Dutch List . 2 Flashcards
1
Q
aan (aan iemand)
A
to (to someone)
Example: Ik geef een cadeau aan mijn zus. (I give a present to my sister.)
2
Q
afspraak, de
A
appointment, the
3
Q
agenda, de
A
diary, the
4
Q
alleen
A
alone
5
Q
antwoord, het
A
answer, the
6
Q
avond, de
A
evening, the
7
Q
bed, het
A
bed, the
8
Q
beginnen
A
begin, to
9
Q
bekijken
A
have a look at, to / take a look at, to
10
Q
beter (goed-beter)
A
better (good – better)
11
Q
bezoek, het
A
visit, the
12
Q
bibliotheek, de
A
library, the
13
Q
bijna
A
almost
14
Q
bijvoorbeeld
A
for example
15
Q
bus, de
A
bus, the
16
Q
bushalte, de
A
bus stop, the
17
Q
buurthuis, het
A
community centre, the
18
Q
café, het
A
café, the / pub, the
19
Q
dag, de
A
day, the
20
Q
deze les
A
this lesson
21
Q
dokter, de
A
doctor, the
22
Q
druk
A
busy
23
Q
duren
A
take, to
24
Q
echt
A
really
25
eens (wel eens)
sometimes
26
einde, het
end, the
27
elkaar
each other
28
feest, het
party, the
29
fiets, de
bicycle, the / bike, the
30
film, de
film, the / movie, the
31
gebruiken
use, to
32
geld, het
money, the
33
gelukkig nieuwjaar
Happy New Year
34
gezellig
cosy / lovely
35
heen (Waar ga je heen? / heen en terug)
to (Where are you going? / there and back)
36
hoelang
how long
37
iemand
somebody / someone
38
iets
something
39
informatie, de
information, the
40
jarig is
your birthday? / has her birthday
41
klok, de
clock, the
42
kop, de (een kop koffie)
cup, the (a cup of coffee)
43
kort
short
44
kwart, het (Het is kwart voor/over drie.)
quarter, the (It is a quarter to/past three.)
45
laat (laat, te laat)
late (late, too late)
46
lang
a long time
47
lopend
running / on - going / current
48
metro, de
subway, the / underground, the
49
middag, de
afternoon, the
50
minuut, de
minute, the
51
misschien
maybe / perhaps
52
mogen (Mag)
can (Can)
53
nacht, de
night, the
54
natuurlijk
of course
55
nieuwe
new
56
noemen
mention, to
57
ochtend, de
morning, the
58
openingstijden, de
opening hours, the / business hours, the
59
opstaan
get up, to
60
park, het
park, the
61
probleem, het (geen probleem)
problem, the (no problem)
62
reis, de
journey, the / trip, the
63
soms
sometimes
64
speeltuin, de
playground, the
65
station, het (railway) station
station, the
66
tafel, de
table, the
67
tandarts, de
dentist, the
68
te (te laat, te groot, te klein)
too (too late, too big, too small)
69
tekenen
draw, to
70
tijd, de
time, the
71
tram, de
tram, the
72
trein, de
train, the
73
vanmiddag
this afternoon
74
vertrekken
leave, to
75
vraag, de
question, the
76
vrij
free / off
77
vrijdagavond, de
Friday evening, the
78
vroeg
early
79
wandelen
walk, to
80
winkelen
go shopping, to / shop, to
81
zorgen voor
look after, to
82
zwembad, het
swimming pool, the
83
zwemmen
swim, to
