Decaleon7-DE-NL-B1 Wirtschaft und Ausbildung Flashcards
Deutsch-Niederländisch Level B1 Export from Decaleon7 (236 cards)
1
Q
opslaan
A
lagern
2
Q
gratis
A
gratis
3
Q
invoer
A
Einfuhr
4
Q
overschot
A
Überschuss
5
Q
onderhandeling
A
Verhandlung
6
Q
affiche
A
Plakat
7
Q
concern
A
Konzern
8
Q
geldbelegging
A
Geldanlage
9
Q
doorrekenen
A
durchrechnen
10
Q
omzet
A
Umsatz
11
Q
kapitaal
A
Kapital
12
Q
runnen
A
bewirtschaften
13
Q
management
A
Management
14
Q
industrieel
A
industriell
15
Q
pand
A
Pfand
16
Q
financieren
A
finanzieren
17
Q
calculatie
A
Kalkulation
18
Q
handelen
A
handeln
19
Q
investeren
A
investieren
20
Q
recessie
A
Rezession
21
Q
branche
A
Branche
22
Q
verpachting
A
Verpachtung
23
Q
safe
A
Safe
24
Q
ontvangst
A
Einnahme
25
verbouw
Anbau
26
aanbieder
Anbieter
27
bankbiljet
Banknote
28
kleingeld
Kleingeld
29
nieuwigheid
Neuerung
30
aflevering
Auslieferung
31
voortbrengsel
Erzeugnis
32
begroting
Etat
33
pakhuis
Speicher
34
bijenkorf
Bienenstock
35
verlaging
Senkung
36
aanplanten
anpflanzen
37
voeren
Fütterung
38
speculatie
Spekulation
39
belasten
beauftragen
40
onderzoek
Forschung
41
budget
Budget
42
leveren aan
beliefern
43
veiling
Auktion
44
expeditiebedrijf
Spedition
45
uitvoer
Ausfuhr
46
filiaal
Filiale
47
boekhouding
Buchführung
48
opleving
Aufschwung
49
lopende band
Fließband
50
schuldig zijn
schulden
51
broeikas
Gewächshaus
52
kluis
Tresor
53
cent
Cent
54
conjunctuur
Konjunktur
55
faillissement
Konkurs
56
kleinhandel
Einzelhandel
57
producent
Produzent
58
bankroet
Pleite
59
jaarbeurs
Messe
60
belegging
Anlage
61
financiering
Finanzierung
62
opbrengst
Erlös
63
vast bedrag
Pauschale
64
schuur
Stadel
65
afmaaien
abmähen
66
van tevoren bestellen
vorbestellen
67
klantenservice
Kundendienst
68
transactie
Transaktion
69
verpachten
verpachten
70
bevoorraden
versorgen
71
verzekeren
versichern
72
mondiaal
global
73
verhuurbedrijf
Verleih
74
herenboerderij
Gutshof
75
dividend
Dividende
76
vergoeden
erstatten
77
landbouw-
landwirtschaftlich
78
landgoed
Gut
79
producent
Hersteller
80
marketing
Vermarktung
81
betaalmiddel
Zahlungsmittel
82
afgewerkt gas
Abgas
83
verlies
Verlust
84
deficit
Defizit
85
verbruiker
Verbraucher
86
brochure
Broschüre
87
afrekening
Abrechnung
88
toelage
Zuschuss
89
economisch
ökonomisch
90
voorwerp van waarde
Wertsache
91
monopolie
Monopol
92
vastgoed
Immobilien
93
dollar
Dollar
94
schulden
Schulden
95
oogsten
ernten
96
gunst
Vergünstigung
97
levering
Lieferung
98
maaien
mähen
99
cultiveren
kultivieren
100
magazijn
Magazin
101
service
Service
102
ontginning
Abbau
103
malen
mahlen
104
concurreren
konkurrieren
105
balans
Bilanz
106
bijkantoor
Zweigstelle
107
merk
Marke
108
toevoer
Zufuhr
109
sponsor
Sponsor
110
verkoop
Vertrieb
111
marketing
Marketing
112
markteconomie
Marktwirtschaft
113
ambacht
Handwerk
114
waardepapier
Wertpapier
115
ploegen
pflügen
116
directie
Direktion
117
creditcard
Kreditkarte
118
fabriek
