Decaleon7-DE-NL-B1 Verhandlungen und Meinungen Flashcards
Deutsch-Niederländisch Level B1 Export from Decaleon7 (276 cards)
1
Q
rekening houden met
A
berücksichtigen
2
Q
verplichting
A
Verpflichtung
3
Q
rechtvaardigheid
A
Gerechtigkeit
4
Q
voor de deur staan
A
bevorstehen
5
Q
tijd
A
Zeit
6
Q
aanduiden
A
andeuten
7
Q
opmerken
A
anmerken
8
Q
uitroep
A
Ausruf
9
Q
afzeggen
A
absagen
10
Q
uiting
A
Äußerung
11
Q
object
A
Objekt
12
Q
toegeving
A
Zugeständnis
13
Q
aankondigen
A
ankündigen
14
Q
bepalen
A
anordnen
15
Q
onlogisch
A
unlogisch
16
Q
uitdrukking
A
Ausdruck
17
Q
afwijzen
A
abweisen
18
Q
bevestigen
A
bestätigen
19
Q
gezichtspunt
A
Gesichtspunkt
20
Q
bewijs
A
Nachweis
21
Q
gelaat
A
Antlitz
22
Q
gepraat
A
Gerede
23
Q
actie
A
Aktion
24
Q
behoeven
A
bedürfen
25
verzoek
Anliegen
26
afspraak
Absprache
27
gegeven
Angabe
28
nadruk
Nachdruck
29
aankondiging
Ankündigung
30
aangezicht
Angesicht
31
uitvragen
ausfragen
32
bepleiten
befürworten
33
instemmen
beipflichten
34
bekendmaking
Bekanntmachung
35
nadenkend
nachdenklich
36
bekrachtigen
bekräftigen
37
bekendmaken
bekanntmachen
38
misleidend
missverständlich
39
voor de hand liggend
naheliegend
40
passage
Abschnitt
41
gebiedende wijs
Befehlsform
42
apostrof
Apostroph
43
bijkomstig
nebensächlich
44
stellingname
Stellungnahme
45
bewering
Behauptung
46
aanvraag
Anfrage
47
afweren
abwehren
48
overeenkomst
Abmachung
49
toestaan
gestatten
50
context
Kontext
51
afwegen
abwägen
52
deelneming
Teilnahme
53
afwijzing
Ablehnung
54
overtuigd
überzeugt
55
dagelijks leven
Alltag
56
opschrijven
Niederschrift
57
confrontatie
Konfrontation
58
mening
Ansicht
59
vragen
anfragen
60
ontkennen
abstreiten
61
aanmelding
Anmeldung
62
conversatie
Konversation
63
syntaxis
Syntax
64
erkenning
Anerkennung
65
eisen
fordern
66
afkorten
abkürzen
67
actief
Aktiv
68
strategisch
strategisch
69
opmerking
Anmerkung
70
subjectief
subjektiv
71
interpretatie
Interpretation
72
zogenaamd
sogenannter
73
noemen
bezeichnen
74
interpunctie
Zeichensetzung
75
eenmaking
Einigung
76
inwilliging
Einwilligung
77
concluderen
schlussfolgern
78
eerbetoon
Ehrung
79
onderhoud
Unterredung
80
interpunctie
Interpunktion
81
schelden
schimpfen
82
conjugeren
konjugieren
83
umlaut
Umlaut
84
ontkennen
bestreiten
85
confronteren
konfrontieren
86
benadrukken
betonen
87
onenigheid
Uneinigkeit
88
gedachtestreep
Gedankenstrich
89
voorstelling
Darstellung
90
inlichtingen inwinnen
sich erkundigen
91
overeenkomst
Vereinbarung
92
inhoud
Inhalt
93
manipulatie
Manipulation
94
uitleg
Deutung
95
dubbelepunt
Doppelpunkt
96
stand van zaken
Sachverhalt
97
intransitief
intransitiv
98
argumenteren
argumentieren
99
aanhalingsteken
Anführungszeichen
100
zich distantiëren
sich distanzieren
101
declineren
deklinieren
102
dementeren
dementieren
103
profeteren
prophezeien
104
toelichting
Erläuterung
105
documenteren
dokumentieren
106
speaker
Sprecher
107
concurrent
Konkurrent
108
consonant
Konsonant
109
gezichtspunt
Standpunkt
110
vaststelling
Feststellung
111
eensgezind
einig
112
bieden
bieten
113
futurum
Zukunftsform
114
beslissing
Entscheidung
115
strikt
strikt
116
aanbeveling
Empfehlung
117
beslissend
entscheidend
118
uitgang
Endung
119
schuine streep
Schrägstrich
120
kwestie
Affäre
121
kommapunt
Strichpunkt
122
besluit
Entschluss
123
vreemd woord
Fremdwort
124
het eens worden
sich einigen
125
aanwijzen
aufzeigen
126
pluspunt
Pluspunkt
127
alfabetisch
alphabetisch
128
tip
Tip
129
kleinerend
abwertend
130
acceptabel
akzeptabel
131
weigering
Weigerung
132
zich uitdrukken
sich ausdrücken
133
bijdragen
beitragen
134
achterhalen
herausfinden
135
instructie
Weisung
136
zich verstaanbaar maken
sich verständigen
137
klacht
Beschwerde
138
veronderstelling
Annahme
139
