le travail, la technique Flashcards
1
Q
la créativité
A
creativiteit
2
Q
actif(ve)
A
actief
3
Q
une activité
A
activiteit
4
Q
le produit
A
product
5
Q
la production
A
productie
6
Q
l’énergie (f)
A
energie
7
Q
la routine
A
routine
8
Q
une méthode
A
methode
9
Q
méthodique
A
methodisch
10
Q
un stage
A
stage
11
Q
une structure
A
structuur
12
Q
un système
A
systeem
13
Q
systématique
A
systematisch
14
Q
pratique
A
praktijk
15
Q
fonctionnel(le)
A
functioneel
16
Q
une fonction
A
functie
17
Q
organiser
A
organiseren
18
Q
l’organisation (f)
A
organisatie
19
Q
un talent
A
talent
20
Q
l’industrie (f)
A
industrie
21
Q
industriel(le)
A
industrieel
22
Q
un assistant
A
assistent
23
Q
un fabricant
A
fabricant
24
Q
fabriquer
A
maken, produceren
25
une fabrique
fabriek
26
restaurer
restaureren
27
un atelier
werkplaats, atelier
28
une installation
installatie
29
installer
instaleren
30
une machine
machine
31
machinal(e)
mechanisch
32
mécanique
mechanisch
33
un mécanisme
mechanisme
34
un robot
robot
35
l'informatique (f)
IT
36
un code
code
37
automatique
atomatisch
38
une technique
techniek
39
un(e) technicien(ne)
technicus
40
la technologie
technologie ---------
41
élaborer
uit werken
42
vérifier
nakijken
43
les procédés (m)
werkwijzen
44
procéder
te werk gaan
45
perfectionner
perfectioneren, verbeteren
46
la perfection
perfectie, volmaaktheid
47
le perfectionnement
verbetering
48
utiliser, employer
gebruiken, aanwenden
49
les façons (f)/ manières (f)
manieren, wijzen
50
la gestion
beheer
51
gérer
beheren
52
assister
bijstaan, assisteren
53
une assistance
assistentie
54
assister à
hulp, bijstand aan
55
un état-major
staf
56
une facilité/ une aisance
gemak
57
facilite
vergemakkelijkt
58
le bouton
de knop
59
tableau
bedieningspaneel
60
presser
drukken
61
la pression
druk
62
l'usage (m)/ l'emploi (m)
gebruik
63
le mode d'emploi
gebruiksaanwijzing
64
entretenir
onderhouden
65
l'entretien (m)
onderhoud
66
négliger
verwaarlozen, nalaten
67
la négligence
nalatigheid
68
fonctionner/marcher
werken, functioneren
69
réparer
herstellen
70
la réparation
reparatie
71
percer
boren
72
percé
geboord
73
une pièce
onderdeel
74
pièces détachées
losse onderdelen
75
des composants (m)
componenten, bestanddelen
76
monter
monteren
77
équipement (m)
uitrusting
78
équiper
uitrusten
79
du matériel
materieel
80
matériel (m)
materiaal
81
matériaux de construction
bouwmaterialen
82
(re)peindre
(opnieuw) verven
83
une peinture
verf
84
une couche
laag (verf bv.)
85
charger
geladen
86
une charge
lading, vracht
87
améliorer
verbeteren
88
une amélioration
verbetering
89
solide
stevig
90
massif
massieve
91
une pompe
pomp
92
pomper
pompen
93
le courant
stroom
94
les circuits (m)
schakelingen
95
une plaque
plaat
96
modeler
boetseren
97
la fabrication
fabricatie
98
le travail par roulement
werken in ploegen