Werk
119
licentie
Lizenz
120
financieel
finanziell
121
afbraak
Abbruch
122
wereldeconomie
Weltwirtschaft
123
coupon
Coupon
124
werven
werben
125
nationale economie
Volkswirtschaft
126
container
Container
127
bankrelatie
Bankverbindung
128
economie
Ökonomie
129
overschrijving
Überweisung
130
vermogend
vermögend
131
verladen
verladen
132
mijnbouw
Bergbau
133
opslaan
einlagern
134
rationeel
rationell
135
bankroet
Bankrott
136
oprichting
Gründung
137
verpakking
Verpackung
138
beleggen
anlegen
139
cheque
Scheck
140
aandeel
Aktie
141
investering
Investition
142
commercieel
kommerziell
143
dienst
Dienstleistung
144
verbouwen
anbauen
145
algemeenheid
Allgemeinheit
146
bon
Bon
147
boekhouding
Buchhaltung
148
vraag
Nachfrage
149
stichting
Stiftung
150
begroting
Haushalt
151
opslaan
speichern
152
bestand
Bestand
153
inflatie
Inflation
154
condities
Konditionen
155
afzet
Absatz
156
klandizie
Kundschaft
157
insolventie
Insolvenz
158
industrieel
Industrieller
159
storten
einzahlen
160
opruiming
Schlussverkauf
161
rendabel
rentabel
162
agentschap
Agentur
163
overmaken
überweisen
164
voorschot
Vorschuss
165
beladen
beladen
166
gratis
gratis
167
afdelingschef
Abteilungsleiter
168
beroep
Gewerbe
169
delgen
tilgen
170
werkcollege
Seminar
171
doornemen
durchnehmen
172
inoefenen
einüben
173
semester
Semester
174
rector
Rektor
175
opschrijven
mitschreiben
176
gymnasiast
Gymnasiast
177
wetenschappelijk
wissenschaftlich
178
gezel
Geselle
179
middenschool
Gesamtschule
180
vulpen
Füller
181
vak
Fach
182
vakantiedag
Ferientag
183
leerboek
Lehrbuch
184
gedisciplineerd
diszipliniert
185
van buiten
auswendig
186
pedagoog
Pädagoge
187
handschrift
Handschrift
188
pedagogisch
pädagogisch
189
gemotiveerd
motiviert
190
leren
Lernen
191
afgestudeerde
Absolvent
192
cursus
Kurs
193
huiswerk
Schularbeiten
194
les
Schulstunde
195
ransel
Ranzen
196
cijfer
Note
197
mensa
Mensa
198
lessenaar
Pult
199
taalcursus
Sprachkurs
200
dissertatie
Dissertation
201
abituriënt
Abiturient
202
huiswerk
Hausaufgabe
203
dictaat
Diktat
204
schriftelijk tentamen
Klausur
205
klaslokaal
Klassenzimmer
206
collegezaal
Hörsaal
207
pedagogie
Pädagogik
208
niet doorgaan
ausfallen
209
slagen voor
bestehen
210
aanleren
sich aneignen
211
schoolrapport
Zeugnis
212
publiceren
publizieren
213
school voor havo
Oberschule
214
raderen
radieren
215
bijbrengen
beibringen
216
onderrichten
belehren
217
referaat
Referat
218
uitgummen
ausradieren
219
publiceren
veröffentlichen
220
promotie
Promotion
221
lesrooster
Stundenplan
222
bevorderen
fördern
223
schoolverlater
Schulabgänger
224
schooldiploma
Schulabschluss
225
rapportcijfer
Schulnote
226
opstel
Aufsatz
227
goedleers
gelehrig
228
eindexamen
Reifeprüfung
229
optekening
Aufzeichnung
230
schoolrapport
Schulzeugnis
231
een cijfer geven
benoten
232
leerjongen
Lehrling
233
leerstoel
Lehrstuhl
234
kortschrift
Kurzschrift
235
lesuur
Unterrichtsstunde
236
academie
Akademie