contradictoir
widersprüchlich
140
overhoren
abfragen
141
ramen
ansetzen
142
objectiviteit
Objektivität
143
telwoord
Zahlwort
144
persoon
Person
145
tegenspraak
Widerrede
146
opschrift
Beschriftung
147
aanleiding
Anlass
148
medeklinker
Mitlaut
149
toegestaan
zulässig
150
veraanschouwelijken
veranschaulichen
151
oordelen
urteilen
152
verzoeken
auffordern
153
overeenkomen
vereinbaren
154
begrip
Verständnis
155
verduidelijken
verdeutlichen
156
uitsluiten
ausschließen
157
uiten
äußern
158
uitspreken
aussprechen
159
overbrengen
ausrichten
160
uitroepen
ausrufen
161
afslaan
ausschlagen
162
bepleiten
verfechten
163
motiveren
begründen
164
koppelteken
Bindestrich
165
verzoek
Bitte
166
verzekeren
versichern
167
beweren
behaupten
168
betrekking
Bezug
169
algemeen beschaafd
Hochsprache
170
protest
Protest
171
cliché
Klischee
172
verkennen
auskundschaften
173
programma
Programm
174
overeenkomst
Übereinkunft
175
betrekken in
einbeziehen
176
logisch
logisch
177
verloochenen
verleugnen
178
aanbevelenswaardig
empfehlenswert
179
metafoor
Metapher
180
spreuk
Spruch
181
onbeslist
unentschieden
182
objectief
objektiv
183
moedertaal
Muttersprache
184
afwijzend
ablehnend
185
duidelijk maken
klarstellen
186
uitnodiging
Aufforderung
187
uitspraak
Aussprache
188
communiceren
kommunizieren
189
commentariëren
kommentieren
190
visie
Vision
191
verstandhouding
Einverständnis
192
afstaan
einräumen
193
onbeschrijfelijk
unbeschreiblich
194
ironisch
ironisch
195
deelneming
Beteiligung
196
uittreksel
Auszug
197
betrekkelijk voornaamwoord
Relativpronomen
198
beklemtoning
Betonung
199
vloek
Fluch
200
inwilligen
einwilligen
201
hoofdzin
Hauptsatz
202
tweespalt
Zwiespalt
203
instelling
Einstellung
204
leesteken
Satzzeichen
205
overeenkomst
Abkommen
206
tenderen
tendieren
207
doen uitkomen
hervorheben
208
verbaal
verbal
209
lijfspreuk
Wahlspruch
210
afdwingen
erzwingen
211
weerleggen
widerlegen
212
demonstratie
Demonstration
213
goedkeuren
gutheißen
214
voorspelling
Voraussage
215
toezicht
Aufsicht
216
instructie
Instruktion
217
uitspraak
Aussage
218
reflexief voornaamwoord
Reflexivpronomen
219
achten
halten für
220
letterteken
Schriftzeichen
221
dankzegging
Danksagung
222
voorspellen
voraussagen
223
kleine letter
Kleinbuchstabe
224
spreekwoord
Sprichwort
225
overeenstemming
Einklang
226
begrijpelijk maken
klarmachen
227
opgehelderd worden
sich klären
228
streektaal
Mundart
229
aanraden
zuraten
230
tegenwerpen
entgegnen
231
zegswijze
Redensart
232
zegswijze
Redewendung
233
harmonie
Harmonie
234
vooruitzien
voraussehen
235
verkrijgen
erlangen
236
discuteren
erörtern
237
vertrouwd maken met
näherbringen
238
gelijk hebben
Recht haben
239
afleiden
folgern
240
rechtzetten
richtigstellen
241
hulpwerkwoord
Hilfszeitwort
242
integreren
integrieren
243
hoofdletter
Großbuchstabe
244
overeenkomen
übereinkommen
245
genus
Genus
246
alinea
Absatz
247
gesprekspartner
Gesprächspartner
248
toelichting
Begründung
249
bedenking
Bedenken
250
bezweren
beschwören
251
staan op
bestehen auf
252
afkorting
Abkürzung
253
antwoorden
erwidern
254
gerundium
Gerundium
255
kritisch
kritisch
256
beschouwen als
betrachten als
257
beoordeling
Beurteilung
258
tegenwerping
Einwand
259
opbiechten
eingestehen
260
boodschap
Botschaft
261
stomelling
Blödian
262
persoonlijk voornaamwoord
Personalpronomen
263
blokletters
Blockschrift
264
grondvorm
Grundform
265
tegenspeler
Gegenspieler
266
possessief pronomen
Possessivpronomen
267
onbetwist
unbestritten
268
affiche
Aushang
269
aanhalingstekens
Gänsefüßchen
270
basiswoordenschat
Grundwortschatz
271
frase
Phrase
272
ingaan op
eingehen auf
273
woordenwisseling
Auseinandersetzung
274
bijzin
Nebensatz
275
puntkomma
Semikolon
276
van geen belang
belanglos
