tegen
61
prévoir
voorzien
62
une attente
een verwachting
63
s'attendre
zich verwachten
64
inattendre
onverwacht
65
d'unanimité (f)
eensgezindheid
66
contradictoire
tegenstrijdig
67
le contraire
tegenovergestelde
68
ennuyeux(se)
vervelend
69
(fam) embêtant
vervelend
70
favori(e), préferé(e)
lievelings
71
merveilleux(se), exquis(e)
prachtig, verrukkelijk
72
applaudir
toejuichen, applaudiseren
73
les applaudissements (m)
applaus
74
projetons
plannen, ontwerpen
75
un objectif, un but
(doel)stelling
76
essayer
proberen
77
poursuivre
nastreven
78
s'efforcer
inspannen
79
favorable
gunstig
80
favorisent
begunstigen, bevoordelen
81
précieux(se)
waardevol
82
j'en ai marre
ben het beu
83
fâcher
kwaad maken
84
exprès
met opzet
85
impressionné(e)
indruk gemaakt op of onder de indruk
86
impressionante
indrukwekkend
87
dégoûtant(e)
walgelijk
88
un dégoût
afkeer
89
dégoûter
walgen
90
l'appel (m)
roep
91
dommage
spijtig, jammer
92
prêt
bereid, klaar
93
bonne volonté (f)
bereidheid, goede wil
94
à contre-coeur
met tegenzin
95
envisager
erover denken
96
contrecarrer
dwarsbomen
97
j'ai envi(e)
ik heb zin
98
éviter
vermijden
99
tenter of essayer
proberen
